Jan Adelaar
Opgetekend door Ria
Vanmorgen, 16 september 2024, was ik op bezoek bij Jan Adelaar. Hij is geboren in Haarlem, in 1936. Hij was ten tijde van de oorlog de oudste van 3 zoons. Zijn moeder was Joods.
Mijn vroegste herinnering uit de oorlog is uit eind ’43, begin ’44 dat ik op straat stond en dozen met deksels weg moest geven aan kinderen. Deze kwamen uit de winkel van mijn ouders, zij hadden een drogisterij. Andere spillen werden opgeslagen in een oude school, waar een sigarengroothandel in zat.
Mijn ouders hadden namelijk een brief gekregen dat zij moesten verhuizen naar een bepaald adres in Amsterdam, in de Jodenbuurt (waar Joden door de Duitsers naartoe werden gestuurd). Wij kwamen daar echter nooit aan, want mijn ouders gingen onderduiken, ik weet niet waar zij zaten. Ik werd geplaatst bij een kapper, mijn jongste broer waarschijnlijk naar een tante, en mijn middelste broer ging naar een zuster van mijn opa (van vaders kant). Daar ben ik nog op bezoek geweest. Daar stond een fiets in de huiskamer met een lampje, zodat ze ’s avonds wat licht hadden, want er was geen elektriciteit meer. Later ben ik bij een tante, een zuster van mijn grootvader, gekomen. Hoe lang ik daar heb gezeten weet ik niet meer, maar in de hongerwinter zaten we allemaal bij onze grootouders (van vaders kant).
Ik ben een keer bij mijn ouders op visite geweest, aan het eind van de Zeilweg zaten de Duitsers, en een paar huizen daarvoor zaten mijn ouders ondergedoken, op de dijk stond een kanon. Ze zijn ook op andere adressen geweest.
Op een gegeven moment werd er een zusje geboren, dat was waarschijnlijk bij mijn grootouders thuis. Zij werd meteen weggehaald en naar een ander gezin gebracht. In dat gezin werd ook een moeder met een pasgeboren baby ondergebracht, waarvan de vader vernietigd was. Die vrouw draaide helemaal door, waarna die baby is weggehaald. Het heeft jaren geduurd voordat mijn zus zich durfde te binden aan mensen.
Maar mijn vader had natuurlijk wel bonnen nodig. En hoe hij dat gedaan heeft weet ik niet, waarschijnlijk werden onze namen vervalst, want ik heb ook nog een tijdje Jantje Bakker geheten. Op mijn persoonsbewijs stond een stempel met grote letters bastaard.
Hij werd geholpen door een goede ambtenaar. Toen dat aan het licht kwam, is die ambtenaar, samen met mijn grootvader, naar Vught gebracht, waar zij 9 maanden hebben gezeten. Zij zijn gelukkig wel alle 2 weer teruggekomen.
Op een geven moment, mijn moeder was in het huis van mijn grootouders, kwamen er 5 ‘foute’ jongens het huis doorzoeken. Mijn moeder zat ergens onder de vloer verstopt. Ze konden niets vinden, dus zijn weer vertrokken. Toen liet ze een vriendin komen, de dames zijn van kleren gewisseld en mijn moeder is naar het huis van die vriendin gegaan. Haar vriendin bleef daar en een uur later kwamen die foute jongens weer terug. Eén van die kerels is later doodgeschoten door Hannie Schaft. Als wraak zijn er toen in Haarlem een paar huizen verbrand door de Duitsers.
Mijn ouders hebben ook een poosje ondergedoken gezeten op de Slaperdijk in Haarlem, daar heb ik nog een keer gelogeerd. Daar zag ik vanuit het zolderraam zag ik boven IJmuiden een luchtgevecht.
