Nolletje Biemans- Slegten

Opgetekend door J (Sjef) Smeets

Vandaag, 18 juli 2024, noteren we in Geldrop de oorlogsherinneringen van, de op 24.7.1933 te Wijhe (Overijssel) geboren, mevrouw Nolletje Biemans – Slegten:

Het eerste dat ik me herinner is toen de eerste bommen vielen bij ons in de buurt en mijn vader riep: “Het is oorlog”.

Ik was het zevende van acht kinderen. Mijn oudste broer, Bernard, is in Duitsland moeten gaan werken. Hij kwam in Lengerich-Hohne, niet ver van de grens, terecht in een bedrijf van koperslagers en loodgieters. Daar heeft hij zijn vak geleerd. Die mensen waren anti-Hitler en goed voor Barnard. Hij heeft er later ook altijd contact mee gehouden. Mijn twee andere broers hoefden niet weg, die zijn thuis gebleven. Die deden niks als ons meisjes pesten.

En keer zaten wij in onze kelder, toen er Duitse vrachtagens vlak voor ons huis stonden. Aan de straat had onze kelder een rooster voor de ontluchting. In dat gat zat een Duitse soldaat met een Panzerfaust (antitankwapen). Wij zagen hem daar zitten. Dat was een heel angstig moment.

 

Wat ik zeker wil vertellen is wat gebeurde in 1944. Wij woonden in een huis met een tuin van wel 100meter diep, daarachter liep de spoorsloot (ten behoeve van de water- huishouding en de afscherming van de spoorbaan). En daarachter lag de spoorbaan van Deventer, via Zwolle naar Groningen. Op die lijn stonden vaak treinen stil met Duitse militairen en hun oorlogsspullen. De Engelse Spitfires (jachtvliegtuigen) kwamen regelmatig over om treinen te spotten. Op een dag gebeurde dat weer. Vanuit ons huis zagen we een trein staan. We zagen de Spitfires duiken en weer wegvliegen. Toen kwamen al die militairen uit de trein en renden ze op bevel van een meerdere allemaal onze tuin in. De kogels uit de Spitires vlogen er rond. Wij stonden met het hele gezin bij de keukendeur. De officier raapte een kogelhuls op, hield die mijn moeder onder de neus en zei: “Hier, von euren Freunden”. Maar hij liet mijn moeder en ons toch voorgaan. Hij riep tegen de militairen dat ze opzij moesten gaan: “Frauen und Kinder zuerst”. Dus eerst gingen wij onze kelder in met de soldaten achter ons aan. Ze lagen overal in ons huis. In mijn vaders’ kamer onder het bureau lag een jongen te beven. Het waren allemaal jonge jongens, de laatste lichting op weg naar het noorden. Een paar van die jongens zijn toch dodelijk geraakt. Zij lagen achter bij onze tuin in het prikkeldraad. Toen alles voorbij was en de trein toch weer verder reed, zijn we gaan kijken. Deze herinnering zal ik nooit meer vergeten. In de kelder hadden wij allemaal weckgroenten en fruit. Die militairen hadden honger en pakten van alles wat ze pakken konden. Later, nadat ze weer vertrokken waren met de trein is de officier weer naar Wijhe teruggekomen. Toen heeft hij in de bakkerswinkel, die ook in onze straat lag, verteld dat er van al die jongens maar vijftien waren overgebleven. De rest was gesneuveld bij het ontzet van Groningen. Misschien waren het er wel vijftig die bij ons binnen holden vanuit die trein.

 

Mijn moeder had voor alle kinderen “vluchtzakjes” gemaakt. Die stonden altijd klaar voor het geval dat we plotseling weg zouden moeten. Daar zaten wat kleren in en een paar appels van vaders’ boomgaarden. Ik kan me nog precies de kleur van die zakjes herinneren. Ze waren gemaakt van ouwe gordijnen met een ruitje. Dat zie ik nog voor me. We hebben ze gelukkig nooit hoeven te gebruiken.

 

Ook nog een keer, op een mooie Pinksterdag, 1943 of 1944, moesten wij van mijn moeder ’s middags allemaal naar het Lof (een katholieke gebedsdienst). Mijn broers en zussen wilden dat niet. We gingen veel liever naar de IJssel om er te kanoën en te zwemmen. Enfin, toch met z’n allen er naar toe. Het was bloedheet die dag. Terwijl we in de kerk zaten was er opeens een geloei van vliegtuigen. Toen zijn mensen, die met de pont over de IJssel uit het Westen kwamen om eten te zoeken, beschoten door de Engelsen, omdat die dachten dat het Duitsers waren. De westerlingen werden altijd door mijn ouders opgenomen. Mijn moeder maakte er altijd een grote pan karnemelkspap voor. Ze sliepen ook vaak bij ons. We konden in het oosten van het land veel mensen helpen. Wij woonden naast de vleesfabriek Hunink. De mevrouw van de fabriek bracht ons vaak vlees.

 

We zijn bevrijd door de Canadezen. Toen die dicht bij Wijhe kwamen, zijn ze daar eerst door de Duitsers tegengehouden. Omdat we werden beschoten hebben we toen drie dagen in de kelders van de vleesfabriek gezeten. Daar zat toen half Wijhe wel. De Duitsers lagen aan de overkant van de IJssel, aan de kant van Heerde en schoten op de Canadezen, die ons wilden bevrijden. Een van de Canadezen, Lt. Henry Hugh Anderson is daarbij op 11 april 1945 tijdens een verkenning gesneuveld.  Bij de tweede aanval is Wijhe bevrijd. Anderson heeft er een heel mooi monument gekregen bij het bejaardenhuis, waar mijn ouders later naartoe zijn gegaan.

 

Lt. H. Hugh Anderson

Uiteindelijk kwam dan toch de bevrijding. Dat kan ik me nog zo goed herinneren. We dansten op de straat, dat heb ik toen als kind van elf geleerd. In de straten waren grote bogen gemaakt. Daar hebben wij met Langstraat-Zuid nog een prijs mee gewonnen.

 

De versierde straat Langstraat -zuid en 13 april 1945, Het meisje links naast de man met de armband op de jeep is Nolletje Slegten.