Paul Cohen

Opgetekend door Harrie Oud & Paul Cohen

Het verhaal van de familie Cohen

Paul Cohen, zoon  van Jonas en Clara Cohen, werd geboren in 1942. De joodse gemeenschap in Europa beleefde een aardedonkere periode. De vervolging van de Joden werd, naarmate de oorlog duurde,  steeds intensiever en het leven daarmee steeds gevaarlijker. Dat ondervond ook vader Jonas Cohen.

Hij was na zijn HBS opleiding van Amsterdam naar Antwerpen verhuisd om daar het goudsmeden te leren. Veel Nederlandse joden werkten in de Antwerpse juwelenbranche en in de diamantindustrie. Ze waren begin jaren ‘30 naar Antwerpen uitgeweken als gevolg van de Wall Street beurscrash van 1929. Die had wereldwijd hele bedrijfstakken onderuitgehaald en ook de diamantbranche in Amsterdam werd onevenredig hard  geraakt. Talloze werklozen zochten hun heil in Antwerpen en Londen. In die periode vond Jonas als kostganger onderdak bij een ook weer uit Amsterdam afkomstige joodse familie. Met de jongste dochter van dat gezin trouwde hij in 1935. Ze was toen nog maar 18 lentes oud en naar het oordeel van Jonas, die 9 jaar ouder was, te jong voor de verantwoordelijkheden van het moederschap. Pas in de zomer van 1941 werd ze zwanger. Omstreeks die tijd werden joodse ingezetenen van Antwerpen opgeroepen om naar Duitsland te komen werken. Clara bedacht dat een werkkamp voor Jonas met de hartruis die hij al als kleuter had en voor de net geboren baby, niet bepaald geen ideale omgeving was. Bovendien deden zeer verontrustende  berichten de ronde over de vernietiging van kampbewoners. Zij en haar man legden de oproep dan ook naast zich neer. Hun beider ouders, die al ver in de zestig waren, deden dat ook. Haar zuster en zwager met hun zoon van 12 jaar, gaven echter wel gehoor aan de oproep en gingen op transport. Anders verging  het haar oudste zuster die nog in Amsterdam woonde. Die bezat een ‘Sperr’ die haar toestond thuis te werken. Ze naaide bontmutsen voor de ‘Wehrmacht’ aan het Oostfront. Toen haar vergunning verliep meldde zij zich bij het hoofdkantoor van de beruchte ‘Sicherheitsdienst’ in de Eutherpestraat.

 

Ze werd meteen  gearresteerd en opgesloten. Aansluitend werden haar man en twee kleine kinderen thuis door de Gestapo opgepakt en op transport gesteld. Voor Jonas en Clara een levensgrote waarschuwing en ze doken dan ook direct daarna met hun pasgeboren zoon Paul onder. Ze vonden gastvrijheid bij het echtpaar Leopold en Jeanne Verhoefstraete,  een kinderloos stel dat fel anti-nazi was.  Leopold werkte bij de Antwerpse diamantbeurs en had al de nodige razzias voltrokken zien worden. Hij wist van de  vernietigingskampen en hielp joodse collega’s waar en hoe hij maar kon. Op verzoek van Jonas en Clara zocht hij nog naar  onderdak voor hun ouders maar die weigerden hun huis te verlaten. Oude mensen zouden ze wel met rust laten oordeelden ze. Kort daarop werden ze met verhuiswagens van huis gehaald om in Auswitsch te worden vermoord.

In 1943 verruilden Jonas en Clara hun onderduik plek bij de Verhoefstraetens om voor een tweede en derde onderduikadres omdat ze dachten te zijn verraden. Toch bleef de situatie gevaarlijk en ook het geld raakte op.  Sam Muis van de  Communistische Partij in België verzorgde valse paspoorten en treinkaartjes voor een reis naar het neutrale, voor joden veilige Zwitserland.  De reis per trein naar Zwitserland was risicovol en nam dagen in beslag. Onderweg naar Parijs werd regelmatig gecontroleerd. Elk moment kon het gezin worden ontmaskerd en opgepakt. Paul had daar, als 2-jarig jongetje, weliswaar geen weet van maar liep tijdens de lange tocht een zware bronchitis op. Het gezin kwam uiteindelijk met hulp van de Franse ondergrondse, via prikkeldraadversperringen en stukken niemandsland toch ongeschonden de grens over. In een Nederlandse vluchtelingenopvang bij Montreux vond het gezin onderdak. Paul moest direct na aankomst worden opgenomen in het ziekenhuis in Geneve. Hij werd daar maanden aan een stuk verpleegd. De verpleegsters waren alleraardigst maar zij spraken wel Frans. Het was de eerste taal die Paul leerde spreken. Uiteindelijk werd hij bij een gezin in de bergen onder gebracht om daar verder te herstellen.