In de hongerwinter, na Dolle Dinsdag (5 september ’44), werd er niet meer gezocht naar mijn moeder, toen hebben wij, mijn ouders met hun 3 jongens, die tijd bij mijn grootouders doorgebracht. Het lekkerste wat ik toen ooit heb gegeten in mijn leven, was rauwe rode kool! Mijn vader, die een drogisterij had gehad, ging met kammetjes etc. de boer op, en kon op die manier wel wat eten bij elkaar krijgen. Bijvoorbeeld suikerbietenstroop, maar het lekkerste was toch wel die rode kool. Ik ben een keer met hem mee geweest de boer op (mijn vader vermomde zich met een snor en een hoed op, niemand herkende hem. Op de terugweg was er een razzia, toen is mijn vader teruggegaan en ik weer naar het huis van mijn grootouders.
Later had je de Centrale keuken, daar hadden ze van die grote vaten met een waterige, grijze brij. Tientallen jaren later reed ik door die straat en ik kreeg precies die lucht weer in mijn neus.
Tegenover het huis stond een boom, waar mijn vader en ik een tak vanaf gezaagd hebben om te verwarmen. Toen kwam er een man aanlopen om te controleren of er niemand meer buiten was ’s avonds (er werden nog weleens Duitsers het water ingeduwd). Mijn vader liep snel een blok om, om niet opgepakt te worden en toen we weer bij mijn grootouders thuiskwamen, was die tak alweer verdwenen.
Op een avond, stond er schuin aan de overkant een meneer te schreeuwen bij een huis. Die riep ‘capitulatie, capitulatie’. Wij naar buiten, en liepen inde Kruisstraat, toen daar heel laag een Amerikaans vliegtuig overkwam. Dat was voor het eerst dat ik een vliegtuig zag. Verderop was een politiebureau, daar waren 2 Duitsers, die wilden met paard en wagen vertrekken, maar de menigte mensen wilden ze niet laten gaan. Politieagenten losten waarschuwingsschoten om de menigte op afstand te houden, die wilden dat die Duisters er langs konden. Verderop, op de Groote Markt, bij het bordes van het Stadhuis, werden meisjes kaalgeknipt.
Na de oorlog kregen wij het huis van een NSB-er toegewezen in diezelfde buurt, die waarschijnlijk na Dolle Dinsdag is vertrokken. Toen is mijn zusje pas bij ons gezin gekomen.
Na de bevrijding kreeg je een vierkanten blik, met een rond gat erin, daar zaten een soort biscuits in. Dat kwam uit Amerika. Mijn vader had daar allemaal briefjes ingedaan, en de mensen uit de buurt, die een brief hadden gekregen mochten zo’n briefje pakken, en daar stond op wat ze mochten kopen (mijn vader had nog allemaal artikelen van zijn winkel). Alles was nog heel schaars natuurlijk.
Er zijn maar een paar mensen die ik mij van vóór de oorlog herinner, dat zijn mij oma en opa, die zijn vernietigd (en de rest van hun familie) in Auschwitz, en ik herinner mij 2 jongetjes: ik ging met mijn vader naar een meneer, die kwam naar buiten met 2 jongetjes, die heetten Loetje en Barendje. Zij waren 5 en 7, zo’n beetje mijn leeftijd. Ik herinner mij die namen nog goed, omdat ze indruk op mij hebben gemaakt. Zij zijn omgebracht in Sobibor, samen met de rest van de familie.
De broer die na mij kwam, hield zich erg bezig met dit alles, en heeft een hele familiegeschiedenis geschreven, met foto’s, de briefwisseling met kamp Vught, de brief dat mijn ouders naar Amsterdam moesten, mijn Joodse grootouders die zijn weggehaald. Dingen die ik mij nog herinnerde, zijn er ook in verwerkt.
Mijn vrouw en ik zijn een paar keer in Sobibor en Auschwitz geweest, het blijft heel pijnlijk.
Foto 1 Jan klein jongetje
Foto 2 Ria op dak
Foto 3 Opa Vught tekening