Cor van Tiggelen

Opgetekend door J (Sjef) Smeets

Vandaag, 3 december 2024, noteerden we in Geldrop de oorlogsherinneringen van de, op 14.2.1933 te Eindhoven geboren, heer Cor van Tiggelen:

Ik weet nog goed dat op een van die eerste dagen het Nederlandse leger bij ons vandaan op de vlucht sloeg. Op de hoogte van de Heezerweg lagen allemaal uitrustingsstukken, ook wapens, die ze weggegooid hadden. Sommige jongens namen spullen mee om soldaatje te spelen. Vader raapte daar een dolk op, die hij later in de oorlog gebruikte om te slachten. Die soldaten wilden vooral hun uniformen kwijt. Ze stonden in hun onderbroek en vroegen of vader geen ouwe overall of een broek voor ze had. Wij waren niet de enigen, die eens kwamen kijken.

Diezelfde dag rukten de Duitsers op. Een van hun motoren met zijspan was waarschijnlijk te ver vooruit, de hei op gereden. Ze lieten die motor achter. Ik meen een Zündapp. Daar gingen we ook naar kijken.

 

Mijn ouders hadden vijf kinderen. Ik was de oudste, 7 jaar toen de oorlog begon. Na mij kwamen nog Zus Cobie, Fien, Jan en in 1939 Jos. Vader hoefde vanwege die vijf kinderen  niet naar Duitsland om er te gaan werken. Hij moest wel in houten maneges van de Duitsers helpen vloeren metselen. En bij het vliegveld moest hij helpen hangars bouwen.

Oom Piet was tot aan de Duitse inval bij het paardenvolk in het Nederlandse leger. Als hij verlof had, kwam hij met de huifkar van het leger naar huis. Hij is als krijgsgevangene naar Duitsland gemoeten en kwam na de bevrijding pas terug.

De vader van mijn vader, ook metselaar, moest van de Duitsers helemaal naar Lorient, aan de Franse kust om er mee te bouwen aan bunkers. Voor zijn kleinzoons bracht hij Franse alpinomutsen mee naar huis.

 

Met die Duitsers was ook wel een beetje te sjacheren. Ze wilden als ze met verlof naar huis gingen iets meenemen van hier. Vader kreeg ergens een hele rol donkerblauw stof voor. Wat hij daarvoor aan de Duitsers moest geven dat weet ik niet. Ik ben een keer op een zondag bij vader achter op de fiets mee gegaan. De wacht bij het vliegveld kende hem en ik liep mee. De vliegtuigen stonden warm te draaien waardoor ik bijna werd weggeblazen door de wind die er achter uitkwam. Daarom kwam er een Duitser naar buiten, die zei “Kommst du mit”, nam me bij de hand en leidde mij zo naar binnen toe. Met die mannen had je helemaal geen moeite.

De Duitsers marcheerden bij ons zingend voorbij naar hun schietbergen op de heide. Als jongens liepen wij daarachter mee te marcheren.
Op ’n gegeven moment stelden ze als represaillemaatregel een avondklok in. Iedereen moest ’s avonds vanaf 8 uur binnen blijven. Ze reden in open legerwagens rond om te zien of iedereen zich daaraan hield. Je moest wel een goede reden hebben om nog buiten te zijn, anders werd je opgepakt.

 

In treinen, bijvoorbeeld van Den Bosch naar Eindhoven, werd veel zwarte handel uitgeruild. Wij hadden varkens, soms wel drie. Als je twee varkens had, dan moest je het vlees van een varken inleveren en van het andere mocht je alles houden. Je kreeg dan  geen vleesbonnen. We hadden ook veel grond bij de boerderij, waar genoeg aardappelen vanaf kwamen. Dus de aardappelbonnen gaven mijn ouders weg. Ik ging met vader mee als hij de boer op ging. Als metselaar kon hij werken en daar wat nodig was voor terug krijgen.

 

Zelf heb ik niet echt veel harde situaties meegemaakt. Maar een keer, het zal in 1941 of 1942 zijn geweest, was er luchtalarm. We hoorden ook het afweergeschut links en rechts. We zagen dat een aangeschoten Engels vliegtuig omlaag kwam en in stukken viel bij het Eindhovens Kanaal. De volgende dag gingen we er met een stel jongens naar kijken. Er lag nog een lang stuk romp en andere rompdelen. We hadden een tang meegenomen om er schroefjes uit te draaien.

Er hebben ook ’n keer twee Engelse vliegtuigen de gashouder in de Nachtegaallaan gebombardeerd. (Het bombardement vond plaats in de avond van 3 maart 1941. Deze gashouder, bekend onder de naam Goliath, stond aan het havenhoofd op het terrein van de Eindhovense gasfabriek. Het was destijds de grootste in Nederland, gebouwd in 1930-1931, 84 m hoog, en ten tijde van het bombardement gevuld met 60000 m3 mijngas. J.S.).

