Christine Nossek

Vandaag, 23 mei 2023, halen we in Eindhoven herinneringen op bij de aldaar op 30 maart 1934 ook geboren mevrouw Christine Nossek.

 

Ik moet om te beginnen vertellen dat mijn vader gediend had in de Eerste Wereldoorlog. Waarschijnlijk is hij, denk ik, daar getraumatiseerd uit gekomen, wat gedurende de Tweede Wereldoorlog nog al wat impact had op ons gezin.

Hij was Tsjech, geboren in 1899. Deed in februari 1917 gymnasiumexamen. En toen hij veertien dagen later achttien werd, moest hij het Duitse leger in. Vanwege zijn middelbare schoolopleiding meteen als officier, 18 jaar oud slechts. Hij heeft onder andere in de Balkan gezeten, bij Triëst in de buurt. Daar heeft hij ongelooflijk veel meegemaakt, waar hij ons later heel veel over verteld heeft. Gelukkig is hij niet naar de loopgravenoorlog in België of Frankrijk gestuurd. Maar hij was wel in Albanië, samen met een studievriend. Ze spraken latijn met elkaar, nog helemaal in de sfeer van school. Eens zaten ze samen op een kaderand met hun latijnse boeken, toen er een luchtaanval kwam. Daarbij werd zijn vriend naast hem gedood. Mijn vader zat onder het bloed, maar mankeerde niks.

Met zijn oorlogservaring wist hij altijd precies wat we moesten doen. Zo groef hij ook een schuilkelder in L-vorm bij ons in de tuin, zoals hij het in dienst had geleerd. Daar zaten we in, want hij wilde niet dat we naar een openbare schuilkelder zouden gaan. Dat vond hij terecht veel gevaarlijker. Zo is in Eindhoven ook gebleken.

 

Mijn vader kwam voor de schoenenfabriek Bata (spreek uit: Batja J.S.) naar Nederland.

 

Mijn oorlogsherinneringen beginnen bij de mobilisatie in 1939. We waren eind augustus naar Eindhoven  verhuisd, waar we in de Génestetlaan gingen wonen. (Christine declameert nog met gemak uit  het werk van deze dichter-filosoof). Vlakbij ons zaten toen Nederlandse soldaten in het Dommelhuis. Ik weet nog dat ze op ze straat kookten bij kampvuurtjes.   

 

Bij de bezetting van Nederland zaten daar opeens jonge Duitse piloten. En in het Parkhotel, aan het andere eind van de straat, woonden de Deutsche Mädel. (Wij noemden het de  Moffenmeiden. Dat woord gebruiken we nu niet meer.)

Ik genoot als kind van de liederen die de soldaten zongen. Dat vond ik prachtig.

Bij ons in de straat woonde een pianolerares, die ook een kinderkoortje had. Als we het Wilhelmus zongen, dan gingen de ramen dicht.

 

Ik weet niet meer of het in 1941 of 1942 was, dat een vriendin van mijn moeder op woensdagen altijd op de fiets naar ons toe kwam om samen te handwerken. Een keer werd ze bij het Dommelhotel ondersteboven gereden door een soldaat. Dus zij reageerde spontaan: “Rotmof, kun je niet uitkijken”. De jonge Duitser hielp haar overeind en zei alleen maar: “Rotmof muss morgen nach Rusland”. Zij realiseerde zich meteen wat dat betekende. Daar zou die jongeman niet meer levend vandaan komen. Dus ze kwam bij ons huilend aan, omdat ze medelijden had met hem. Maar op dat moment was het “de vijand” geweest. Dus schoot dat rotmof er uit, voordat ze er over na had kunnen denken. Wij hebben die bewuste confrontatie als kinderen toen heel erg in ons opgenomen. Bij de gedachte aan de sfeer, die daarbij in huis ontstond, krijg ik nu nog kippenvel.

 

De Eindhovense mannen, die nog niet voor de Arbeitseinsatz naar Duitsland waren gestuurd, werden opgehaald om op het vliegveld te helpen bij het aanleggen van loopgraven. Gevaarlijk, omdat het constant aangevallen werd door de Engelsen.

Wij hadden een naaister in huis, wiens vader daar toen bij zo’n aanval is omgekomen. Hij was boekbinder en ik heb nog pianoboeken, die hij ingebonden heeft. Dingen, zoals de angstgevoelens die bij doodssituaties ontstaan, sla je als kind op.

