Ria Beekman - Schox

Vandaag, 23 februari 2023, halen we in Mierlo bij mevrouw Ria Beekman-Schox  herinneringen op aan hoe het was in de havenstad en op de drie adressen, waar zij in de oorlogsjaren ondergebracht werd. De kerkparochie zorgde telkens voor gastgezinnen elders in het land.                                              

 

Ik ben op 24 augustus 1935 geboren aan de Schiedamseweg, in Rotterdam-West. Het eerste bombardement dat ik meemaakte was dat van 1940 op het centrum van de stad. Samen met mijn tien jaar oudere zusje was ik bij mijn oma in Kralingen. We moesten daar een paar dagen de schuilkelder in, ook om te slapen in allemaal bedden boven elkaar. Het stonk er verschrikkelijk. Dat zijn mijn eerste herinneringen. Op een gegeven moment mochten we weer naar huis. Ik weet nog goed: door het stof van het bombardement was alles grijs overal.

 

Voorlopig ging het leven voor ons als kinderen gewoon door.

Maar in 1941 werd ik de eerste maal “uitgezonden”, zoals dat heette. Dat is tijdens de oorlog drie keer met me gebeurd. Ik werd op een bus gezet en die bracht me naar de familie van Lindert in Cuijk. In Rotterdam woonden we op de 2e en 3e verdieping, maar in Cuijk hadden ze een mooie tuin. Na een week of zes kwam ik weer thuis.

 

Een zusje van me kreeg daar in de buurt onderdak in een boerderij, in Katwijk aan de Maas. Die mensen wilden haar op een gegeven zelfs als hun kind aannemen. Toen mijn vader dat hoorde is hij er naar toe gegaan om zijn dochter terug te halen. Ik zie ze bij thuiskomst nog bij ons in het gangetje staan. Maar niemand zei wat tegen haar, want we kenden haar niet. Dat was toch hard, he.

 

In maart 1943 trof ons de grote ellende vanwege het bombardement op de wijk Tussendijken/Schiedamseweg. We stonden thuis in de woonkamer bij het raam. Er kwamen een hele boel vliegtuigen over. Die vlogen zo laag tussen de huizen door dat we  de piloten konden zien zitten. Je kon ze bijna aanraken. Mijn moeder gilde: ‘Kom van dat raam weg” en op dat moment vielen de bommen. Dat  waren er heel veel. Ik stond in de kamer en door de luchtdruk kwam ik in de gang terecht. Het was een en al stof en herrie. Je zag niks meer. De bommen vielen overal om ons heen.  Een rokende massa bleef er over. In en om het huis was alles kapot.

 

Ter onderscheiding van het alom bekende Duitse bombardement op 14 mei 1940 op het centrum, is dit  het door de geallieerden in 1943 uitgevoerde bombardement later “het vergeten bombardement” gaan heten.  Het bombardement was bedoeld voor de havens,  maar de vliegtuigen waren uit koers geraakt en hebben de bommen op onze woonwijk gegooid. Het wordt jaarlijks  op 31 maart herdacht.

 

Enfin, moeder zei: “We moeten toch naar buiten”. Vader was aan het werk, dus die heeft het niet meegemaakt. Hij hoorde er van, maar wist niet hoe het zijn vrouw en kinderen vergaan was.

We hadden nog een baby, mijn moeder pakte dat kind op de arm. Ze had van alles klaar staan om mee te nemen als we moesten vluchten. Maar dat is ze in de paniek allemaal vergeten. We zijn met z’n drieën met heel veel moeite nog het huis uitgekomen. Twee trappen af en dan stond je buiten op straat. Daar was het één brandende massa. Om het hoekje stond een brandende tram. Er lagen onderweg allemaal witte lakens op straat. Wist ik veel waarvoor dat was.

We zijn door een zijstraat naar de haven gelopen. Onderweg brandde het waar we liepen om ons heen zo erg, dat de vlammen bijna tegen je aan vlogen. Bij de haven stonden vrachtwagens met houten banken die mensen naar hun bestemming brachten. Op de vraag waar wij naar toe wilden zei mijn moeder: “Laten we maar naar oma gaan in Kralingen”.

