John Smit (deel 1)

Opgetekend door John Smit

Onderstaand het indrukwekkende en gedetailleerde verhaal van Oudorper John Smit.

John begint met “de bom” die jarenlang in de tuin van de boerderij van de familie Dekker aan de Westerweg (N242) heeft gelegen. John vertelt dat “de bom” iets anders is geweest.Zo’n beetje iedereen was ervan overtuigd dat dat rode ding een bom een “blindganger” uit de Tweede Wereldoorlog was. Op meeslepende wijze vertelt John het enige en juiste verhaal dat “de bom” helemaal geen bom was. Verder worden vele dramatische gebeurtenissen verteld. Gebeurtenissen die een enorme impact hebben gehad op de inwoners van Alkmaar en met name van Oudorp. John, vrijwilliger van Historisch Oudorp geeft een grimmig en realistisch tijdsbeeld dat absoluut doorverteld moet worden en niet mag worden vergeten.

Harrie Oud

 

 

Dramatische gebeurtenissen 

 In dit jaar, het jaar 2024, is het alweer 79 jaar geleden dat Nederland bevrijd werd. In het kader daarvan wil ik graag nog enkele belevenissen en verhalen vertellen.

Herinneringen aan de bevrijding met de feestvreugde maar ook herinneringen aan de degenen die in de oorlog, op wat voor manier dan ook, gesneuveld zijn.

Als eerste een uitleg van een foto van “de bom” die decennialang, in de voortuin van de boerderij van de Fam. Dekker aan de Westerweg (N242) heeft gelegen.

De aanleiding: een e-mail op 13 juni 2016 van Dhr. H. van Haaster, met een reactie over de vermeende benzinetank. Hij is met gevaar voor eigen leven (waakhond) over het hek van de boerderij geklommen om de ‘tank’ van dichtbij te bestuderen. Het is hem en vele anderen altijd voorgehouden, dat het een ‘bom’ zou zijn, vandaar zijn interesse. Na enig speurwerk en een oproep op Facebook kreeg hij van een oud- zeeman, die jarenlang op een mijnenveger had gevaren, het verlossende antwoord. Het is een drijver met de naam ‘Oropesa Float’. Deze drijvers werden aan stalen netten neergelaten die onder het wateroppervlak voor de mijnenvegers werden gehangen om drijvende zeemijnen te vegen. Ik beloofde hem om de mythe rondom de ‘bom’, met de toenmalige eigenaar te bespreken.

De Oropesa Float

Een afspraak (wat niet eenvoudig was) gemaakt met de eigenaar van de betreffende, reeds gesloopte boerderij aan de Westerweg. Waar de ‘bom’ in de voortuin stond. Hij wenste het liefst niet gestoord te worden, vooral

niet tijdens zijn middagdutje. Ik heb wat dat betreft een streepje bij hem voor en heb hem uit zijn bed gebeld. Na veel gestommel en gemopper kwam hij onder protest en onderwijl roepend, ‘Is er brand’, naar de deur. Een interessante persoonlijkheid, zelfs zijn uiterlijk heeft iets van zijn ruige inborst overgenomen. Daarbij is hij een geweldige humorist, met een kleurrijk karakter. Het landleven van de Schermer zit diep in zijn ziel, wat ook te merken was aan de manier van begroeten en de kleine toefjes grijs haar die uit zijn oren groeiden. In de deuropening staande, spuwde hij eerst een kleine onduidelijkheid op de tegelvloer van het trappenhuis. Zulke verrukkelijke tonelen zijn zeldzaam. Met een stem, die louter voorbestemd leek om menigtes toe te spreken, zei hij: ‘Wat moet je hebben, één ton of twee ton’. Dan lachend: ‘Kom binnen, wat wil je weten?’

Gezeten in zijn leunstoel, begon hij, ( Willem Dekker) het (volgens hem) ware verhaal te vertellen:

Op een nacht midden in de oorlog kwamen er met tussenpozen, laagvliegende (érg laag, benadrukte hij) Engelse bommenwerpers en vrachtvliegtuigen over, begeleid door Spitfires. Wij, de familie Dekker, werden door het eindeloze gedreun van de vliegtuigen de hele nacht uit onze slaap gehouden. In de vroege ochtend werd, er op enkele tientallen meters achter de boerderij, de vermeende tank in het weiland gevonden. Deze was door de Engelsen in die rumoerige nacht waarschijnlijk als ballast gedropt. Er werd in eerste instantie door vader Dekker gedacht aan een blindganger (bom). Voorzichtigheid geboden, je weet maar nooit. Er werd eerbiedig afstand gehouden. Een ‘deskundige’ werd geraadpleegd; deze kwam met de geruststellende mededeling dat het een afgeworpen reserve-kerosinetank was. Opgelucht heeft de familie de loodzware ‘tank’ op een boerenkar geladen, in de veronderstelling en naar het gewicht te oordelen, dat die, nog vol brandstof zat. Een buitenkans in deze roerige tijd! De ‘tank’ werd aan alle kanten bekeken en beklopt. Er was geen nippeltje, slangetje, opening of vuldop te vinden. Het zou toch niet zo zijn dat de ‘deskundige’ zich vergist had? En dat het alsnog een blindganger zou zijn. Het verlossende woord kwam van een kennis die die de zeeën voor de oorlog had bevaren en iets meer van de wereld had gezien dan vader Dekker. Opgelucht, maar ook een lichte teleurstelling verwerkend vanwege de gemiste brandstof die was ingecalculeerd, werd de loodzware duiker naast de mesthoop gedumpt. Na de bevrijding kreeg ‘de bom’ een permanente plaats in de voortuin. En na de oorlog heeft diezelfde ‘bom’ als relikwie in diverse optochten van de bevrijdingsfeesten meegereden.

Ik weet nog als de dag van gisteren, dat wij, als kleine jongens, vroegen naar het rode gevaar in de voortuin van de boerderij, dan vertelde Dhr. Dekker steevast, dat het een bom was en hij de bom zelf had opgevangen.

