Mart Niessen
Vandaag, 14 augustus 2023, haalden we oorlogsherinneringen op in Heeze bij de, op
28 maart 1936 in Roermond geboren, heer Mart Niessen:
Mijn eerste herinnering is van de dag waarop de oorlog zichtbaar werd doordat militairen in onze straat liepen. Zij zongen, dat vonden we mooi, dus mijn broertje en ik liepen een stukje mee.
Wij woonden in het laatste huis van Roermond. Daarachter waren korenvelden. En opeens stond daar middenin een kanon van de Duitsers. Ik weet niet of ze dat daar ook gebruikt hebben. Van oorlogsgeweld hebben wij thuis sowieso nauwelijks iets gemerkt.
Wel hadden we inkwartiering van twee Duitse militairen. Een daarvan was een jongen van 18 jaar, Andreas Rosenkränser. Ik weet niet wanneer hij arriveerde en ook niet hoe lang hij bij ons is gebleven, misschien een jaar of anderhalf. In die tijd viel ook een Kerst. Mijn moeder heeft toen voor die twee militairen, en ik geloof ook nog een vriend van hen gekookt.
Andreas was een nette jongen. Hij waarschuwde als er razzia’s kwamen, omdat hij wist dat mijn vader zich in ons huis onder de vloer verstopte. Het was geen knul die je iets kwalijk kon nemen. Op een gegeven moment zat ie in zak en as. Toen was hij een patroonhouder met kogels kwijt geraakt. Mijn ouders en ik hebben hem toen helpen zoeken. Ik weet nu niet meer of we dat ding gevonden hebben.
Mijn vader ging in de oorlog werken bij de CCD, de Centrale Controle Dienst, die moest controleren op zwarthandel (illegale handel in voedsel en genotsmiddelen). Hij had daarvoor een bronzen penning, die met een clip in de binnenkant van zijn jasje zat. Bij controles kon hij daarmee, laten zien dat hij voor zijn werk op straat mocht zijn. Bij een onaangekondigde razzia was hij iets in de tuin aan het doen. Daar werd hij overrompeld, maar had de tegenwoordigheid van geest om zijn jas open te doen en die penning te laten zien. Daarop salueerden de soldaten die de razzia hielden en vertrokken.
Met Andreas hebben we nog heel lang contact gehouden. Hij had zijn thuisadres achtergelaten. Na de oorlog is hij bouwkunde gaan studeren in Aken. Waarschijnlijk in 1947 of 1948, toen hij voor die opleiding slaagde, moest hij een net pak hebben. Daar was in Duitsland in die tijd niet aan te komen. Hij heeft toen gevraagd of wij hem vanuit Nederland konden helpen. Mijn ouders hebben toen bij onze kleermaker een lap stof voor hem gekocht. Die hebben ze hem gegeven aan de grens bij Roermond. Als tegenprestatie had hij voor mijn ouders een fotocamera gekocht. Hij is vaak met zijn verloofde, later zijn vrouw, bij ons op bezoek gekomen.
Tien jaar geleden ben ik met mijn broer, die toen nog leefde, op de motor naar Duitsland gereden. Andreas woonde in Büderich. Daar hebben we toen samen nog een keer koffie gedronken.
Aan het eind van de oorlog moesten we evacueren. Ik herinner me goed dat ik, toen acht jaar oud, met mijn ouders van Roermond naar Brüggen in Duitsland moest lopen. Mijn broer Piet van zes en ons zusje José van twee waren er ook bij. Zeker wel een kilometer of vijftien, in de winter van 1944/1945.
In Brüggen moesten we een of twee nachten blijven. De meeste mensen uit Roermond en omgeving zaten in een steenfabriek, een “Lager” heette dat, waar ze het door de kou echt heel moeilijk hebben gehad. Maar wij sliepen op de zolder bij een molenaar. Van daaruit zijn we met de trein, over Duits gebied, naar Friesland vervoerd.
Gelukkig zijn we daar met ons gezin bij elkaar kunnen blijven.