 

Mijn vader was katholiek en mijn moeder protestant. Op 6 december 1942 gingen wij als jonge kinderen ’s morgens om half twaalf naar Zondagsschool in de Nederlands-Hervormde Kerk aan de Ten Hagestraat, midden in de stad. Op die dag werd het centrum plat gegooid tijdens wat bekend is geworden als het  “Sinterklaasbombardement”. Wij waren Kerstliedjes aan het oefenen. Het gebeurde nogal eens dat jongens van de Katholieke kerk bij ons de deur opengooiden. Dan ging de dominee naar de ingang om de deur dicht te doen. Maar deze keer vloog die deur steeds opnieuw open door de luchtdruk van het bombardement. Dat had even niemand in de gaten. De dominee deed dus de deur gewoon tweemaal weer dicht. Al snel ontstond er een enorm lawaai en kwamen voor in de kerk het plafond en het orgel naar beneden. Wij zaten achterin. Het was alsof de hel losbrak. Wij gingen bij de kapstokjes tegen de muur aan liggen, met slechts de jasjes over ons heen. Uiteindelijk werden we successievelijk tussen de bominslagen door opgehaald. Wij, drie kleine meisjes, ik van acht, een jonger zusje van zeven en een oudere van tien, door een tante van me, op de fiets. We liepen naast haar terug door de Kerkstraat, waar de synagoge was. Die lag ook in puin. Toen we al dicht bij huis waren, zagen we vliegtuigen zo in een duikvlucht op ons af komen. We zijn toen ergens in een kelder gedoken. Ik weet wel, dat ik na die 6-decemberervaring nooit meer in een kerk durfde. Altijd bang dat het plafond nog eens naar beneden zou kunnen komen.

 

De Eindhovense winkelstraat, de Demer, genoemd naar het oude riviertje, lag helemaal plat. Hele gezinnen waren er in een keer weg. De ouders van een vriendin hadden daar een fruitzaak. We hebben samen muziek gestudeerd. Dan vertelde ze nog vaak wat ze hadden meegemaakt, de angsten die ze hadden doorstaan. De hele familie Heldens van de drogisterij is toen ook omgekomen, behalve de baby. Die was met het wiegje in het toilet of  de doucheruimte gezet.  

 

Nog een mooie anekdote, de Paterskerk in het centrum, met het bekende H. Hartbeeld er boven op (in de volksmond ook wel Jezus Waaghals genoemd J.S), is door de Duitsers helemaal zwart geverfd. Het oorspronkelijke goudkleurige geheel zou anders voor de geallieerde vliegers een te mooi oriëntatiepunt zijn geweest. Na de verfbeurt heette het beeld ook wel de Heilige Klandestinus.

 

Er waren bij het vele luchtalarm altijd drie soorten geluid achter elkaar. Eerst een licht waarschuwingsgeluid, dan het  zwaardere geloei en als het veilig was, dan hoorde je weer een ander signaal. Ik weet nog wel, als zevenjarig kind liep ik dan onderweg van pianoles niet naar huis, maar ging ik op een muurtje zitten wachten tot het over was. En dan liep ik weer door. Je hebt zo klein geen benul.

 

Op 17 september 1944 zagen wij al die parachutisten bij Son naar beneden komen. Die aanblik voelde euforisch. Ik lag met mijn broertje in het zolderraam er naar te kijken. Vader en mijn oudere broer zaten in de dakgoot. De Duitsers zijn toen Eindhoven uit gevlucht. Mijn vader was verantwoordelijk voor Bata Best. Ze hadden tijdelijk een Duitse directeur gehad, maar die was ook gevlucht. Dus vader moest op de fiets er naar toe, terwijl links en rechts van hem werd gevochten. Best zelf werd immers pas zes weken later bevrijd dan Badadorp, slechts een kilometer verder.

In Nuenen lagen de Duitsers ook nog lang, omdat ze met hun tanks niet over een bruggetje konden. Een slimme boer raadde ze af er overheen te rijden: “Het is veul te zwak”

Daar staat bij het bruggetje onder Nederwetten, tussen het Eindhovense stadsdeel Woensel en Nuenen, nog steeds een mooie tekst:

God spaart ons ongedacht

door deze zwakke brug

Haar zwakheid was haar kracht

Hier moest de Mof terug

 

Alleen is later “de Mof” vervangen door “de Duitser”.

 

Maar toen kwam die aanval op 19 september 1944. De hele lucht zag oranje van de lichtkogels. Vader stormde het huis uit en sleurde ons de schuilkelder in. Hij was er trouwens heel boos over dat terwijl alle parken vol lagen met geallieerde militairen, de bommen op de woonwijken vielen. Er restte ons niets dan bidden, bidden, bidden. Mijn broer van zestien was er niet. Die stond met een vriend in de rij bij het Citytheater voor de film. Zelf liep hij daar toen weg, maar zijn vriend bleef staan. Na het bombardement stond die zodoende vooraan en ging hij alsnog naar de film.  

 

In 1947 reden we alweer met de auto dwars door Duitsland, op familiebezoek in Tsjechië.

Over allemaal baileybruggen en door ruïnes van steden. Je zag er alleen maar ouderen, kinderen en kreupele ex-soldaten.

 

Interview: J. (Sjef) Smeets