Als aanvullende informatie vertelde Dhr. Dekker over die dag, dat de Engelse Spitfires als haviken uit de lucht kwamen vallen en de drie Duitse vrachtwagens die op de Westerweg (N242) reden, beladen met springstof, landmijnen en andere explosieven, met een regen van mitrailleurvuur beschoten. Tussen de boerderijen van Dekker en Bijman werd door de ontploffing een groot gat in de weg geslagen. De druk van de explosie die volgde was van zo’n omvang, dat de ruiten met roeden, deuren, bijgebouwen en hekwerk van beide boerderijen werden weggevaagd. Het vee was een week van slag. De Duitse colonne had met het oog op beschieting door de Engelse jachtvliegtuigen om middernacht moeten vertrekken. Deze order werd genegeerd en de vrachtwagens vertrokken om 19.00 uur, met alle gevolgen van dien. De dienstdoende Duitsers die levend uit de explosie kwamen, zijn voor het weigeren van een dienstbevel door hun eigen kameraden gefusilleerd in het stadspark ‘de Hout’ in Alkmaar.

Enkele maanden vóór het einde van de oorlog moest de familie Dekker, onder bedreiging en mishandeling, door enkele gerichte stoten met de kolf van een geweer op de kaak van vader Dekker, aan drie Duitse deserteurs onderdak verlenen. Er werd door hen een slaap- en verblijfplaats op de hooizolder gecreëerd en zoveel als mogelijk gecamoufleerd. De Duitsers waren zo imponerend en brutaal, dat zij met het gezin Dekker, ondanks de voedsel schaarste, aan de tafel in de keuken mee aten. De dreiging die van het drietal uitging belette het gezin om pogingen te ondernemen hen aan te geven. Een enkele keer wisten de Duitsers een passant zijn fiets te vorderen. Zij gebruikten dan de fiets om in Alkmaar rookwaar, drank en eten te bemachtigen. Na de capitulatie van Duitsland is er echter niets meer van hen vernomen.

Een bestelauto uit Haarlem draait in februari 1945 vanaf de Nieuwe Schermerweg de (N244) op, richting De Rijp. In de kleine groene bestelauto zitten dertien kinderen van het personeel van drukkerij Joh. Enschedé uit Haarlem. De kinderen variëren in leeftijd van vijf tot dertien jaar. De begeleidster is Anthy Kirsten. De chauffeur heet Wernart van Deventer, zijn bijrijder is Karel Petri. In de Hongerwinter is er in de steden vrijwel geen voedsel meer te vinden. Om de kinderen aan te laten sterken werd er besloten om hen drie maanden bij

 

pleeggezinnen onder te brengen in het noorden van Noord-Holland. Het is rond het middaguur als uit de richting van Alkmaar een Engelse jager het vuur opent op de groene bestelauto. De vlieger draait zijn toestel en zet een tweede aanval in en geeft de auto de volle laag. Een drama dat aan zeven kinderen, de chauffeur en de begeleidster het leven kostte. Op de Engelse radio was gewaarschuwd dat overdag op alle rijdende voertuigen zou worden geschoten. Het is aannemelijk dat dit te maken had met de jagers die de grote stroom Amerikaanse bommenwerpers overdag op hun vlucht naar Duitsland beschermden, maar op de terugweg vrij mandaat kregen omdat na het droppen van hun last de bommenwerpers meer vliegsnelheid hadden en daarom ook minder bescherming van de jagers nodig hadden.

De Engelse jagers die vaak individueel patrouilleerden, schoten op alle voertuigen die tijdens deze vluchten aan de horizon verschenen. Er werd zelfs niet geschroomd fietsers onder vuur te nemen. Dit overkwam de toen achtjarige Rietje van Wonderen, die in de vooravond een boodschap voor haar vader had gedaan en op het talud van de Halve Maansbrug met enkele andere fietsers werd beschoten. Ze had gelukkig de tegenwoordigheid van geest om haar fiets in de berm te gooien. Ze rende naar het dichtstbijzijnde huis en begon op de deur te bonken. Het duurde even voor de deur openzwaaide en zij, samen met de fam. Bijpost, onder het bed kon schuilen voor het oorverdovende geluid van het laag overvliegend toestel en de inslaande kogels. Bij een begrafenis of andere plechtigheden begeleidden Cor Kunst, Ruurd Cnossen en Cor Jonker met witte vlaggen de stoet. De Engelse jagers respecteerden de witte vlaggen en wisten dan dat ze met de burgerbevolking te maken hadden.

Op woensdag 14 oktober 1942 rond 14.00 uur werd er op de brug van het spoorwegviaduct bij Butterhuizen een trein door de Engelsen beschoten. Vier Engelse jagers vlogen toen zeer laag over. De trein van 13.58 uur uit Heerhugowaard werd geraakt. De gewonde machinist J. Koning uit Alkmaar moest opgenomen worden in het ziekenhuis, met een schot in zijn arm en een schampschot in zijn rug. Na een snelle reparatie kon de beschoten trein op eigen kracht verder rijden naar Alkmaar.

De spoorbrug die in de periode 1934-1941 werd aangelegd, is eind augustus 1944 door de Landelijke Knokploeg van Purmerend-Waterland gesaboteerd. De machinekamer is met behulp van flessen fosfor onklaar gemaakt, springstoffen waren in die periode niet voor handen. De woning van Abraham Wiering aan de Twuyverweg en de boerderij Adam en Eva van Cornelis Bot werden als represailles in brand gestoken.

Spoorbrug over kanaal Alkmaar- Kolhorn

Op 25 februari 1945 werd in de Schermer op de Westerweg (N242) een vrachtwagen beladen met melkbussen van de weg geschoten. De chauffeur vond hierbij de dood.

Op 17 april 1945 bracht een chauffeur uit Alkmaar een gezin met twee kinderen van de Wieringermeer, die onder water was gezet, via de Westerweg (N242) naar de Beemster. Hun auto voerde een witte vlag maar werd desondanks aangevallen. De chauffeur, de moeder en haar negen dagen oude zoontje kwamen hierbij om. Een fatale vergissing van de Engelse piloot!

Een schokkende ervaring was het voor ouders en kinderen langs de Noordervaart en Nieuwe Schermerweg: die zien op een platte wagen de lichamen van de omgekomen verzetsmensen van de slag bij Rustenburg (11 oktober 1944) en aansluitend het drama Houtlust in de Schermer. De zeven lichamen van de omgekomen verzetsstrijders lagen onder een opwaaiend zeil en werden respectloos vervoerd door de Duitsers.

Er hebben zich verschillende ooggetuigen gemeld, die de laatste rit hebben gezien van de twintig jongemannen die op 15 april 1945 zijn gefusilleerd bij de spoorwegovergang in Sint Pancras. Een van de wreedste Duitse represailles. De colonne reed met hoge snelheid over de Herenweg. Met veel bravoure en zwaarbewapend zaten op het voorste legervoertuig, aan beide zijden naast de spatborden, twee Duitse soldaten met een stofbril op hun gehelmde hoofd. De wapens dreigend en provocerend in de aanslag.