Toen we er aankwamen werden we eerst naar een school gebracht, waar de boeren met paard en platte kar hun evacuees kwamen ophalen. We kwamen bij een boerengezin, de familie Koopmans, in een heel klein dorpje, Donkerbroek, (tegenwoordig gemeente Ooststellingwerf) terecht. Zwaar gereformeerde mensen: vader, moeder en een zoon van een jaar of twintig en een dochter van zestien. We hadden geluk, want bijna alle mensen uit Roermond en de verre omgeving, die daar ook ergens zaten, klaagden steen en been als ze elkaar troffen in het dorp. Maar mijn vader heeft van begin af aan tegen mijn moeder gezegd: “De mensen hier zijn niet blij dat wij er zijn. We hebben een ander geloof en zijn tot last. We moeten hun zoveel mogelijk helpen”. De boer had zelf twee linkse handen. Dus zo gezegd zo gedaan. Mijn vader was handig en hielp de boer met hekjes maken en knapte alle mogelijke andere klussen op. Mijn moeder kon zich heel verdienstelijk maken doordat ze ontzettend goed kon koken. Zolang als wij er zijn gebleven, heeft zij altijd voor de Friese familie en voor ons gekookt. De boerin was een statige vrouw van een chique familie. Een broer van haar was burgemeester in Appelscha. Die kwam op een zondag een keer met zijn vrouw op bezoek. Dus mevrouw Koopmans vroeg mijn moeder of ze alsjeblieft ook wilde koken als haar broer, de burgemeester, er was. Die zei na afloop tegen zijn zus: “Wie heeft er hier gekookt? Ik heb nog nooit zo lekker gegeten”. Hij kwam ook naar het gedeelte waar wij huisden om dat tegen mijn moeder te zeggen. Dat heb ik altijd goed onthouden.
Vanwege de bevrijding werd in Donkerbroek een optocht georganiseerd. Daarin reed een wagen mee waarop bakkers uitbeeldden hoe ze in de oorlog brood hadden gebakken. Op hun rug stonden de namen: Muf, Klef en Flauw. Dat zal het ook wel geweest zijn. Maar alle eten was beter dan geen eten.
Ik heb ook nog iets overgehouden aan de oorlog. De familie Koopmans had een harmonium in huis, waar de dochter kerkliederen op speelde en die daarbij zong. Twee daarvan heb ik altijd onthouden, want ik leerde van haar te teksten: “Klem vast aan de Rots U” en “Zijt ge in nood gezeten”, prachtige protestantse teksten. Het Urker Mannenkoor b.v. zingt ze. En ik moet die liedjes soms opzoeken op de computer, omdat ze in mijn nostalgie iets voor me betekenen.
Toen we eind januari 1945 moesten evacueren, hadden mijn ouders in twee kruipruimten waardevolle spullen achtergelaten. We hebben dat ook allemaal weer teruggevonden. Ook mede door een neef van me, die direct na de bevrijding in ons huis is gaan wonen en er bleef totdat wij terugkwamen. Hij werkte bij een instantie die oorlogsschades moest regelen. Wel was enig meubilair verdwenen. Ik zal tien of elf geweest zijn, toen ik eens door de stad liep en daar bij een horecabedrijf naar binnen keek. Dat was bij “Het Paradijs” aan het Munsterplein en daar zag ik mijn kinderstoel staan, meegenomen door een familie die daar toen in zat.
Nederland was al voor een deel bevrijd, maar Roermond en Noord-Limburg nog lang niet. Wij zijn in Friesland gebleven tot in juni, een paar weken na de beëindiging van de oorlog. Toen werden we met een vrachtwagen en een lange reis terug gebracht. Roermond was pas officieel bevrijd op 1 maart 1945.
Mijn ouders hebben nog lang contact onderhouden met mevrouw Koopmans. En een jaar of tien geleden ben ik samen met mijn vrouw, Evelien, nog eens terug gegaan naar Donkerbroek. Maar de boerderij is er niet meer. Wat men mij wel kon vertellen is, dat de boer al een paar jaar na de oorlog door de bliksem is gedood, terwijl hij een koe zat te melken.
Interview: J. (Sjef) Smeets