Jeanne Peijs - Liebregts (1928)

Opgetekend door Petra Bontje

Gezin Liebregts

In het begin van de oorlog was ik elf jaar. Ons gezin bestond uit vader, moeder, ikzelf, twee zussen en een broer. Ik was de oudste van de kinderen. We kwamen allemaal vlak na elkaar. Mijn jongste zus scheelt vijf jaar met mij en mijn zus onder mij maar een jaar. Een jongetje is overleden, die was drie maanden oud en had stuipen. Naderhand is er nog een jongetje geboren, die had een hersenafwijking, maar is toch nog elf jaar geworden. We woonden in een huis in de Lovensestraat en hadden een garagebedrijf met taxi’s en verhuur van luxe auto’s.

Toen ik zestien jaar was, in 1945, net na de oorlog, was mijn moeder in verwachting van mijn jongste broer. Ik wist niet dat moeder in verwachting was. Je sprak daar toen niet over. Al die maanden had ik dus niet gezien dat moeder een dikke buik had. Op een dag kwam ik uit school, gooide mijn boekentas neer, en toen zei vader tegen me: ‘Kom eens kijken.’ Mijn moeder lag in bed in de huiskamer en ik zag een klein ledikantje staan. Ik ging er voor staan, keek ernaar en gaf het ledikantje een trap. Als oudste moest ik altijd met de jongere kinderen meehelpen, daarom was ik zo boos. Dan was het vaak: ‘Jij kan de kleine ook wel de fles geven.’ Als moeder niet lekker was, dan werd ik ‘s nachts uit mijn bed gehaald, want dan werd er gezegd: ‘Ga jij de pap eens warm maken.’ Dat was toen allemaal heel gewoon.

Alleen mijn opoe, de moeder van mijn moeder, haalde me wel eens op. Dan zei ze: ‘Kom maar lekker bij mij logeren.’ En als het vakantie was, dan zei ze tegen mijn moeder: ‘Ik neem haar lekker mee voor een paar dagen.’ Ze zal wel gezien hebben dat ik altijd degene was die moest bijspringen.

Franse militairen

Er waren in mei 1940 Franse militairen gelegerd in Tilburg, ze lagen bij de fabriek van de BeKa. Allemaal mannen, jongens eigenlijk nog. Via de Bosscheweg vielen ze Tilburg binnen, ze lagen dagen tegen de grond*. Mijn moeder sprak Frans met hen. Wat heeft ons moeder toch aan de pet hangen? dacht ik, toen ik haar in die vreemde taal hoorde praten. Ons moeder had op een rijke school gezeten. Tilburg had toen twee scholen, de arme en de rijke school, en op de rijke school kreeg je Franse les. Wij moesten van ons moeder ook wel eens tellen in het Frans en we leerden van haar het Onze Vader en het Weesgegroet in het Frans. Als kind had ik echter geen idee dat dat Frans was.

[*Op 13 mei 1940 bombardeerden twee Franse bommenwerpers de invalswegen van Tilburg om enerzijds dekking te geven aan hun eigen troepen en anderzijds de Duitse opmars te vertragen. Er werden bominslagen gemeld in de fabriek van de BeKa en in de Laarstraat, waar het cafe van de weduwe Dusee-Bosman wordt getroffen.]

(Bron: Oorlogsbronnen.nl, bombardement op Tilburg)

 

Kolen na bominslag

Als het luchtalarm ging, moesten we in de schuilkelder gaan zitten. Mijn vader had een schuilkelder op de plaats gemaakt, een hele diepe, waar banken in lagen met kussens en dekens. Hij had een diepe kuil gegraven en er een soort dak overheen gemaakt. De kuil was zo diep dat we met trapjes naar beneden moesten. Het was er altijd donker, want de ingang was maar klein. Ons pa zat altijd op het trapje voor de uitgang. Op een dag ging hij het huis in omdat hij Duitse militairen bij ons huis had zien lopen. Net toen hij ging kijken, viel er een bom op ons huis. Mijn moeder gilde: ‘Ze schieten onze pa dood!’ Ze vroeg mij om te gaan kijken waar vader was. Ik klom uit de kuil en stapte over de drempel ons huis binnen. Al het water uit het grote aquarium, zo'n twee meter lang, was uit de bak gelopen, de vissen lagen op de grond. Mijn vader zag ik echter niet. Ik was helemaal in paniek. Ik rende terug naar de schuilkelder, maar vader was nergens te vinden. Ons moeder was helemaal van de kaart. Later kwam hij eindelijk buitenom de schuilkelder weer in. Dat was heel angstig allemaal. Daarna ben ik samen met hem opnieuw ons huis binnengegaan. De bom was op het rechterdeel van het dak gevallen, en via het kruisbeeld boven de deur in de provisiekast geslagen. Van het kruisbeeld hebben we niets teruggevonden.