Herdenkingsmonument in Sint Pancras

In Rustenburg achter Café ‘Het Vrolijke Vissertje’ van Jacob Zuurbier en de woning van vrachtvaarder Cees Sijs, werd, tijdens het graven van schuttersputjes in de Huygendijk op 13 juni 1944 het lichaam gevonden van een vrouw. De schuttersputjes werden uit strategisch oogpunt gegraven om de brug (later de Gerard Veldmanbrug) te beschermen. De vader van Bart Benedick (verzetsstrijder), die bij de aannemer werkte en het graafwerk uitvoerde, vond het lichaam. Het betrof een jonge vrouw, genaamd Franci Siffels (geboren in 1920) uit Zaandam. Ze werkte voor de Sicherheitsdienst Amsterdam. Door haar verraderswerk zijn meer dan veertig verzetsmensen omgekomen. In het najaar van 1942 zocht ze, met een geloofwaardig verhaal, contact met de verzetsgroep Zeeman in Oudorp en enige tijd later met de verzetsgroep in Alkmaar en ze bood haar diensten aan. Verzetsgroep Oudorp en Alkmaar gingen geen overeenkomst met haar aan. Ondanks veel twijfel van de KP- leiding in Alkmaar en Oudorp besloot Jacob Balder, die leiding gaf aan het verzet in Langedijk, wel met haar in zee te gaan. Dat is hem waarschijnlijk fataal geworden. Vanwege haar vele verraad was bij de leiding van KP- Alkmaar en KP- Oudorp de maat vol. Ondanks alle voors en tegens besloot men haar te liquideren. Een geestelijke (pastoor Van Haaster) die deel uitmaakte van het verzet in Ursem, werd benaderd en om raad gevraagd door Fritz Conijn en zijn zus Valentine. In de laatste oorlogsjaren was pastoor Van Haaster ook een belangrijk raadsman voor het verzet in de regio. Vooral wat betreft de contacten met de KP- Alkmaar, waar Fritz Conijn en Johan de Bie, de leiding hadden. Een vrouw liquideren gebeurde bij hoge uitzondering. Onder valse voorwendselen wisten ze Francine Siffels te bewegen onder te duiken in de regio Oterleek. Begin juni 1944 is Francine Siffels door vier verzetsstrijders van verschillende groepen uit de regio, waaronder Gerard Veldman van KP- Alkmaar, op de Huygendijk nabij Oterleek geliquideerd en op Rustenburg begraven. ‘Vermoedelijk’ werd de naam van Fritz Conijn nog door haar doorgegeven voordat zij werd geliquideerd. Fritz Conijn is op 29 augustus 1944 gearresteerd door de Duitsers en op 6 september van dat jaar in Vught gefusilleerd.

Enkele jongemannen uit Oudorp en St. Pancras die gevaar liepen, vonden hun schuilplaats in het rietbos langs het kanaal Alkmaar- Kolhorn. In het rietbos was een eilandje waar de grond droog bleef. Ze konden het eilandje bereiken langs de Oosterdijk van de Beverkoog. Bij razzia’s verstopten ze zelfs paarden in het rietbos. Als er ’s nachts gevaar dreigde, wisten de onderduikers de watermolen van Albert Booij in de Beverkoog ongezien te vinden en sliepen ze in de stal boven zijn koeien. Degenen die geen gehoor gaven aan de oproep van de arbeidsdienst en alsnog werden opgepakt, werden afgevoerd naar ’t Gulden Vlies in Alkmaar en daarvandaan op

 

transport gezet. Er werd door diverse mensen beweerd, dat er lichamen van Duitse soldaten in de zinkgaten tussen het riet zijn gedumpt.

Achter de woningen aan de Omval die langs de Noordervaart staan, werd het weiland van veehouder Frans Smit doorkruist met loopgraven. Dwangarbeiders moesten voor de Duitsers de loopgraven realiseren. Het weiland was door de graafwerkzaamheden compleet geruïneerd en de loopgraven zijn geen enkele keer door een Duitse soldaat betreden.

Aan de Herenweg, tussen de nummers 147 en 151, werden enkele mannen uit Oudorp gedwongen werkzaamheden te verrichten. De mannen, geronseld door de Duitsers, moesten een groot gat graven vlak naast de Herenweg. Het moest een verdiepte, gecamoufleerde plek worden om een tank in te parkeren. Een tank met de geschutskoepel net boven het straatwerk. Zo konden de Duitsers de Herenweg bij calamiteiten naar twee kanten met kanon- en mitrailleurvuur bestrijken. De plek werd een speelplaats voor de kinderen uit de buurt, want een tank heeft er nooit gestaan.

Buurtkinderen en evacués op de camouflageplaats van de

Op de foto: 1 Kees Louwen, 2 Jaap van der Laan, 3 Gre Ruiter, 4 Aart van Wonderen, 5 Gerbrand Pauw, 6 Emma Oud, 7 Greetje van der Laan, 8 Riet van Wonderen, 9 Jaap van Wonderen, 10 Jannie van der Laan 11 Inge Pauw, 12 Rita Pauw, 13 Jaap Dekker, 14 Afra van Wonderen. De kinderen van der Laan waren hier in de oorlog ondergebracht om aan te sterken.

Herman van Wonderen, die vóór de oorlog plannen maakte om een eigen transportbedrijf op te zetten, was eigenaar van een vrachtwagen. In het begin van de oorlog ging hij met verduisterde koplampen, samen met Arie Jongebloed, de vader van Gerrit Jongebloed (verzetsstrijder), buiten spertijd, een partij hout halen in Heerhugowaard. Het plan was om de voorraad kachelhout aan te vullen. De lading bestond uit incourant balkhout, boomstronken en sprokkelhout. De vooraf gegeven waarschuwing van verzetsgroep Zeeman, dat er aan het einde van de Middenweg een versperring stond, negeerden zij. Het was die nacht aardedonker, met het hoofd uit het raam hangend reden ze met een geweldige klap boven op de versperring. Een stalen balk van de versperring boorde zich in de cabine. Zwaargewond aan zijn hoofd en bovenarm, werd Herman uit de vrachtwagen gehaald. Ze hebben hem naar een bakkerij in de buurt gebracht en daar zo goed als mogelijk verzorgd. Meer dood dan levend is hij naar de tuinderswoning van zijn schoonouders in de Nollen gebracht. De dokter vreesde voor zijn leven en de pastoor heeft de laatste sacramenten toegediend. Hij heeft het mede door de goede zorgen van zijn schoonmoeder en de dokter overleefd. Arie Jongebloed kwam er met enkele lichte verwondingen redelijk vanaf. Door zijn zware verwondingen moest Herman zijn plannen om een transportbedrijf op te zetten bijstellen.