 

Ons huis aan de Schiedamseweg was afgebrand. Mijn vader is een woning voor ons gaan zoeken. Er waren heel veel razzia’s op Joden geweest. In de Hondiusstraat kreeg mijn vader een van de leeggeplunderde huizen aangeboden.  

Zelf werd ik later met een bus naar een familie in  de gemeente Hank, Noord Brabant gebracht.

 

In 1944 ontstond grote nood. Als straf voor de Spoorwegstaking hebben de Duitsers toen de steden uitgehongerd. Ik ben een paar keer  met een karretje naar Barendrecht gelopen, waar mijn moeder  een aardappelboer kende. Toch al gauw een kilometer of zes, misschien wel acht. Gelukkig ben ik op de terugweg nooit tegen gehouden. Want veel mensen waren de aardappelen alweer kwijt voordat ze thuis aankwamen. Er waren ook gaarkeukens bij ons in de buurt. Daar moest ik steeds eten gaan halen. In mijn herinnering was het altijd alleen maar “grijze soep”. Ik haalde ook bloembollen en suikerbieten op de hoek van de straat.

Bij ons boven was een baby geboren. Toen heette het: “Ria, jij moet melk gaan halen”. Ik stond met mijn pannetje in de rij, toen een Duitser op de mensen begon te schieten.

Ik zal het gezicht nooit vergeten, een jonge soldaat met blond haar. Een oude man sleurde mij zijn huis binnen. Ik bleef daar tot het veilig was en hij me naar huis kon brengen. Maar mijn  moeder was niet blij dat ik geen melk had.

 

Op een morgen in 1944 kwamen de Duitsers, met hun geweren in de aanslag, alle mannen ophalen. Op de hoek van de straat stonden vrachtwagens. Ik zie ze nog met hun geweren in onze kasten prikken om te zien of daar iemand in zat. Gelukkig was mijn broer te jong en mijn vader te oud. Dus die hoefden niet mee. Maar mijn vader was er niet gerust op. Op voorspraak van de kapelaan werd ik ondergebracht bij een familie in Grootebroek. Mijn vader vond dat mijn oudere broer mij achterop de fiets met houten banden daar naartoe kon brengen. En ik moest achterop mee. Stel je voor, het was februari, koud en het regende. Meer dan honderd kilometer achter op een fiets met houten banden. Na Cuijk en Hank dus op weg naar mijn derde verblijfsplaats. Onderweg had Herman honger gekregen en ging hij bij mensen vragen om eten. We kregen ergens erwtensoep, waar ik ziek van werd. Ik bleef daarom een tijd bij hen in huis. Mijn broer fietste alleen verder naar het noorden. Ik had helemaal niets bij me, geen kleren, niets. Uiteindelijk ben ik ook in Grootebroek aangekomen en er gebleven tot aan de bevrijding. Mijn  broer was al veel eerder weer naar huis vertrokken. Die wist niet meer dat ie een zusje had.


Onderweg naar huis, ook weer in zo’n vrachtwagen met banken er in, vroeg de chauffeur waar ik in Rotterdam moest zijn. Ik zei: ”Zet me maar bij de Mathenesserbrug  af. Dat deed de man. Daar stond ik dus en ik wist niet meer waar ik woonde. Ik wist alleen nog dat de vader van mijn vriendinnetje aan de Binnenweg een winkel had. Die was natuurlijk dicht. Maar ik dacht: “Hier in de buurt moet het zijn”. Dus ik ben gaan dwalen van de brug aan de Schiedamseweg tot aan de Heemraadsingel. Op zoek naar de Hondiusstraat. Ik wist ook niet ons huisnummer. Ik ben  stoep op, stoep af gegaan tot ik ergens een kleedje van mijn moeder zag hangen.

Toen was ik weer thuis.

 

Interview: J. (Sjef) Smeets