Achteraf gezien is die bominslag ook een geluk geweest, want hij sloeg een gat in de buitenmuur. Wij woonden naast een kolenboer die zijn kolen aan die kant tegen ons huis had liggen. In de oorlog kon je bijna niet aan kolen komen. Na die bom kwam mijn moeder een keer in de kelderkast en dacht: Wat is dat toch voor gat? Ze hoefde alleen maar een stokje te pakken en kon die kolen zo onze kast inrollen. De buurt heeft daar ook altijd van geprofiteerd, want zolang moeder maar die kooltjes naar binnen kon hengelen, kreeg de ene keer die buurvrouw en de andere keer de andere buurvrouw een zak. Dat gat in het dak is zo gebleven, want dat kon pas na de oorlog hersteld worden. Waarschijnlijk is het toen wel provisorisch dichtgemaakt, want wij konden er gewoon blijven wonen.

V1s over Tilburg

Als we op school zaten en het alarm ging, moesten we in de gang gaan zitten, bij elkaar, en moesten wachten tot het over was. Het ergste was als de V1’s overkwamen. Je hoorde ze aankomen met een bromgeluid, hoog in de lucht. In Tilburg zijn ook een paar V1’s neergevallen, waarbij mensen overleden zijn. De V1’s kwamen allemaal vanuit Duitsland, vlogen over ons heen en gingen dan zo, naar Engeland. Ja, daar waren we het bangste van.

Loopfiets en voorraad koffie, thee, rijst

Gelukkig hebben we geen honger geleden. Ons vader had veel connecties met boeren in Berkel-Enschot en daar ging hij op de fiets naartoe. De Duitsers wilden al onze fietsen innemen. Toen haalden wij (en veel mensen met ons) het zadel er af, alleen de bagagedrager zat er nog op. Ook toen namen ze de fietsen nog mee. Toen haalden we de banden er af, zodat we een loopfiets hadden. Daar hadden ze niks aan. Ons vader ging dus op de fiets naar de boeren, maar op een loopfiets.

Die zondag in mei 1940 waarop de oorlog begon, was de lucht vol vliegtuigen. Het was mooi weer, de zon scheen. Wij stonden naar de lucht te kijken, en zagen allemaal vliegtuigen. ‘Ik denk dat het oorlog wordt, jongens,’ zei ons vader. Hij heeft een van de bedrijfsauto’s gepakt en is naar Baarle-Nassau gereden. Ik zie hem nog binnenkomen. De auto zette hij eerst in de garage, de deur deed hij op slot. De auto was helemaal vol geladen met koffie, thee, en rijst. Ons pa had de oorlog in 1914 - 1918 meegemaakt. Hij woonde toen in Arnhem en had honger geleden, dus hij wist heel goed wat oorlog inhield. Ik denk dat hij al zijn geld besteed had om eten te halen wat lang houdbaar was. Toen de oorlog afgelopen was, hadden wij nog koffie, thee en rijst in huis. Griesmeel kon niet, want daar kreeg je wormpjes in.

We kregen Blue Band margarine op ons brood. Wij waren roomboter gewend, we kenden niet anders. En toen kwam de Blue Band, dat noemen we ‘kneut’, dat was andere boter. Ik herinner me dat we maar drie sneeën brood kregen. Het was genoeg, hoor, want honger hebben wij nooit gehad, maar ik herinner me wel dat het allemaal afgepast was. Mijn broer, de oudste, was nog in de groei. Die kreeg geen witbrood meer, maar heel zwaar roggebrood, want dat vulde beter. Maar ‘de meiskes’ hoefden dat brood niet te eten van ons vader.

Ons vader slachtte ook wel eens clandestien een varken, dat hij via boeren had bemachtigd. Als de Duitsers wisten dat je dat deed, kreeg je gewoon de kogel. Rogge en tarwe kocht mijn vader ook via boeren.

Als we zult gemaakt hadden, werd dit in potten bewaard, want we hadden geen koelkast. Als er schimmel op de zult stond, werd dat er af gesneden. De rest werd weer opgekookt, dan hadden we weer verse zult. Als we ham hadden, hing dat boven op zolder. Twee hammen mochten niet tegen elkaar aan hangen, anders kreeg je wormpjes. Soms gebeurde dat toch, dan werd dat stuk afgesneden en kon je de rest gewoon opeten. Dat was toen allemaal zo.