Arie Jongebloed is enige tijd na het debacle op de Middenweg verongelukt in Oudorp. Het aanvullen van het kachelhout is hem fataal geworden. Dat kwam door het afzagen van een dikke tak (bil) van een boom die voor de pastorie van de Ned. Herv. Kerk aan de Westerstraat stond. Zijn echtgenote was de eerste diaken van die kerk en zij was tevens de eerste vrouwelijke diaken van heel Hervormd Nederland. Arie Jongebloed viel op 15 november 1941 ongelukkig met de tak en de ladder naar beneden en overleed aan zijn verwondingen op 20 november 1941.

De strijd om kachelhout had soms tot gevolg, dat het tuinpoortje dat je ‘s avonds nog dicht had gedaan ‘s morgens verdwenen was. De spaarzame houten meubels die de mensen bezaten gingen stukje voor stukje de kachel in. Ook gingen de bewoners in de winter met de slee het rietbos in om nog enkele takken of drijfhout te kunnen vergaren. Jaap Koning ging met een slee samen met zijn vader de Kippenbrug over om paaltjes, die her en der langs de kant van de weg of in de landerijen stonden te ‘organiseren’. Door de zwaarbeladen slee werd de door ijzel spekgladde kippenbrug op de terugweg, een bijna niet te nemen hindernis. Het beetje kachelhout dat er was, werd gebruikt om een schamel potje eten te kunnen warmen.

Het was koud in de Hongerwinter en ‘t kleine beetje eten dat er was, werd ook nog gedeeld met de evacuees die hier en daar onderdak hadden gevonden. Het armenbestuur van de Laurentiusparochie heeft in de oorlog enkele tientallen kinderen naar hier gehaald en onderdak voor hen gevonden. Enkele namen van de gastgezinnen zijn bekend: de familie Louwen aan de Achterweg bijvoorbeeld. Deze familie had een meisje uit Amsterdam in huis genomen. Bakker Beerse en zijn vrouw ontfermden zich over haar zusje. De familie Van Wonderen had een broer en zus in huis genomen: Trijntje en Evert van Kampen uit Renswoude. (Er werd zwaar gevochten in die omgeving). De vader van deze kinderen werd bij de familie Groen ondergebracht. De families Schot, Piersma en Oud hadden in navolging van de buren ook enkele evacuees in huis genomen. In de kippenschuren achter de woning van de familie De Goede vonden de families Koppel en Tijdeman een tijdelijk onderkomen. Deze families waren Den Helder ontvlucht wegens de constante dreiging van bombardementen. Alewijn Ott moest, als er door de Duitsers een versperring voor zijn woning werd geplaatst, geregeld zijn woning uit (later de woning van broer en zus Kees en Katrien Oud). De mobiele versperring werd op willekeurige tijden en dagen geplaatst. Hij vond dan onderdak bij een van de naaste buren. Het armenbestuur klopte ook aan bij Aagie Buren aan de Herenweg in Oudorp met de vraag: Wilt u zo vriendelijk zijn om ook twee kinderen in huis te nemen.

Haar antwoord: ’Gien denken an! Neem ze zelf mar in huis die joôsies!’. Later bleek dat Aagie en haar broer Jo Buren stilzwijgend al verscheidene maanden onderdak verleenden aan een aantal kinderen. Wat was hier mooier dan het hart dat het gevoel stelde boven het gezond verstand.

Het huis van Alewijn Ott op de Herenweg

Bertus Vethaak en zijn vrouw, verleenden onderdak aan een aantal onderduikers in zijn boerderij ‘De Vuyck’. Deze man had tevens een leidende rol in het onderbrengen van personen die, om wat voor reden dan ook, moesten onderduiken. Hij regelde voor hen onderdak bij de contactadressen die waren aangesloten bij de ondergrondse. Als dekmantel leverde hij niet geheel vrijwillig melk aan de Duitsers, die in een deel van de basisschool de Nieuwburg aan de Munnikenweg gestationeerd waren. Door zijn dekmantel werd er in de bedsteden van de buitenwacht gefluisterd dat hij collaboreerde met de vijand. Verdedigen kon en mocht hij zich niet, daar het netwerk van de ondergrondse dan in gevaar werd gebracht. Geruchten verspreidden zich sneller dan de waarheid. Het heeft hem ontzettend aangegrepen, maar het was tekenend voor hem dat hij er niet over sprak. Deze laster is hem de rest van zijn leven blijven achtervolgen.

Jan (Jantje) Meijering zit bij zijn vader (bakker Meijering) achter op de fiets. Op de Westerstraat aan het einde van het dorp stond een versperring. De Duitser die daar bewapend de passanten moest controleren op hun persoonsbewijs brulde: ‘Absteigen und Ausweis.’ De papieren waren in orde en zij wilden hun weg vervolgen. Uit de richting van de Nieuwe Schermerweg kwam een man aan fietsen en zag de versperring met de Duitse

 

soldaat. De man draaide om en ging er zigzags fietsend vandoor. De Duitse soldaat begon als een waanzinnige op de vluchtende fietser te schieten. De man ontkwam op een licht schampschot na. Vol ongeloof en verbijstering volgden vader en Jantje Meijering het bizarre tafereel. Eenmaal van de ergste schrik bekomen kozen zij ijlings het Land (haze) pad.

Het Sinterklaasfeest werd de kinderen in de oorlog niet onthouden. De Goedheiligman kwam met Zwarte Piet in de avond bij de gezinnen met kinderen aan huis. Bijgelicht met een stompje kaars of olielampje kregen de kinderen enkele kleine cadeautjes, wat pepernoten en surrogaat- marsepein. De moeder van Jan de Moel wist met een speciaal recept de smaak van marsepein dicht te benaderen. De pepernoten kwamen uit de koekfabriek van Jan Rood (later v/d Pol & Talsma).

