Jan Nuijen
Opgetekend door J (Sjef) Smeets
Vandaag, 18 december 2024, noteerden we in Gemert (N.Br.) de oorlogsherinneringen van de, op 27.1.1932 te Rotterdam (Delfshaven) geboren, heer Jan Nuijen:
In de oorlog hadden mijn ouders acht kinderen, waarvan ik het vijfde was.
Ik was acht jaar toen in 1940 de oorlog uitbrak. Ik kan me herinneren dat de buurvrouw het raam open deed en vertelde dat het centrum van Rotterdam gebombardeerd was. Wij woonden in West, Stuurmanstraat 27 driehoog, dus ver daarvandaan. Mijn vader werkte bij de gemeente. Hij noemde het wel eens geen echt werken, want “wij hebben schoppen met lange stelen, waar je goed op kunt uitrusten”. Zijn broers en zusters zijn begonnen met een waterstokerij. In Brabant werd dat een “water- en vuurzaak” genoemd. In hun winkel stond een grote ketel, waar ze warm water uit verkochten, voor een cent per emmer, later voor drie cent. Ook in de oorlog nog. Ze hadden er ook een kolenhandel bij.
Het meest indrukwekkende dat ik meemaakte was toen, 3 jaar later, Delfshaven gebombardeerd werd. Om precies te zijn, dat was op woensdag 31 maart 1943 om 13.30 uur. Het werd toen pikdonker. Moeder vluchtte met ons naar beneden. Zij had een “vluchtkoffer” maar die was ze vergeten. In plaats daarvan had ze een stukje vooroorlogse zeep in haar hand. Dat zie ik nog zo voor me. Buiten stond Koosje Huizers, een buurtvriendje, naast me. De bom was op het tegenover ons liggende blok gevallen, waar ook Koosje woonde. Het puin lag bij ons voor de deur. Zijn moeder lag in dat puin en leefde nog. Toen er mannen aankwamen om in het puin te gaan zoeken, heeft zij gezegd: “Red eerst mijn dochter maar”. Beiden werden uiteindelijk dood geborgen. De dochter lag onder de moeder. Koosje stond dus naast me, toen dat ontdekt werd. Bij ons in de kamer aan de straatkant had een kruisbeeld gestaan met een lampje ervoor. Het beeld lag onbeschadigd in de keuken aan de andere kant van het huis. Het lampje heb ik nog.
(Amerikaanse bommenwerpers wilden een aanval uitvoeren op de haven- en scheepsbouwinstallaties in Rotterdam-West. Zij legden ongewild een deel van Delfshaven in puin. Deze fatale fout kostte het leven van 326 burgers en één Amerikaanse piloot. Er vielen 400 gewonden en 10.000 Rotterdammers raakten dakloos. Het monument ‘Het Vergeten Bombardement’ in Rotterdam, een sculptuur van cortenstaal, bestaat uit de cijfers die tezamen de datum van het bombardement - 31-03-1943 - vormen. De onderdelen staan verspreid in het gras, als door een bom getroffen. Het gedenkteken is 2,60 meter hoog. J.S.).
Van de kerk of van de school, dat weet ik niet meer, maar een aantal jaren achtereen werd ik om aan te sterken in de grote vakantie telkens voor vier weken uitgezonden, o.a. naar Utrecht en naar het boerengebied in Zeeland, waar drie broers elk een eigen boerderij hadden. In de Schelde gingen we kreukels plukken. De vrouwen liepen daar in klederdracht. Ze trokken een grote pen uit hun haar en daar pulkten ze de kreukels mee open.
Ik had op de lagere school gezeten bij de “Broeders van Maastricht”. Eind juli 1944 werd ik voor de vakantiemaand, was de bedoeling, naar vaders’ oudste zus, mijn tante Jaan, op de ouderlijke boerderij op Zandfort Hoogerheide gestuurd. Maar door de oorlogssituatie kon ik na die vakantiemaand niet meer terug. Mijn tante had ook land in de Woensdrechtse kleigrond. Mijn neef deed er de aardappels uit en mijn nicht en ik raapten ze op. We zagen Duitse militairen voorbij rijden, gezeten op de spatborden van een auto. Toen kwamen er Engelse jagers aan. Wij doken bij het vuurgevecht in de sloot. Als de jagers draaiden en terug kwamen vliegen, doken wij weer tegen de andere kant van de sloot. Een vliegtuig werd uit de lucht geschoten. Hij was vlakbij neergekomen. Er zat een piloot in zonder benen en zonder hoofd. Ik heb hem zien zitten.
Tante was op de ouderlijke boerderij gebleven in Hoogerheide. Ik heb daar veel meegemaakt. De boerderij stond dicht bij vliegveld Woensdrecht. Toen ik er pas een week was, waren er een paar dagen zonder Duitse bezetting. Het vliegveld werd geplunderd door de plaatselijke bevolking.