Mijn schoenen waren verzoold met autobanden. Mijn vader sneed die autobanden op maat en plakte die onder onze schoenen. Een keer had hij een partij schoenen gekocht, van die hoge nonnenschoenen, maar die hoefden we gelukkig niet te dragen.

Met de bus naar Calais

Een van de eigenaren van de Stadsdienst Tilburg was een goede vriend van mijn vader. Hij belde hem een keer op en vroeg of hij langs wilde komen, want de Duitsers charterden zijn bussen. Mijn vader is toen naar zijn zaak in de Zuid-Oosterstraat gegaan, maar hij kwam niet meer terug. Hij is meer dan zes weken van huis geweest. Moeder was helemaal van de kaart. Op een zeker moment kregen we een kaart thuisgestuurd uit Calais. Op de kaart stond alleen maar: ‘Pa’. Wij wisten helemaal niet waar Calais was. Iemand kwam bij ons langs en vertelde dat het helemaal aan de kust lag, in Noord-Frankrijk.

Het bleek dat de Duitsers mijn vader gedwongen hadden als chauffeur op zo'n bus te rijden om Duitse soldaten naar Calais te vervoeren. Het was in de tijd (zomer 1940) dat de Duitsers naar Engeland wilden oversteken, dus het leger moest vervoerd worden. Na zes weken is mijn vader pas thuisgekomen. De bus zat helemaal vol kogelgaten. Onderweg was hij andere Tilburgers tegengekomen die ook gevangen genomen waren en Duitse militairen met bussen moesten vervoeren naar Calais. Op de terugweg waren die bussen natuurlijk leeg. Ze hebben toen vluchtelingen, die in België langs de wegen liepen, teruggebracht naar Nederland. Mijn vader had een foto waarop die volle bus staat, vol met vluchtelingen. Twee kinderwagentje waren achteraan de bus vastgebonden. De buschauffeur die achter mijn vader aan reed, zag de hele weg niets anders dan dat kinderwagentje achterop.

Een van die mensen die met hem meegereden was, heeft hier nadien nog vastgezeten, want hij had het huis leeggeroofd van een van de vluchtelingen. Hij is in Tilburg opgepakt. Hij woonde bij ons in de buurt. Ik zie zijn gezicht nog zo voor me. Ik dacht toen al: hoe kan je dat nu doen, het huis leeghalen van mensen die gevlucht zijn?

Ik kan me nog heel goed het moment herinneren dat mijn vader na zes weken weer thuiskwam. Heel de buurt liep uit natuurlijk, want op een zeker moment stond die touringcar waar hij op reed, weer terug op het bedrijventerrein. Vanaf daar is mijn vader te voet naar ons huis gegaan. Niemand wist dat hij weer terug was, ineens stond hij daar. Ons moeder was zo blij, ze vloog hem om de hals, maar mijn vader wilde heel die toestand en aandacht niet, en werd nog kwaad ook, dat weet ik nog goed. (Mevrouw lacht hartelijk)

De vlucht uit Egypte

Toen de spoorbrug en bruggen over het kanaal opgeblazen werden, moesten we vluchten. De spoorlijn liep vlak bij ons huis, er zat maar een straat tussen. Ons vader had voor mijn broer een bolderkar gemaakt. Daar werd van alles ingedaan en toen zijn we gevlucht naar Den Besterd. Daar woonden pa’s ouders, mijn opa en oma. De vlucht uit Egypte, noemden wij dat altijd. Wij achter ons pa en die bolderkar aan. Mijn hoofdkussen moest mee. We hebben een paar nachten bij mijn opa en oma moeten slapen. We lagen op matrassen waar stro in zat en dat pikte, dat weet ik nog goed. Ik kon er niet goed op liggen. Wat een geluk dat ik mijn eigen kussen meegenomen had. Toen we weer thuiskwamen, lagen alle ruiten eruit.

Duitsers in huis

Mijn ouders hebben Duitsers in huis moeten nemen, van die officieren. Die waren eigenlijk gestationeerd bij ons op het plein. Voor mij als kind leek de periode dat ze bij ons in huis waren heel lang, maar het is misschien helemaal niet zo lang geweest. Toen ze bij ons thuis de slaapkamers vorderden, die hoge pieten, toen moesten wij allemaal op de zolder slapen, op de grond. Wij moesten altijd in de voorkamer blijven, en mochten niet in de keuken of garage komen.