Bij de familie Kuiper aan de Herenweg 7, werd opgezette tijden in de oorlog voor de buurtkinderen een toneelstukje opgevoerd. Dat gebeurde in een geïmproviseerd theatertje. De zitplaatsen bestonden uit enkele aardappelkistjes met daaroverheen een plank om meerdere zitplaatsen te creëren. De ‘artiesten’ werden bijgelicht door de koplamp van een fiets, die met een dynamo op het achterwiel werd aangedreven. Er was in die tijd immers geen elektriciteit beschikbaar. De ‘man’ van het licht werd van tijd tot tijd afgelost.

De basisschool St. Joseph aan de Herenweg in Oudorp werd door de Duitsers gevorderd als tijdelijk onderkomen voor een aantal soldaten. Enkele Duitse officieren zouden in de bijbehorende, naast de school gelegen woning hun intrek nemen. Omdat het voor enkele weken zou zijn en de vrouw des huizes hoogzwanger was en er ook enkele kleine peuters aan haar rokken hingen, zagen zij daar vanaf. Hoofdonderwijzer Frans Nuyens vond bij een razzia onderdak bij de nonnen in het aan de andere kant van de school gelegen zusterhuis. Er was voor hem op een zolder, (terwijl ‘Gods Harem’ er onder haar gebeden prevelde), een kleine, maar veilige schuilplaats. De kinderen die in de oorlog ‘gewoon’ les kregen, verhuisden tijdelijk naar enkele niet gevorderde, vrije lokalen van de basisschool de Nieuwburg aan de Munnikenweg en naar de gymzaal (tegenwoordig ‘De Wijkplaats’) naast het raadhuis aan de Herenweg. Bij extreme kou werden de kinderen naar huis gestuurd, omdat de kachel niet brandde: er was weinig brandstof voorradig. Onder de kinderen van de lagere klassen werden vitaminepilletjes (met sinaasappelsmaak) uitgedeeld, een welkome aanvulling. Ook de ‘pietenzuster’ kwam geregeld langs om de hoofden te bestuiven met DDT; dit om de luizen te bestrijden.

2de klas meisjesschool 1942

Op de foto: 1 Vronie Blom, 2 Lida van de Gragt, 3 Bets Molenaar, 4 Rietje van Wonderen, 5 Marietje de Koning, 6 Wil van de Veer, 7 Alie de Koning, 8 Bets Venneker, 9 Wil Duinmeijer, 10 Truus van der Waal, 11 Annie Wester, 12 Riet Hes, 13

Trees de Reus, 14 Nel Bakker, 15 Lies Admiraal, 16 … Dekker (evacuee), 17 Gerda Kunst, 18 Bets Hes, 19 Gre Wijnker, 20 Truus Korn, 21 Lenie de Moel, 22 Toos Kaandorp.

De mobiele gaarkeuken stond op vaste dagen op het schoolplein van de basisschool St. Joseph en bij de woning van de ‘natte’ vishandelaar Kuiper aan de Herenweg. De bewoners maakten weinig gebruik van de gaarkeuken. Het aangeboden ‘eten’ bestond uit bietenprak en bloemkoolsoep, niet echt smakelijk. De distributie kwam later met ‘voedsel’ onder de naam gerstemeel. Dit waren echter gemalen tulpenbollen, gemengd door het iets met meel aangedikte water. De pap ervan was uiterst vloeibaar. De ‘soupe à la hyacint’ werd door de uitgehongerde bevolking met zeer lange tanden gegeten.

Nederland is in 1940 op veel terreinen niet op de Tweede Wereldoorlog voorbereid. Op het gebied van de distributie heeft de Nederlandse regering echter de nodige maatregelen genomen. De gedachte is dat de grote schaarste aan alle eerste levensbehoefte die tijdens de Eerste Wereldoorlog heerste, zich niet mocht herhalen. Eind jaren dertig zijn de plannen voltooid voor een systeem dat ten tijde van oorlog direct in werking kan treden en dat er voor moet zorgen dat voedsel, kleding en brandstof op een evenwichtige wijze kan worden gedistribueerd. Het Centraal Distributie Kantoor met de regionale Distributiekringen zorgde door middel van distributiebonnen voor de verdeling van voedsel, textiel en dergelijke onder de bevolking. Dit ingewikkelde maar ook effectieve bonnensysteem moet schaarste voorkomen. De voedselvoorziening wordt nog ingewikkelder als op 7 september 1943 de tweede stamkaart wordt ingevoerd. Wie er niet een heeft, krijgt geen voedselbonnen meer. Het verzet doet het uiterste met overvallen op drukkerijen, distributiekantoren en gemeentehuizen. De laatste bonkaarten werden op 31 juli 1949 uitgegeven.

                              Distributiebon levensmiddelen Van Koppens aan de Breelaan                                                                                                       Textielbonnen

Uit woede over de spoorwegstaking in september 1944 vorderen de Duitsers alle andere middelen van vervoer. De vrachtwagens uit deze regio moesten worden ingeleverd in Warmenhuizen, dit tot grote ergernis van de eigenaren. Kritiek werd door het dreigen van het in brand steken van hun woning in de kiem gesmoord.

Er ontstond een levendige handel in tabakszaad. De soorten waren:

  • Amersfoort, voor zware
  • Slits, een
  • Burly, een lichter gekleurd

De tabaksbladeren gingen naar Pool in Hoorn, die er naar keuze sigaretten, tabak of shag van maakte. Bellona, was een surrogaat- sigaar.

De heer Koopman was eigenaar van een smederij in Bergen. Hij had in de leerfabriek tussen opgeslagen meubels die afkomstig waren van enkele bewoners, (waaronder de zijne) uit Bergen, een verborgen ruimte gecreëerd. Daar kon hij clandestien naar de Engelse zenders luisteren. Elektriciteit werd vernuftig van het dichtbij gelegen transformatorhuisje afgetapt. Dan klonk het door de ruimte: Hier Radio Oranje, de stem van strijdend Nederland! En dan barstte het geknars en gehuil door de luidspreker los.

