Jo Boeijen

Opgetekend door J. (Sjef) Smeets

Vandaag, 9 september 2024, noteren we in Mierlo de oorlogsherinneringen van de, op 26.1.1936 te Schaijk (tegenwoordig gemeente Maashorst N.Br) geboren, heer Jo Boeijen.

 

Wij woonden niet zo ver van Nijmegen en Arnhem. Van de gevechten daar hebben wij veel meegekregen. Toen Nijmegen gebombardeerd werd, zag de lucht bij ons zwart van de neerdwarrelende verbrandingsresten. (Het bombardement op Nijmegen, 22 februari 1944, werd uitgevoerd door de Amerikanen. De bommen waren eigenlijk bedoeld voor de Duitse stad Gotha. Nadat hun missie daar was mislukt, kozen ze voor het Nijmeegse spooremplacement. J.S.)

We hebben ook de bommenwerpers op weg naar vliegveld Volkel zien over komen. Dat lag nog dichter bij Schaijk dan Arnhem en Nijmegen. Toen het vliegveld op ’n zondagmorgen gebombardeerd werd, gingen wij allemaal in onze lange smalle gang staan. Dat moest de veiligste plek in huis zijn, dachten we.

 

Thuis hadden we een grote boerderij, waarin zich diverse holle ruimten bevonden. Daar verbleven regelmatig onderduikers. Ome Wim, een broer van mijn vader bijvoorbeeld, was gemeenteontvanger in Berghem bij Oss. Hij had daar mensen gewaarschuwd dat ze gevaar liepen door de Duitsers opgehaald te worden. Ook hij is bij ons ondergedoken. Net als een man uit Limburg, die wel een jaar bij ons heeft gezeten.

In 1942 werd door de bezetter de Duitse taal toegevoegd als verplicht leervak op de lagere school te Schaijk.

In de nacht van 24 mei 1943, om 02.15 uur kwam een Britse bommenwerper neer in de Gagelstraat te Schaijk. De daar wonende boerenfamilie van Duren kon zich zelf tijdig in

veiligheid brengen. Tussen de resten van het vliegtuig werden twee stoffelijke overschotten gevonden, dat van schutter sergeant Ralph Matthew Costello en van telegrafist sergeant Arthur Herbert. Het lichaam van de piloot, sergeant Horace William Austin, is uit de cockpit geslingerd en in een sloot gevonden. Bommenrichter sergeant John Last en navigator sergeant D.R. Keevers, 22 jaar oud slechts, maakten in Schaijk een ongelukkige landing met hun parachutes. De Australiër Doug Keevers werd ’s morgens vroeg voor het melken, door Jan van de Bogaert zwaar gewond achter zijn boerderij gevonden. De vlieger kon niet lopen en had zich tegen de kou in zijn parachute gewikkeld, waaraan veel bloed zat. Hij werd op een ladder het huis binnen gedragen. Daar werd hij rond 11.00 uur door de Duitsers opgehaald en per legervoertuig naar het Grootziekengasthuis te Den Bosch gebracht. (Dit gegeven komt uit “Mijn jeugd in de oorlogstijd en andere verhalen” – ISBN 9789462285743 - van Wim Boeijen, de 7 jaar oudere broer van Jo, die talloos vele wetenswaardigheden betreffende de Schaijkse oorlogsgeschiedenis in drie boeken vastlegde. J.S.)

Alle kinderen Boeijen hadden een “eigen” schaap of lammetje . Daar staan ze hier mee op de foto

Voorste rij v.l.n.r Jo, Albert en de kleine Piet. In het midden zittend Frans en daarachter staand Harrie, Wim, Mia, Jan en Toon

In het voorhuis hadden we in een lege slaapkamer appelpartjes uitgespreid over de vloer liggen om te drogen. Toen Duitsers kwamen, op zoek naar onderduikers, wilden ze ook die kamer in. Maar die was op slot en vader hield vol dat de sleutel zoek was. Een van de soldaten ging met de kolf van zijn geweer boven zijn hoofd staan om er de deur mee open te rammen. Maar bij die dreiging bleef het gelukkig.

Bij onze boerderij hadden we ook een boomgaard, waar appels  en peren geteeld werden. Tegen het einde van de oorlog verbleven heel veel, misschien wel 100 Engelse  militairen bij ons. Die waren zo blij met een appeltje, dat ze ons er graag sigaretten voor gaven. Voordien rookten wij niet. Dat hebben we toen pas geleerd. In het voorhuis sliepen de officieren. En achter in de stallen de lagere rangen. Ze hadden ook een keuken bij ons op het terrein, opzij van de boerderij. Ze strooiden zand in een grote blikken bus en daar gooiden ze benzine op. Dat mengsel staken ze in brand om er op te koken. Maar ze waren zo slordig. Tegen het gebouw aan zetten ze een blik benzine neer, waar mijn vader nog al bezwaar tegen maakte. Niet ten onrechte, zo bleek toen zo’n blik omviel en in brand vloog. Het was een hele vlammenzee. Van alle deuren brandde de verf af. Verder bleef het huis gelukkig gespaard.

 

Na de bevrijding stonden om onze boerderij heen de weilanden vol tanks, kleine vrachtwagens en andere legervoertuigen. En daarbij lagen grote vaten, waarin benzine was opgeslagen.

Bij de opmars van Market Garden waren wij al bevrijd. We stonden bij de Rijksweg in Reek te zwaaien, toen ze voorbij trokken.