Als we voor boodschappen naar de stad gingen en er liepen toevallig Duitsers achter ons, dan hoorde je het harde geklik van hun laarzen (mevrouw bonkt met haar handen op de tafel). Dat was altijd heel akelig. Ook stonden er materialen van de Duitsers opgeslagen bij de kolenboer.

Er was een cafetaria op de Heuvel met de naam Blom, aan de rechterkant van de kerk. Als wij met ons moeder naar de stad wandelden, dan liepen wij niet aan de kant van de kerk waar het café was van Blom, wij staken bij de overweg al over en moesten aan de andere kant lopen. Wij waren er namelijk een keer eerder langsgekomen en toen zagen we dat er meiden op de grond lagen die met Duitse soldaten vrijden. Dus daar mochten we niet langs.

Witbrood en snoepbonnen

Ik weet ook nog dat de Engelsen er waren, de keuken op het plaatsje stond met de buurt er omheen, en ik voor het eerst witbrood zag. Ze deelden dat uit. Op een dag kwam er een militair bij ons de garage binnen gevlogen en riep: ‘Lavatory, lavatory!’ Mijn hele leven is me dat beeld bijgebleven dat hij daar stond te trappelen en ‘Lavatory’ riep.

Er waren maar zoveel voedselbonnen per huishouden, ook snoepbonnen. Ons moeder rookte, dat had ze van die Engelsen geleerd. Ik weet nog dat ze een keer onze snoepbonnen had ingeruild voor sigaretten. Toen ik daarachter kwam, ben ik heel kwaad geworden, dat snap je wel. Want je had maar zoveel bonnen, dus daar moest je lang mee doen.

Auto’s in beslag genomen

We hadden een grote garage, waar zo’n vijftien auto's in geparkeerd konden worden. Op een dag kwamen de Duitsers zo naar binnen en namen vijf, zes auto’s in beslag. En ons pa was er altijd zo zuinig op geweest. Hij had autobanden op zolder verborgen, want als de Duitsers het konden gebruiken, was je het kwijt. Na de oorlog heeft ons pa het bedrijf niet meer opgestart, hij is een fietsenzaak begonnen. Ons moeder moest toen de voorkamer uit, daar heeft hij een winkel van gemaakt. Na het verlies van de auto’s, kon mijn vader het niet meer opbrengen het garagebedrijf opnieuw op te zetten. Hij is uiteindelijk maar 61 jaar geworden.

Bevrijding

Vlak voor de Bevrijding zaten we in de schuilkelder. We hadden het gevoel van: er staat iets te gebeuren. ‘s Nachts hoorden we allemaal geschuifel op straat. Mijn moeder heeft toen door de uitgang van de schuilkelder naar buiten gekeken. Het moeten Duitse soldaten zijn geweest, die waarschijnlijk via de Bosscheweg wilden vluchten, maar allemaal nog bij ons in de buurt rondhingen. Wij hebben geen last van ze gehad, want we bleven gewoon in de schuilkelder zitten tot ze weg waren.

Toen we bevrijd waren, mochten we van ons vader niet de stad in, we mochten niet naar buiten. Een vriendin van mijn vriendin zat op de tanks en was overal bij geweest, ook bij de feesten. Ons vader zei echter tegen ons: ‘Gewoon hier op de plaats blijven.’ Dat snapten we toen niet, maar naderhand wel, want er waren meisjes van mijn leeftijd die na de Bevrijding in verwachting waren.

Een oorlog overkomt je

Op het einde van het interview vraag ik of mevrouw de oorlog als een angstige periode ervaren heeft. Ze zegt dat dit niet het geval is: ‘De oorlog overkwam me als kind. Ik was wel eens bang voor de V1s, maar het overkomt je.’

 

Foto’s

  1. Bus van de Stadsdienst Tilburg, 1933 (Bron: https://www.geheugenvantilburg.nl/page/12956/janus-en-hans-heerkens---autobus-eigenaren)
  2. Opgeblazen spoorbrug over het Wilhelminakanaal. Datum: 29 okt 1944, foto 012341. Fotograaf: B. Van Dijk. (Bron: www.regionaalarchieftilburg.nl)
  3. Stille getuige van een luchtaanval in de Lovensestraat, Datum: 1944, foto 012396. Fotograaf: J. Cremers. (Bron: www.regionaalarchieftilburg.nl)