Koningin Wilhelmina voor Radio Oranje

Dat kwam door een stoorzender, die ijverige N.S.B.-ers zetten op de minuten, dat Londen tot de Nederlanders sprak en hun moed ingoot. Was de ene golflengte ongenietbaar, dan werd een andere geprobeerd en aangezien er keuze genoeg was lukte het in de regel wel om de uitzending behoorlijk te beluisteren. De blocnote op tafel, het steno-potlood in de hand en snel noteren! Koerierster Catrien de Groot gaf de berichten en belangrijke op handen zijnde acties door aan de verzetsgroep Zeeman in Oudorp en ze ging op de fiets met bommelbanden naar het Noordeinde in St. Pancras om de verzetsmensen ook daar in te lichten. Aan het einde van de oorlog werd de heer Koopman op heterdaad door een Duitse soldaat betrapt. Waarschijnlijk werd hij verraden door een Duitsgezind echtpaar dat op de Breelaan woonde. Hij kon zijn arrestatie afkopen met een flinke financiële tegemoetkoming aan een hoge Duitse officier.

Een gecapituleerde Duitser dacht op het einde van de oorlog nog even zijn slag te kunnen slaan in de woning van Van de Gulik aan de Westerstraat. De Duitser werd echter door Doris, de zoon des huizes, op heterdaad betrapt. De Duitser rende naar een lorrie die op de rails van de tuinderij stond. Uit volle kracht duwde hij de lorrie op snelheid en sprong erop. Doris en zijn vader hadden het nakijken.

De bevolking, maar vooral de kinderen waren aan het einde van de oorlog ernstig verzwakt. Ze hadden een heel groot tekort aan vitamines en daardoor was hun weerstand bijna totaal afgenomen. Zij vielen ten prooi aan diverse ziektes, de kinderen vooral aan difterie, een kwaadaardige vorm van slijmvliesontsteking. Medicijnen waren niet voorradig. Enkele kleine veehouders stelden het kleine beetje melk dat ze hadden, beschikbaar aan de meest nooddruftigen. Dat deden bijvoorbeeld Dirk Klaver aan de Middenweg in Heerhugowaard, die een enkele koe bezat en Ruurd Cnossen aan de Kerklaan, die twee geiten kon melken.

                   Voedseldropping  op de weilanden tussen Alkmaar en Bergen                                          De voedselpakketten worden bij Holsmuller op de Voordam afgeladen

 

De Duitsers, die voelden dat zij aan de verliezende hand waren, voerden hun terreur op. Het Nederlandse verzet wordt daardoor alsmaar actiever. Op 29 april 1945 vonden (met goedvinden van de Duitsers) de eerste voedseldroppingen plaats. Voor de regio Alkmaar werden de pakketten boven de Bergermeer uitgeworpen. De pakketten werden met paardenwagens naar het pand van Hollsmüller aan de Voordam gebracht, van waaruit distributie volgde. De mensen verwelkomden de vliegtuigen vanaf de daken door enthousiast met de armen te zwaaien. De vliegtuigen vlogen zo laag dat je de piloten kon zien zitten. Ook in Oudorp vonden voedseldroppingen plaats (groene blikken met bisque, chocolade, blikken pork en een soort roomboter). De dorpelingen spreidden witte lakens op het bleekveld als baken voor de piloten. Op 5 mei capituleerden de Duitse troepen in Nederland en op 6 mei werd in Wageningen de vrede getekend. Na de capitulatie trokken de Duitsers lopend in colonnes, met legerwagens en gaarkeukens, over de wegen richting Den Helder. Ze overnachtten bij boeren op het erf. De Duitsers waren hun moreel kwijt, maar nog wel brutaal en agressief. Geen koe was veilig voor die losgeslagen horden. Ze haalden de koeien uit het land, slachtten ze en dat zonder een cent vergoeding aan de gedupeerde boer te betalen.

Vrijheid

Het land staat op stelten. Vlaggen gaan uit, de namen van Wilhelmina, Juliana en Bernhard worden op ramen en deuren gekalkt. Dominees en kapelaans juichen op de kansel. De gietijzeren klok van het Witte Kerkje beierde onafgebroken over het dorp. (De bronzen luidklok van de Laurentiuskerk was gestolen door de Duitsers). Het dorp was toen niet veel meer dan een omgang van twee straten met aan het begin en einde een kerk. Kinderen in een open paardenwagen reden door de straten met aparte kleding aan, dikwijls gemaakt van meelzakjes.

Juichende mensen langs de kant van de weg. De pacificatie was op die dag een levenshouding, ieder had vrede met iedereen. Nu de algemene dreiging en druk waren opgeheven, wilde ieder ook persoonlijk zich ontdoen van alles wat hem hinderde en men stortte zich vrij en onbekommerd in het feestgewoel. De hele dag joelde de menigte door de straten. Dit was vreugde ten top! Dit was nog wat anders dan een vlag laten waaien van de toren, dit was de hoogste uiting van landelijke blijdschap. Brallende vaderlandsliefde, overvloedig chauvinisme, zoete familiepraat en godsdienstig gefleem voerden de boventoon. Men wist zich in het beste aller vaderlanden. Het was feest in het dorp en enkele mensen liepen met de fles in de hand in licht benevelde vreugde en vonden hun weg tussen de andere dorpelingen. Dansende meisjes, gekleed in een fris gebloemd, maar doodmoe versteld japonnetje uit de jaren van voor de oorlog. In de basisschool de Nieuwburg aan de Munnikenweg werd een bevrijdingsfeest georganiseerd. Flirtende stelletjes, vriendschappen en relaties werden aangegaan en geloof me, het ging niet altijd volgens kapelaan zijn boekje. Het verbroederen met geallieerden troepen had echter ook zijn negatieve kanten. De geallieerde soldaten waren erg in trek bij de meisjes en vrij snel ontstond er wrijving tussen de bevrijders en de lokale jeugd.

De vreugde bij de gezinshereniging van de mannen die te werk waren gesteld, onderduikers en vrijgelaten gevangenen, is met geen pen te beschrijven. De last op de schouders van de vrouwen halverwege de oorlog werd steeds groter. Zij moesten zonder huisvader zorgen, dat het steeds schameler wordende dagelijkse leven draaiende bleef. De oorlog had een verwoestend spoor getrokken door vele menselijke relaties. De meeste tranen werden vergoten in eenzaamheid.

Na de bevrijding hesen de ergste profiteurs en collaborateurs de vlag het hoogst en zij liepen met de grootste oranje strikken op de borst. De zwarthandelaren, die zich nog tijdig van een gelegaliseerd verzetsverleden hadden weten te verzekeren door zich kort voor of na de bevrijding te melden bij de Binnenlandse Strijdkrachten en beweerden iets te hebben gedaan in het verzet, werden in de volksmond ‘meikevers’ genoemd. Zij werden door de dorpelingen met de nek aangekeken.