En op zondag 6 december 1942 bombardeerde de Britse luchtmacht de fabrieken van Philips in Eindhoven. (Doel van “Operation Oyster” was het beëindigen van de productie van onder andere radio-onderdelen voor de Duitse bezetter. Hierbij kwamen in het stadscentrum 140 burgers en 7 Duitse soldaten om het leven. J.S.).  Vanaf onze achterplaats zagen we hoe de vliegtuigen aankwamen. Het waren er maar een paar, ik meen Mosquito’s. Ik had indertijd een boekje met afbeeldingen van alle mogelijke typen Duitse en Engelse vliegtuigen. Dat was toen te koop. Dus ik kon zien of bijvoorbeeld een Dornier overkwam of een ander type toestel. Er stonden ook gegevens in over de bewapening. Een Spitfire b.v. had vier mitrailleurs, “Punt 50” of “Punt 30”.

 

We hadden op de boerderij in de kamer een hoekkast, waaronder vader de plankenvloer los had gezaagd, zodat een onderduiker daarlangs in de kruipruimte kon komen. We hebben maar een onderduiker gehad, Toon van Baak, die woonde niet ver bij ons vandaan. Maar hij kwam regelmatig terug als er onraad dreigde.

Ome Kuub uit Horst, de broer van mijn moeder, had een schuilkelder onder de mesthoop. Twee andere ooms van me, die in de buurt van Venlo woonden, waren bij een razzia opgepakt. Een kreeg toen van thuis een rugzak met etenswaar mee en de ander eentje met kleding. Maar ze gingen niet naar dezelfde bestemming. Een had dus voortdurend honger. Die heeft samen met lotgenoten, hoorden we later, een hond gekocht en die geslacht om op te eten.

Een van hun, oom Thei, is later nog hier gekomen, omdat ze een broer misten. Het Rode Kruis kon niet helpen. Hij is zelfs naar België gegaan om te zoeken.

 

Wij zijn eens gaan kijken waar nu het van de Valkhotel is. Daar stond aan weerskanten van de weg een zwaar Duits kanon “8.8cm”, gericht op Aalst, waar de geallieerden vandaan zouden komen. ("8,8-cm-FlaK" is een artilleriestuk dat veelvuldig werd ingezet tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het kanon was initieel bedoeld als luchtafweergeschut, De naam Flak komt van het Duitse Flugzeugabwehrkanone. J.S.) Toen wij erbij kwamen, kregen de Duitsers net een luchtaanval met jachtvliegtuigen. Dus zij vluchtten. En wij klommen op het kanon en draaiden er met de loop in alle richtingen op rond. Voor de verdediging van hun kanonnen over de grond, hadden ze ook een 2cm-kanonnetje erbij staan, een soort zware mitrailleur. De kogels daarvan namen wij mee naar huis. We sloegen tegen een paaltje de punt er van af. Het ging ons om het kruid, dat in de huls zat. Dat deden we in lege melkbusjes, waarbij we het kruid door een van de twee gaatjes bovenop er uit lieten steken. Dat staken we aan en gooiden het dan weg. Daar zijn ook wel ongelukken mee gebeurd.

 

Waar nu de DAF-fabrieken zijn stond bij het pad naar het Kanaal ook een kanon. Daar haalden wij de 2cm-punten van granaten weg. Toen wij daar bezig waren, kwam er de aflossing van het krijgsgevangenkamp aan. Die wilden ons alles afnemen. Een van ons had zo’n punt in het gras laten vallen en later weer opgehaald. Een vriendje had een pantservuist van ongeveer een meter lang. De punt was er uit. We namen het ding mee zonder te weten dat het nog geladen was. Uiteindelijk gooiden we het bij een van ons thuis in de schuur. Toen ze die opruimden ontplofte het, wat nogal wat ravage aanrichtte. Er kwam een grote vlam achter uit. Even later was er al een van de kampbewaking erbij om poolshoogte te nemen.

 

Op 18 september 1944 kwamen 2-motorig transportvliegtuigen over met parachutisten er in. Er achter hing nog een zweefvliegtuig. Ik klom bij de boerderij op de dakkapel, waar vandaan ik over de velden kon kijken. Ik zag dat vanaf zwembad “de IJzeren Man” met een luchtafweergeschut op ze geschoten werd. En dat de granaten in de lucht ontploften. Ik zag ook dat een zweefvliegtuig, dat los gelaten was, bij Son landde. Ik zag de parachutisten in de lucht hangen. Die moesten de bruggen gaan bezetten om de doortocht van het Engelse leger mogelijk te maken.

