Mieke de Jong

Opgetekend door Petra Bontje
‘Je hebt mooi weer meegenomen’ zegt Mieke van Hooff-de Jong, terwijl we onder een felle winterzon naar haar boerderijtje fietsen, net buiten Boxtel. Even later warmen we onze handen aan een kop thee. Vanuit haar lichte serre bewonder ik de vele kool- en pimpelmezen die in de tuin van de pinda’s snoepen. Mieke woont tegenover de Mariakapel (in Esch) waarvan zij elke morgen het hek opent en eind van de middag weer sluit, de kaarsjes aanvult en zorgt dat de omgeving er goed uitziet Ze vertelt me dat veel mensen in Boxtel haar dan ook kennen als ‘Mieke van de kapel’.
Predikherenkerkhof
Ik ben in 1943 in Utrecht geboren. In de oorlogstijd was ik nog enig kind, mijn zusje is in 1952 geboren. Mijn ouders zijn in 1941 getrouwd. Mijn vader, Arend de Jong, had een grossierderij in chocola en suikerwerken op het Predikherenkerkhof in het centrum van Utrecht. De zaak was van zijn vader die vlak voor de oorlog begon met een hartaanval in het kanaal is gereden. Mijn vader zat toen op de Mulo en zou eigenlijk naar het HBS gaan, Door het overlijden van zijn vader kon dat niet doorgaan, omdat hij, zo jong als hij was, de zaak moest overnemen. Mijn oma had het huishoudgeld van mijn vader nodig. Mijn vader moest dus knoerthard werken. In de oorlog gebruikte hij verschillende levensmiddelen als ruilmiddel. In een verborgen ruimte onder een luik had hij bijvoorbeeld blikken Sanovite verborgen. Echt honger hebben we daarom nooit gehad.
Mijn vader had een Joodse jongen in dienst die voor hem bestellingen rondbracht op een bakfiets. Voor de veiligheid hadden ze diens haar gebleekt. Dat viel natuurlijk op, dus die hebben ze niet lang in de zaak gehouden. Die jongen is toen naar het noorden van het land gebracht. Omdat wij veel Friese familie hadden die in het verzet zaten, ging dat vrij makkelijk.
Grebbeberg
Mijn vader zat bij de huzaren. In mei 1940 heeftt hij meegevochten bij de Grebbeberg. Na vijf dagen vechten moesten de geweren omlaag en gaf Nederland zich over. Daarna is mijn vader in de buurt gaan rondzwerven. Tegen de Grebbeberg aan ligt een natuurgebied, de Blauwe Kamer. Mijn vader zwierf daar rond met een geweer over zijn schouder. In de verte zag hij een Duitser aankomen, ook met zijn geweer over de schouder. Ze zijn naar elkaar toe gelopen, hebben elkaar omhelsd en bedankt dat ze elkaar in leven gehouden hebben. Steeds als ik deze anekdote vertel, merk ik dat ik er nog geëmotioneerd van raak.
Nadat mijn moeder overleden was, kwam mijn vader bijna elk weekend hier naartoe met de auto. Juist in die periode hebben we veel over vroeger gepraat. Als we bijvoorbeeld naar de Ginkelse heide gingen dan vertelde hij dat hij daar in de oorlog parachutes had gezien, dat bracht natuurlijk herinneringen terug.
Gered door NSB-er en Friese verzet
Tegenover de zaak van mijn vader woonde een NSB'er. Die man heeft er voor gezorgd dat mijn vader niet hoefde te gaan werken in Duitsland. Hij zei tegen zijn superieuren dat deze jongeman net in die zaak begonnen was en dat als hij naar Duitsland zou moeten, het gezin geen inkomen meer zou hebben.
De broers van mijn moeder zaten allemaal in het Friese verzet. In die tijd was mijn opa net verhuisd van Makkum naar Utrecht. Zijn vrouw stierf en liet hem met zes kinderen achter. Mijn moeder is de jongste van dat gezin.
Op het Predikherenkerkhof stond ooit een klooster. Dat is afgebroken, maar het souterrain was intact gelaten. Mijn vaders zaak was bovenop dat souterrain gebouwd. Zijn zwagers vroegen hem of ze de geweren die het Friese verzet gebruikte onder mijn vaders zaak mochten verbergen. Waarschijnlijk zijn de geweren toen achterin de catacomben van het voormalige klooster verborgen.