De vrouwen uit het dorp, waarvan men wist dat ze ‘vertrouwelijke omgang met de Duitsers’, hadden gehad, werden met een platte kar door een groep bewoners van huis gehaald. Een enkele vrouw ontsprong de vernedering door de vastberadenheid van haar vader, die vervaarlijk met een grote bijl stond te zwaaien. De groep bewoners was verkleed en geschminkt als woonwagenbewoners. De vrouwen werden op het driehoekje bij de splitsing Herenweg-Westerstraat bijeen gebracht. De gelegenheidskapper die staande op een kist, zonder oprispingen van het geweten, de vrouwen van hun hoofdhaar ontdeed, had zondags een ‘eerbiedige’ taak in de Laurentiuskerk. Het hakenkruis van menie maakte de schande af. Uitgestoten worden, een verrader worden genoemd: dat zijn heel angstige ervaringen. Enkele tientallen bewoners stonden met gemengde gevoelens naar het schouwspel te kijken. Iets van medelijden begon zich bij de menigte op te dringen. Niemand vroeg hoe de vork werkelijk in de steel stak. Ook zij hadden hun fouten en menselijke tekortkomingen. Zij wisten als geen ander dat de onweerstaanbare uitwerking van honger, die in de geest zowel in de maag een vuur ontsteken, deugdzaamheid vaak deed wijken. Romances hoeven hier nauwelijks of zelfs helemaal geen rol gespeeld te hebben. Er was slechts een enkele vrouw bij, die een fel belijdster was van de ‘Übermensch- theorie’.

De bevrijdingsgroep van Oudorp 1945

Op het perkje van het plantsoentje grenzend aan het driehoekje was een manshoge pop, liggende in een doodskist met het hoofd iets boven de rand van de kist geplaatst. De pop die Hitler voorstelde, werd aangelicht met een lamp. De kleine rakker: ‘Jan de Moel’ trok uit baldadigheid de stekker van het verlengsnoer, die een aansluiting vond in het huis van zijn vader en moeder, geregeld uit het stopcontact. Dit tot grote hilariteit van de kleine Jan, maar tot ergernis bij de groep feestvierders en andere belangstellenden. Enige tijd later is de pop door een juichende mensenmassa onder luid gejoel en vele verwensingen in brand gestoken. (Wat zij daar toen riepen, leent zich niet voor de drukpers!)

Op maandag 7 mei hadden de Binnenlandse Strijdkrachten de macht in het Noord- Hollandse Gewest in handen genomen. Overal reden de auto’s van de arrestatieploegen door de straten. Elke verzetsgroepering had wel haar lijst met ‘verraders’. Zo ook in Oudorp waar de voormalige verzetsstrijders van de groep Zeeman werden ingezet om de NSB’ers en landverraderlijke elementen van huis op te halen. Deze werden met de verhuiswagen van de Gebr. Hoed uit Alkmaar naar het barakkenkamp aan de Westerweg in Alkmaar gebracht. Na het wegvoeren van de aangehoudenen werden hun woningen bewaakt door leden van de Binnenlandse Strijdkrachten om plunderingen te voorkomen.

Op dinsdag 8 mei kwamen de Canadezen via Alkmaar naar Oudorp. Overal werden zij door een duizendkoppige menigte, verzetsgroepen en de Binnenlandse Strijdkrachten met laaiend enthousiasme begroet. Een ereboog ter verwelkoming van de bevrijders was geplaatst over de Westerstraat aan het begin van het dorp. Een kleine groep Canadezen sloeg voor enkele dagen zijn tenten op voor het Witte Kerkje, op het land van Jo Buren. Het tijdelijke kampement was voor de jeugd van Oudorp één grote snoepwinkel. De kinderen werden verwend met eten, chocolade en kauwgom. Het eten met het militaire bestek (vork en lepel aan één steel) is de jeugd van toen altijd bijgebleven. Het landje is in de oorlog een jaar ‘kermisterrein’ geweest, met een draaimolen en nog enig ander volksvermaak.

Het welkom aan de Canadezen bij de ereboog aan de

 

Droom in 1944

  • Nu is de vrede
  • Wij vreten vet en vitaminen
  • En rijden auto’s met benzine
  • We rennen naar de bioscopen
  • En onderweg in elk café.
  • Pikt iedereen er minstens
  • We zijn niet leeg en haveloos,
  • Maar zat, totaal en

 

Werkelijkheid in 1945

  • Men voedt ons nu met calorieën,
  • Geteld door technische genieën.
  • Voorts telt het Militair Gezag
  • De schreden die men zetten
  • Ieder café waar ’t leuk kon wezen
  • Is nu bezet door
  • Wij rapen, als ze er niet op letten
  • De peukjes van hun

De eerste legale uitgave van ‘De Vliegende Hollander’, verschijnt met de kop: ‘Duitsland Capituleert’. De krant werd, (nog wel op oorlogspapier) op 10 mei 1945 boven de grote steden voor het laatst verspreid. Deze illegale krant die gedurende de oorlog werd gedrukt, met foto’s en het laatste oorlogsnieuws, werd verspreid door de Geallieerde Luchtmacht. De krant werd tot september 1944 wekelijks gedrukt met het voornaamste nieuws en foto’s. Na deze datum werd er besloten om er een dagblad van te maken. De reden hiervoor was: de elektriciteitsvoorziening zou spoedig tot stilstand komen, met als gevolg nog minder radio- luisteraars. De Alkmaarse editie van het nieuwsblad Trouw, een speciale uitgave voor Alkmaar en omstreken, bestond voornamelijk uit algemene kopij, aangeleverd door de landelijke redactie van Trouw in Amsterdam.

De eerste bevrijding- en laatste oorlogskrant

De drie motoren die in de oorlog door de Duitsers uit het dorp waren gestolen, zijn door de verzetsstrijders, Charles Destrée, Jan Mulder en Toon van de Giesen met enig machtsvertoon uit de garage van Kossen in Alkmaar teruggehaald.

De twee goede vrienden Henk Koning en Jan Bont kregen onder het feesten ‘lekkere trek’. Om de feestvreugde te kunnen verhogen vatten de twee vrienden het plan om ergens een paar pondjes gerookte paling te scoren.