 

Alle kostbaarheden inleveren

Na aankomst moest Jonas Cohen alle kostbaarheden die hij bezat inleveren bij het Nederlandse Consulaat. In zijn kleding had hij 8 diamanten genaaid om onderweg eventueel dingen te kunnen betalen. Alles werd keurig door een ambtenaar geregistreerd. De waarde van de diamanten werd destijds door de lokale bank geschat op 25.000 Zwitserse Franken. Ze gaven ook een reçu voor dit bedrag af. Na de oorlog begon de Staat Der Nederlanden echter moeilijk te doen over de teruggave van deze kostbaarheden. Er kon pas worden overgegaan tot teruggave wanneer Jonas Cohen de kosten van de opvang in Zwitserland zou hebben voldaan. Dat betrof een som van Hfl. 1859,50, voor die tijd een enorm bedrag. Cohen betaalde het bedrag in termijnen terug, maar schoot daar niets mee op. De stenen waren weg en bleven weg. Ook de Belgische overheid deed een duit in het zakje. Zijn banktegoeden waren bevroren vanwege een betalingsachterstand bij de belasting. Hoeveel die schuld bedroeg werd nooit inzichtelijk gemaakt.

Jonas Cohen pakte de draad weer op en zette zijn schouders onder zijn voor de oorlog begonnen specerijenhandel. Zaken kwamen weer op gang en verliepen zelfs voorspoedig. Samen met zijn Belgische compagnon Jan van Asch bracht hij  de firma tot verdere bloei. Zijn vrouw Clara maakte echter een minder gelukkige start. De moord op haar familie en de teleurstellingen na hun terugkeer uit Zwitserland, waar een tweede zoon Albert werd geboren, sloopten haar psychische weerstand. Ze werd geteisterd inzinkingen en de daarbij behorende medische behandelingen. Verdriet, angst voor overheden, voor het antisemitisme en voor Duitsland, deden zich gelden. parten.

Het telkens uitvallen van de moederlijke zorg had natuurlijk ook effect op het gezin. Paul en zijn broer werden, toen 6 en 3 jaar oud, noodgedwongen in een internaat geplaatst. Na die tijd volgde meer tijdelijke opvangadressen en/of gouvernantes die de broers en hun vader thuis opvingen.

Clara wilde maar één ding en dat was: weg uit Europa. Jonas had een plan. Hij verkocht zijn aandeel in de specerijenhandel aan zijn compagnon. Met de opbrengst startte hij een manufacturenhandel (in die tijd een zeer lucratieve bedrijfstak) in Amsterdam. Hij vertegenwoordigde bovendien een grote textielindustrie in Zwitserland. Het gezin verhuisde naar Aerdenhout waar Jonas een huis liet bouwen. De intentie was om in korte tijd voldoende kapitaal te vergaren om daarmee in Australië opnieuw te beginnen. Het mocht niet zo zijn. De ‘Korea-oorlog’ brak uit en de wereldeconomie haperde. Jonas zag zich uiteindelijk gedwongen zijn activiteiten te staken. Van de weeromstuit kreeg hij een zware hartaanval. Clara kreeg van de huisarts te verstaan dat haar man waarschijnlijk nog een jaar te leven zou hebben. Nu had Jonas een zuster in Australië en Clara drong er bij hem op aan om zodra hij aan de betere hand was, zijn zuster te gaan bezoeken. Hij vertrok in 1952 per schip.

 

Het Australische klimaat deed wonderen met zijn gezondheid. Hij besloot daarom een ‘permit’ aan te vragen voor zijn hem en zijn gezin. Dit werd hem, omdat hij hartpatiënt was, geweigerd. Na heel wat omwegen lukte het hem toch een vestigingsvergunning te bemachtigen en in 1954 was het zover. Het huis in Aerdenhout werd verkocht en Clara en haar zoons vertrokken naar Australië. Slechts 2 jaar heeft Jonas Cohen nog van de hereniging met zijn gezin, van Australië en van zijn nieuwe loopbaan als juwelier kunnen genieten. Zijn gezondheid liet het opnieuw afweten en uiteindelijk overleed hij, 47 jaar oud, in 1956 in het Sydney Hospital. Paul was toen 14 en Albert 11 jaar.