 

Op dinsdag 19 september, ’s daags na de bevrijding van Eindhoven, moesten we de schuilkelder in. Die had onze vader achter op het land gebouwd met boomstammen er op en oude matten en daarbovenop nog zand. Je kon er rechtop in staan. Ik ging die dag net als iedereen op de Aalsterweg kijken. Mensen stonden rijen dik de Engelse bevrijders binnen te zwaaien. Die zeiden op n gegeven moment: ”Go home, go home”. Zij voelden aan dat de Duitsers nog iets vanuit de lucht konden willen doen. Ik liep naar huis. Er was wat bewolking. Daar dook een vliegtuig uit. Ik zei: “Dat is een Junkers”. Hij gooide een parachute uit met lichtkogels. Daarop kwam het bombardement. Vader en moeder waren al met de kinderen naar de schuilkelder gegaan, alleen ik was er niet. Ik rende wel zo hard als ik kon naar huis. Maar daar was niemand. Ik ging dus maar helemaal alleen in het tunnelgangetje onder de Heezerweg liggen. Later rende ik bij de familie de Greef binnen, waar ze samen aan het bidden waren. Onze vader vond me daar en nam me mee terug naar huis. In onze schuilkelder zaten nog meer families.

Ons vader ging die dag nog in de stad kijken hoe het met zijn ouders gesteld zou zijn. Een zus van hem, mijn tante Cobie, woonde nog thuis. Het huis van de buren werd helemaal vernield. De kinderen uit dat gezin liepen gillend rond. Mijn tante ging ernaar toe en verloor tijdens het bombardement door een ontploffende blindganger, (onontplofte explosieven die rondom overal lagen) haar been. Zij werd naar het Binnenziekenhuis gebracht, maar ze heeft het niet overleefd. Bij haar begrafenis moest ik samen met mijn neef Tiny voor de lijkwagen met het paard lopend een krans dragen.

 

Ik liep ’n keer op ’n zaterdag met mijn vriendjes, Jozef en Driekus, de stad uit richting Best, de velden in. We vonden er van alles. Zelf had ik een Duitse rugzak. We moesten terug over de brug, waar ook een stroom vluchtelingen van Best naar Eindhoven wilde. Op de brug stonden schildwachten. Dus we besloten een voor een in zo’n groep mee te glippen. Ik kon met  de eerste groep mee de brug over. Jozef kwam met de volgende groep. Maar de wacht nam hem zijn gevonden Duits legerspul af en gooide dat zo in het Kanaal. Oom Piet was na de bevrijding bij de verzetsmensen met hun oranje armband. Hij lag daar aan de bevrijde kant in stelling en hield met een kijker de overkant in de gaten. Hij had mij daar gezien. Toen ik na een aantal uren lopen thuis kwam, zat oom Piet daar ook. Hij had verteld dat ik in een gebied was geweest waar de Duitsers nog zaten en waar mijnen lagen. Wij hadden er trouwens helemaal geen Duitsers gezien. Die lagen aan de andere kant de zaak te observeren. We hadden schuin in een sloot wel een Duitse auto zien liggen, waar een gelaarsd been uit het zand stak. Dus ik kreeg van onze vader behoorlijk op mijn donder: “Je had dood kunnen zijn”. Ik had nog wel de rugzak.

 

Onze school was bezet door de Engelsen met  een radiopost. De radiowagens stonden achter de school op een veldje.

In 1944, wij waren al bevrijd, toen kwam een Amerikaanse B52, 2-motorig vliegend fort, over op de terugweg van Duitsland. Een motor stond in brand. Maar ze wilden proberen het Eindhovense vliegveld te bereiken. Het was een lomp vliegtuig, met geschutskoepels en mitrailleurs voorin, bovenop, opzij, onder en in de staart. Elke keer als ie gas gaf, dan kwam er een enorme zwarte wolk uit. De piloot zag dat hij het vliegveld niet meer zou halen. Hij draaide boven ons hoofd rond en maakte verderop een buiklanding in een wei. Wij ernaar toe natuurlijk. Er waren geen manschappen meer bij, toe wij er kwamen. Maar aan de Canisiuslaan was een kamp voor Duitse krijgsgevangenen met Nederlandse bewaking. Die was eerder dan wij bij het vliegtuig.

 

Waar nu het hoofdkantoor van de DAF is, bij het Kanaal, werd een autokerkhof aangelegd. Alle kapot geschoten legerauto’s en tanks werden daar op ’n hoop gegooid. Er stonden grote tenten bij, waaruit de geniesoldaten bruikbare onderdelen demonteerden en die weer in andere voertuigen plaatsten. Op dat hele kerkhof stond één Duitse tank. Wij neusden er als jongens regelmatig rond.

 

Drie zussen van mijn moeder werkten ergens in Den Haag en Utrecht, als dienstbodes of iets dergelijks. Twee van hen hebben vanwege de honger samen met twee mannen geld bij elkaar gelegd voor een boot en zijn via de Biesbosch tot bij ons gevlucht. Noord Nederland was toen nog bezet.