Omdat de buurt zag dat er vaak mannen met bakfietsen met zeil erover bij de zaak van mijn vader langskwamen, is er waarschijnlijk toch argwaan geweest en is hij verraden. Weer heeft die NSB-er mijn vader gered. Hij wist dat er een inval op stapel stond en zorgde dat hij erbij aanwezig was. Toen ze drie van die catacombes doorzocht hadden, heeft hij iets gezegd als ‘Jongens, er is hier echt niets te vinden. Kom, we gaan weer.’ En dat is gewoon mijn vaders redding geweest. Anders was ik er ook niet geweest. Mijn vader heeft dit verhaal verschillende keren aan mij verteld, want dit is zo bijzonder, dat verwacht je natuurlijk niet van NSB'ers.
Joodse overgrootmoeder
Mijn moeder had een overgrootmoeder die Joods was. Als je foto's van mijn moeder bekijkt dan ziet zij er ook wel wat Joods uit, vind ik. Ze is nooit aangehouden. Achteraf denk je dan wel eens: wat een geluk!
Onderduikers
Mijn Friese ooms woonden ook in Utecht. Zowel oom Sip als oom Wob hadden onderduikers in huis, hele gezinnen soms. Oom Wob woonde met zijn gezin in een kleine woning in de Rivierenbuurt. Onbegrijpelijk dat zo'n hele familie daarboven in zo'n achterkamertje woonde. De kinderen van mijn ooms vroegen wel eens aan hun moeder hoe het toch kon dat ze boven een WC hoorden doortrekken. Op dat soort momenten ging mijn tante Heil op het orgel spelen, dan wisten de onderduikers boven dat ze stil moesten zijn. Mijn nichtjes hebben me wel eens verteld dat ze van hun ouders instructies hadden gehad om niet over de mensen boven te praten. Na de oorlog kwamen er wel eens Joodse mensen bij hen langs om ze te bedanken.
Mijn vader was een hele zachtaardige man en heeft van alles meegemaakt in de oorlog. Hij heeft mij daar niet mee willen belasten, dat geldt voor veel mensen, denk ik. Ik logeerde echter heel vaak bij tante Ger en oom Sip, omdat mijn moeder vaak in het ziekenhuis lag. Mijn oom en tante waren een soort tweede vader en moeder voor me. Daarom heb ik links en rechts wel wat opgevangen over die tijd.
Na de oorlog
Begin jaren zestig ging Mieke naar de verpleegsterschool van de Vrije Universiteit, de eerste verpleegstersschool van Nederland. Het ziekenhuis aan de Boelelaan in Amsterdam was nog niet klaar (het zou pas in 1964 opengaan), daarom liepen de verpleegsters elke drie maanden in een ander ziekenhis stage. ‘Ik droeg een pelerientje, een soort van stewardessenbaret en een lichtblauwe jurk.’ vertelt ze. ‘Daaroverheen droeg ik een wit jasschort en ik had blauwe molières. En we moesten altijd sokjes dragen.
In de jaren tachtig hielp Mieke als verpleegkundige samen met haar man Gerard van Hooff, die als arts werkzaam was, slachtoffers van een zware aardbeving in Armenië. In Yerevan verpleegde ze soldaten die gevochten hadden in Nagorno-Karabach. Ze vertelt dat ze zich toen goed bewust werd wat veiligheid betekent en dat we hier zo verwend zijn met eten. Als ik bij Albert Heijn aan de kassa sta zeg ik regelmatig ‘Wat zijn we toch rijk,’ want ik heb daar armoede en lege winkels gezien en mensen die niets te eten hadden.
Tenslotte is Mieke erg trots op hospice Acacia dat op initiatief van haar en wijkverpleegkundige Cis van Heesch in 2013 geopend is.


Groepsfoto militairen met Arend de Jong waarschijnlijk op voorste rij (derde van links) Ouders van Mieke de Jong


Arend de Jong in huzarenuniform Mieke voor Mariakapel (Esch)

Blik Sanovite