Agnes Boeijen- Toonen

Opgetekend door J (Sjef) Smeets

Vandaag, 9 september 2024, noteren we in Mierlo de oorlogsherinneringen van, de op 1.9.1939 te Maren, (in de toenmalige gemeente Alem-Maren-Kessel, N.Br.) geboren, mevrouw Agnes Boeijen – Toonen.

 

Waar beginnen mijn herinneringen?

Bij de pastoor in Maren was Jetty Mok, een Joods meisje uit Amsterdam, ondergedoken. Ze had toen trouwens tijdelijk een andere naam gekregen.

Ik speelde heel vaak met Jetty, die precies een dag jonger was dan ik. Jammer genoeg is Jetty sinds onze evacuatie uit beeld verdwenen.

Ik heb alleen het krantenartikel nog waarin beschreven wordt dat Jetty in 2010 in Maren terug is gekomen om haar boek te presenteren: “Mijn drie levens”. Daarin schrijft ze over de jongste kindertijd in Amsterdam (0-2,5 jaar), de vlucht naar de provincie tijdens de oorlog (2,5 tot bijna 7 jaar) en de uiteindelijke terugkeer naar de hoofdstad. Ze vertelde  3,5 jaar in de Marense pastorie hebben gezeten. En ook dat ze, toen ze nog in Amsterdam woonden, de grote gele ster op haar kleren zo mooi had gevonden. Niet wetende wat dat betekende en wat er zou gaan gebeuren. Voorjaar 1942 ging de familie “op reis”. Haar ster en die van haar ouders werd samen met de huissleutels in de Amstel gegooid. Het gezin had gehoord dat er ergens niet ver van Den Bosch bij de Maas, een pastoor woonde, die onderduikers hielp. Na op veel plaatsen aangebeld te hebben, vonden ze Pastoor Gerard Cox in Maren. Op zijn pastorie woonde ook de koster, Koos en gastvrouw Daatje, kokkin Grietje en Mietje, die corvee deed en na de H. Mis de opbrengst van de collecte telde. Wanneer Duitsers er het erf opkwamen, nam Daatje het kind mee naar de kelder. Achter de wijnflessen zat een luikje. Jetty paste precies in de pikdonkere ruimte daarachter. Ze begreep toen zelf niet waarvoor dat nodig was.

Haar ouders verbleven ergens in Oss, waar ook hun dochtertje Margriet is geboren.

 

Onze boerderij stond tegen de dijk aan, daarachter lagen de uiterwaarden en de Maas. Aan de overzijde van de Maas liep de Waal. En in het smalle stukje grond daartussen zaten de Duitsers. Wij woonden recht tegenover de kerk, die in 1944/45 zwaar beschadigd is. De torenspits werd er door de Duitsers afgeschoten. Bij die beschietingen is ook ons huis in brand geschoten. We hebben na de oorlog een noodwoning gehad, waar we in woonden tot 1952. Toen is de boerderij herbouwd. 

 

In oktober 1944 zijn we geëvacueerd. Wij gingen naar Lith, ook aan de Maas, bij Ome Wim en tante Net, toch maar 6km verderop, samen met nog meer gevluchte familieleden van vaders’ kant. Zij woonden daar, net als wij, tegen de Maasdijk aan.

 

 

Ik weet nog dat papa ons met paard en wagen daar naar toe bracht, met alles wat we dachten mee te moeten nemen. Ook strozakken om op te slapen. De wagen was door een schot in tweeën verdeeld. Papa hield hengsten waarmee hij de boer op ging. Die bevonden zich dan in het ene deel van de wagen. Mijn zus, Annie en ik zaten daar achterin en papa en Moeke, zoals wij moeder noemden, zaten voor op de bok met Ellie, het kleintje, dat geboren was in 1942. Papa moest daarvandaan regelmatig met de fiets naar huis terug om de koeien te melken. Die hebben ze er waarschijnlijk voor hun veiligheid maar los laten lopen. Op ’n gegeven moment hebben de Duitsers hem onder de koeien vandaan gehaald en meegenomen. Samen met achttien mensen uit het dorp, waaronder zeven of acht neven, ook allemaal boeren. Ze hebben in het kerkje van Waardenburg ruim een week gevangen gezeten. De dominee van Waardenburg heeft ze weer vrij gekregen. Ik herinner me nog dat papa terugkwam over de dijk. Mijn moeder, die zwanger was, maar dat wist ik natuurlijk niet als kind, liep naar papa toe. Ik er achteraan. Ik zag hoe ze elkaar omarmden en een kus gaven. Dat had ik nog nooit gezien. In Lith was de oorlog natuurlijk ook, daar werd ook geschoten. Toch zochten we daar een veilig onderkomen. Ze hadden een kelder, dat zal wel de reden zijn geweest om er heen te gaan. Heel Maren moest toen verplicht evacueren. Iedereen moest zich melden en het dorp uit. Ik weet niet waar Jetty toen naar toe is gegaan.

v.l.n.r. de zusjes Agnes, Netje, Ellie en Annie

Op 26 februari 1945 is mijn zusje, Nettie geboren in het huis van tante Net. Moeder lag daar in de opkamer en wij sliepen daaronder.  Nettie, officieel Jeannette, werd in een fruitkistje gelegd en daarin werd ze in de kelder naast mij gezet. Dat vond ik een hele eer.

 

Je hoorde vaak vliegtuigen over komen. Op een gegeven moment is er een V1 op het kerkje in Lith terecht gekomen, achter het huis van een vriendinnetje waar ik was gaan spelen. Ze hadden ons altijd gezegd: “Als je een raar geluid hoort, dan moet je onder de tafel gaan zitten”. Dus dat deed ik daar toen ook, samen met haar ouders. Mijn ouders konden me toen nergens vinden, dat was heel spannend voor ze.

 

We zijn van oktober 1944 tot mei 1945 in Lith gebleven. Ik ben in die tijd niet naar school geweest. Na de bevrijding gingen we naar Maren terug. Omdat ons huis afgebrand was, kregen we onderdak bij een andere broer van mijn vader, ome Kees. Daarvandaan moest ik toen wel naar school. Gedurende twee maanden ging ik met een groepje kinderen achter in de open bak van een vrachtwagen mee naar Lith. Die reed met puin heen en weer voor de wederopbouw. Ik zat er eerst nog twee maanden in de eerste klas en na de vakantie ging ik meteen door naar de tweede klas. Jongens en meisjes bij elkaar in de noodschool te Maren.

 

Van de bevrijding kan ik me niks meer herinneren. Er is thuis met ons ook nooit meer over de oorlog gesproken.