Mevrouw Waning
Samantha Vos-Strengers
Mevrouw Waning, geboren op 30-7-1936 in Amsterdam
Mevrouw heeft voor haar klein dochter haar persoonlijke verhaal al eens op papier gezet, in een samengebonden boekje dat ze mij mee geeft. Het is een bijzondere gedachten om iemand zijn verleden letterlijk in je handen te hebben. Ze heeft zelf veel mee gemaakt als kind in de oorlog, maar ze verteld ook kort over haar man die gevochten heeft in Indië en daar heeft deelgenomen aan het verzet.
Mevrouw Waning verteld;
“Zelf heb ik ook meegedaan aan het programma van de gemeente. Ik heb ik totaal op drie verschillende locaties de vakantie bij een boer doorgebracht, allereerst in Weesp, waar ik bij een familie kwam te wonen met hun drie kinderen. Hun dochter was gelukkig net als ik 6 jaar. Ik was zo blij dat ik daar een lief vriendinnetje had, tussen die vreemde mensen op een vreemde plek. We sliepen samen in het grote bed in het kamertjes dat van haar oma was geweest. En vertelde elkaar altijd verhalen en speelden met de kleertjes die voor haar broertje te klein waren geworden. Ook gingen we vaak mee met paard en wagen naar het land. Dat was erg leuk, we zaten dan samen op de kar tussen de melkbussen. We reden de hele stad door, langs de rivier de Vecht en het station, richting Muiden. We speelden net zo lang tot het zware werk was gedaan en we weer terug naar de boerderij reden. Na de mooie zomervakantie was ik toch wel blij dat ik weer terug was in Amsterdam bij mijn eigen ouders en weer naar school kon gaan.
Een jaar later was het helaas nog steeds oorlog, de honger werd steeds groter in Amsterdam. En in de winkels in Weesp was ook niet veel meer te kopen. Maar verder weg in Groningen en Friesland en Zeeland gelukkig nog wel want daar groeide in de zomer nog aardappels, tarwe en rogge. Samen met mijn school vriendinnetje Corrie Alberts werd ik die zomer naar Friesland gebracht. Het was een lange tocht met trein, boot en paard en wagen naar de boerderij midden in Friesland. We kwamen aan in Nij Beets. Hier kwamen niet veel Duitsers en er waren ook niet veel Joodse mensen, het was een goede plaats voor onder duikers. Soms zagen we in de lucht de oorlogsvliegtuigen, we wisten als het een Duits vliegtuig was ging het naar Engeland om bommen te gooien en als het een Engels vliegtuig was vlogen ze met hun bommen naar Duitsland. Zo voelde de oorlog ver weg. Op de boerderij was geen stromend water en ook geen elektra.
Toen de school in 1944 weer begon was er in heel Amsterdam geen enkel Joods kind meer op school. Als we naar school liepen zagen we de Leger auto’s langsrijden en de soldaten, we riepen dan wel eens heel hard door de straat “Binnen blijven!” daar hadden we dan een liedje van gemaakt. Die herfst werd het heel koud, er was geen hout of kolen meer om de open haarden aan te maken en mijn vader maakte van een groot blik van de voedselconserven een pot kacheltje. Om eten op te maken en met een beetje geluk hield het je een klein beetje warm.
In de kerst vakantie bracht vader me op de fiets naar Weesp, naar de boerderij waar ik al eerder geweest was. Maar mijn vriendin Marrie lag ziek, ze had enorme buikpijn (door de honger). Dus moest ik bij vreemde mensen in huis. Daar brak ik tijdens het buiten spelen mijn been. Ik heb zo een verdriet gehad van de pijn en omdat ik hoorden dat Marrie mijn vriendin het niet had gehaald. Gelukkig kon ik stiekem met de postwagen terug naar Amsterdam. Maar daar was zo een honger, mijn ouders konden niet meer voor hun kinderen zorgen. Sommige van mijn broertjes en zusjes werden door de kerk naar andere steden gebracht. Alleen ik (vanwege mijn gebroken been) en mijn zusje bleven achter. Met onze voedselbonnen konden we een lepel eten halen bij de gaarkeuken naast het Rai gebouw. Toen het gips er eindelijk af mocht, kon ik nog niet lopen en ben ik in de kinderwagen van mijn zusje naar de boot gebracht. Het was erg gevaarlijk om te varen, omdat de boten regelmatig werden gebombardeerd door de Engelsen omdat ze bang waren dat er Duitsers op zaten. We gingen met de boot naar Enkhuizen en daar ben ik uiteindelijk terechtgekomen bij de familie Vriend in Andijk. Die hadden niet veel, al hun spullen waren ingepakt omdat ze zouden verhuizen naar Amerika, maar ze moesten wachten tot de oorlog voorbij was. Gelukkig kon ik daar wel naar school.
Het duurde heel lang voor Noord-Holland bevrijd was, met een verrekijker op de dijk keken we naar de overkant en zagen dat Friesland al bevrijd was. Toen we eenmaal bevrijd waren kregen de Duitsers een dag de tijd om te vertrekken, ze gingen naar huis. Maar wij moesten blijven, er was geen vervoer. Ik weet nog goed hoe een heimwee ik had en hoe boos ik er van werd dat wij niet naar huis mochten. Want wij hadden toch niets gedaan en hun wel.