Moeder Clara zette alles op alles om zich alleen te handhaven. Dat mislukte en opnieuw kondigden de inzinkingen zich aan. Daarbij kwam dat zij na 5 jaar hun Nederlandse nationaliteit zouden verliezen voor de Australische. Clara, die al die jaren al verschrikkelijk heimwee had geleden, wilde dat niet. Geholpen door familie en vrienden, vertrok ze met haar 2 zoons terug naar Nederland. Eenmaal terug in Nederland trokken zij bij haar enig overgebleven broer in. Clara huurde daarop een kamer en haar jongens (intussen 16 en 13 jaar oud) belandden opnieuw in een internaat, dit keer voor joodse oorlogswezen.

 

Opening Liro-archieven

Met de opening van de Liro-archieven in de jaren 90, laaide de discussie weer op over het terugbetalen van de in beslag genomen Joodse tegoeden. Paul Cohen, inmiddels een goede vijftiger, kreeg van zijn moeder een oude leren schrijfmap in handen van zijn vader. Die had ze de halve wereld rond gesleept om hem ooit aan haar zoons te geven. De map zat barstens vol met  doorslagen van briefwisselingen van zijn vader met de Belgische en Nederlandse overheid. Ook de kwestie rond de 8 diamanten werd daarin belicht. Ze waren het bewijs voor de afgifte van de diamanten en de terugbetalingen van vader in het begin van de jaren vijftig. Paul las met ontsteltenis de bewijzen van grove  onredelijkheid vanuit de overheid. “Ik vond het zo misplaatst” dat zijn gevoel van gerechtigheid het won van de vrees om “alles weer op te rakelen”. Hij spande een proces aan tegen de Staat der Nederlanden. Op verzoek van de rechtbank werd de kluis op Binnenlandse Zaken geopend. De diamanten waren  spoorloos verdwenen!!! De landsadvocaat pareerde de zaak en de aanklacht van Paul Cohen werd niet ontvankelijk verklaart. Hij liet het er niet bij zitten en vroeg zijn advocaat hoger beroep aan te tekenen. Zelf nam hij contact op met het Nationaal Archief in Den Haag. Een uiterst hulpvaardige ambtenaar meldde hem dat er een volledig dossier bestond waarin alles over het verblijf van Paul en zijn ouders in Zwitserland was bewaard. Het bleek echter te leen zijn gevraagd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en was nog steeds niet teruggebracht. Het Nationaal Archief ontving alle bescheiden retour en Paul kopieerde 32 stukken hieruit voor zijn advocaat. Met behulp hiervan werd de klacht alsnog toegewezen.

Als verweer voerde het Ministerie aan dat in 1954 een brief naar de familie was verstuurd met de mededeling dat de diamanten konden worden opgehaald. “Dat zal dus wel gebeurd zijn”, aldus de landsadvocaat. Het ministerie bezat echter geen enkel document waaruit zou blijken dat de steentjes destijds zijn afgegeven aan de familie Cohen. Als consequentie werden Paul en zijn moeder   in de gelegenheid gesteld om de huidige waarde van de diamanten te achterhalen.

 

Na 60 jaar kan het dossier dicht

Het ministerie van Binnenlandse Zaken bleef echter dwars liggen. Ze vochten de waarde van € 70.000 aan die de Diamantbeurs op verzoek van Paul had berekend, Ze vroegen zelfs een contraexpertise aan bij de firma Asscher. Een  periode van getouwtrek was het gevolg. Paul stapte op aanraden van zijn advocaat naar de pers. De Telegraaf toonde belangstelling en schreef er een groot artikel over. Kort daarop diende zich een nieuw schandaal aan. De overheid bleek tijdens de oorlogsjaren schilderijen van de familie Goudsticker te hebben vervreemd en in musea ondergebracht te hebben. Dit nieuwe schandaal brachten de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Financiën wederom in diskrediet. Paul Cohen werd door de landsadvocaat opnieuw benaderd met een bod voor genoegdoening van € 10.000. Hij en zijn advocaat wezen dit af. Uiteindelijk werd een som van € 30.000 door Paul geaccepteerd. Hij was na drie jaar te zeer emotioneel betrokken geraakt om nog door te kunnen gaan. Zijn opzet om genoegdoening te vinden voor zijn vader was na 60 jaar in elk geval bereikt.