Maar er kwamen weer Duitse militairen terug. Ik las op hun uitrusting : “Gott sei mit uns”, waarop eentje zei: “Das ist gewesen”. De Duitse infanterie bestond uit allemaal oudere mensen. Eentje kwam elke morgen even aan de kelderdeur en vroeg: “Wie geht es?” en dan had hij een Duitse kuch (brood) meegebracht. Niemand was zo bang als ik, maar ik had met dat bombardement, een jaar eerder nog maar, dan ook de oorlogsverschrikkingen al meegemaakt. Ik zette een klomp tussen de spekkuip (waarin men spek in het zout bewaarde) en de muur, voor het geval dat de luchtdruk bij de schotenwisseling ons kwaad zou doen. We hebben er 18 dagen in de kelder gezeten met ongeveer 15 mensen. Daar was ook een jong gezin met een klein kindje bij. En verder nog een oudere buurman met zijn vrouw. Hij ging van tijd tot tijd weg om thuis zijn varken te voeren. Maar een keer kwam hij terug en zei: “Nou hoef ik er niet meer naartoe”. Zijn woning was kapot geschoten en boven op het varkenshok terecht gekomen”.
Wat ik me ook nog herinner, de vrouw van het jonge stel keek achter in de kelder door een getralied raampje op een afgraving voor de steenfabriek. Daar, aan de rand van die leemput, stond nog een onbeschadigd huis. De vrouw zei: “Waren wij ook maar elke dag naar de kerk gegaan, dan had ons huis daar nog gestaan”. Ze had het nog niet gezegd, of het huis werd in puin geschoten. Ook werd de buurman van mijn tante dodelijk getroffen. Allemaal in die 18 dagen.
Voordat wij de kelder ingingen stond een hoge Duitse officier, bibberend met zijn revolver op mijn tante gericht, te gebaren dat hij ons allemaal weg wilde hebben. Ik stond er bij. Maar mijn tante wilde niet vertrekken. De Duitsers wilden geen hinder hebben van burgers bij hun tegenaanval op de vanuit Antwerpen oprukkende Canadezen. Ze besloten in de nacht van zondag 7 op maandag 8 oktober 1944 tot de evacuatie van Hoogerheide. De weg, die daar naar het vliegveld liep, vormde de eerste frontlinie. Na het weiland bij de boerderij kwam bos en daar lagen de Canadezen. Een Duitse officier heeft achter de boerderij met drie en dertig man geslapen. Mijn tante maakte er nog eten voor klaar. Na een paar dagen kwamen er twee of drie terug van het front bij Ossendrecht. De anderen waren door mitrailleurvuur gedood. Hoogerheide is bevrijd bij “De Slag om de Schelde”, waarbij een hoge Duitse generaal 18 dagen lang een vluchtweg voor zijn troepen openhield.
(Een van de meest langdurige slagen tijdens de Tweede Wereldoorlog op Nederlandse bodem. Het strijdgebied was enorm groot, de verliezen eveneens: 12.873 geallieerden, waarvan 6.367 Canadezen. Pas op 23 oktober 1944 was Hoogerheide echt veilig, toen de 2nd Canadian Infantry Division een grote operatie inzette. J.S.).
Van de ene op de andere dag kwam de Duitser met zijn dagelijkse brood niet meer.
Toen heel Nederland op 5 mei 1945 bevrijd was, kon je wegens quarantainemaatregelen gedurende enkele weken nog niet van Brabant naar Rotterdam. Een broer van mijn vader had in Hoogerheide “café Alcazar”. Die had via het Rode Kruis aan mijn ouders laten weten dat wij bij tante Jaan allemaal doodgebleven waren, heb ik later gehoord. Dat was gelukkig een bericht dat achteraf niet bleek te kloppen. Wij zaten er op een middag te eten. Ik vergeet het nooit meer. Ik keek naar buiten en zag mijn vader van zijn fiets afstappen. Dus die was in de loop van mei toch stiekem door de barricades gekomen. Eerst naar Den Briel gefietst, verder met een bootje over het water en had Hoogerheide weten te bereiken. Hij is een paar dagen gebleven en heeft me achterop de fiets mee naar huis genomen. Ik herinner me dat we bij de Waalhaven aankwamen, waar alle kranen vernield waren en om lagen. Ik bleef maar een week in Rotterdam. Toen liep ik een keer langs de Maas. Er lag een bootje van de “Bodedienst Maastricht – Den Bosch – Rotterdam”. Ik vond mijn draai niet in Rotterdam omdat ik door mijn Brabants dialect werd uitgescholden. De schipper vertelde me dat hij de volgende morgen om zeven uur weer af zou varen. Ik naar huis, waar ik tegen mijn moeder zei: “Ik ga terug naar tante Jaan”. Dus koffertje gepakt en de volgende morgen naar de boot. Na Bergen op Zoom kwam ik te voet in Borgvliet aan. Daar vroeg een man op de fiets aan me: “He, manneke woar moete gij noartoe?”. Toen ik hem dat vertelde zei hij: “Stap moar achterop”. Ik ben een of twee maanden bij mijn tante gebleven. Nu zijn we in het najaar van 1945 beland. Het einde van mijn eigen oorlogsherinneringen.
Mijn broers en zussen hebben de hongerwinter wel meegemaakt. Ik heb mijn vader later vaak horen zeggen: “Het is erg als je kinderen om eten vragen en je hebt het niet voor ze”.
Toen ik 18 was en gekeurd werd voor de militaire dienst, moest ik op een formulier invullen bij welk onderdeel ik wilde. Ik schreef er op : “Bij de Milva’s of de Marva’s”, vrouwelijke soldaten dus. Ik wilde niet in dienst. En legde uit dat ik in 1943 gebombardeerd was en later nog 18 dagen achter het front had gezeten. Ik kreeg uiteindelijk de vrijstelling, die ik vroeg.