‘Jaren niet gegeten,’ zeiden ze. Bij de gedachte aan gerookte paling alleen al liep het water ze in de mond. De beide mannen spraken af, dat ze de volgende dag op de fiets naar Volendam zouden gaan. Onderweg in de dorpen en gehuchten die ze passeerden, werden ze door de feestvierende menigte juichend en enthousiast begroet. Op de Dijk in Volendam hebben ze enkele pondjes paling gekocht voor de door schaarste opgelopen prijs van 75 gulden (!) per pond. Op de fiets terug naar huis. ‘Het was erg moeilijk om op de terugweg, niet even van die heerlijkheid te proeven,’ zeiden ze. Thuis gekomen hebben ze de paling met enkele dierbaren verorberd. Henk: ‘Over dit feestelijke schouwspel zal men jaren schrijven en wie het gezien heeft, zal het nooit vergeten.’ Dan een veelbetekenend glimlachje en zijn vriendelijke ogen dwalen af en ziet hem terugdenken aan die tijd’.

 

Zomer 1945: Een berooid dorp, bestaande uit enkele honderden hongerige Oudorpers, ontwaakte uit de roes van de bevrijdingsfeesten en wreef zich vol verwachting de ogen uit. Nu zouden na alle doorstane ellende en onderdrukking de vette jaren aanbreken. Aangezien de voedselaanvoer uitbleef, tierde de zwarte markt welig en gingen de prijzen steeds verder de hoogte in. Daarnaast was er weinig of niets dat de Duitse horden onbeschadigd hadden achtergelaten. Overal trof men de sporen van verwoesting, vernieling en roof aan. In de schuurtjes stonden vrijwel geen fietsen meer, de Duitsers hadden zich immers tijdens de bezetting over tientallen fietsen ontfermd. In de klerenkasten hingen nog maar enkele, tot op de draad versleten jurken en pakken. In de weilanden stonden weinig of geen koeien en het straatbeeld was niet zelden geschonden, doordat men de bomen uit behoefte aan brandhout had omgehakt. In deze ontredderde situatie was vrijwel iedere dorpsbewoner doordrongen van de harde noodzaak om aan de toekomst te gaan denken.

En dan was er natuurlijk het verdriet om wie en wat men achterliet. En verdriet bij wie achter was gebleven.

 

Hier en daar staat een kruis of monument.

Bijna vijf jaar was Nederland bezet. Bijna vijf jaar heeft de Nederlander aan den lijve ondervonden, wat Duitse onderdrukking betekende. Het trotse Derde Rijk had alle macht in handen. In de eerste oorlogsjaren heeft de Duitse bezetter een stroom van maatregelen afgekondigd, die diep ingrepen in het dagelijks leven van de gemiddelde Nederlander. De bezetter had bezit genomen van de dag- en weekbladen, het had beslag gelegd op de Nederlandse radiostations, het stichtte zelf publiciteitsorganen, liet vergaderingen uitschrijven, maakte propaganda op grote schaal. Het trotse Derde Rijk kon doen en laten wat het wilde. Het stoorde zich aan niets en niemand. Het beschikte over vele kogels, die gewillig werden afgevuurd op ongewapende, machteloze Nederlanders. Het beschikte over machtsmiddelen, die het onderdrukte volk nog dieper lieten bukken. Het dreef de Joden het land uit, het land, dat altijd open had gestaan voor iedereen, welke geloofsovertuiging iemand ook had. Het dreef de mannen en jongens naar zijn oorlogsindustrieën, joeg ze in concentratiekampen en tuchthuizen. Het vermoordde op gruwelijke wijze duizenden en nog eens duizenden van onze beste vaderlanders. Het bracht leed en ellende, kommer en rouw over ons land. Het voerde een schrikbewind, zó erg, zó wreed als de wereldgeschiedenis nog nooit gekend heeft. Maar hoe het Derde Rijk ook werkte, welke ook zijn methodes waren, met welke dreigementen het ook aankwam, het gaf ze niets. De Nederlander bleef Nederlander! Sterker nog: Naarmate de beul toesloeg, werd de Nederlander sterker, sterker niet alleen in zijn overtuiging, maar ook in zijn verzet. Het grote, steeds groeiende verzet tegen een vijand, die op beestachtige wijze zijn werk deed. Geleidelijk is dat verzet gekomen, maar het bleef groeien, werd steeds groter. En dat terwijl verzetsmannen wisten, wat hun lot zou zijn, als ze gegrepen werden. Dat lot was niet enkel de kogel, het was nog meer een onmenselijke, barbaarse, afschuwelijke foltering van lichaam en geest. De verzetsman wist dat. En toch ging hij door, en toch werd hij nooit verslagen. Toen in mei 1945 de ondergrondse bovenkwam, zag men een verzetsleger van duizenden en nog eens duizenden mannen en vrouwen, jongens en meisjes. Uit alle rangen en standen. Men zag een machtig leger, dat in de jaren van ondergrondse strijd weliswaar vele leden verloren had, maar dat de verliezen altijd weer had kunnen aanvullen. En al had de strijd nog langer geduurd, het verzet was niet gebroken geworden. Omdat het een rechtvaardig verzet was.

Dat verzet heeft bloed gekost, veel kostbaar bloed. Hoe vaak reed de overvalwagen niet langs onze wegen en bracht een levende last naar de plaats van executie… Wij hebben de moed niet om al die executieplaatsen te tellen, nog minder dan ze op te noemen. Zelfs bestaat er geen volledige lijst met namen van hen, die gevallen zijn voor ons land, voor onze vrijheid. Zij zijn gevallen, of hier of ginds. Ze zijn neergeknald door de vijand, die voor niets terugdeinsde of ze zijn omgekomen in de concentratiekampen. En hun lichamen zijn weggevoerd en misschien ergens begraven of misschien ergens verbrand. En nu is de oorlog al 79 jaar voorbij. Maar vergeten zijn wij hen niet. Dat kan ook niet. Want overal ziet men langs wegen, bij kerken, bij spoorlijnen, bij bruggen, bij boerderijen kruisen en monumenten staan. Daar vielen voor het vuurpeloton onze landgenoten. Daar hebben ze voor het laatst misschien de zon gezien. Daar hebben ze hun laatste adem uitgeblazen. Daar zijn ze op een rij neergezet en hebben zij gewacht op het verlossende schot. Het verlossende schot! Ja, het moet wel een verlossing geweest zijn, ook al hunkerden al die mannen naar het leven. Voor hen, was er geen uitkomst meer, ze wisten het. Voor hen was er slechts één verlossing: de kogel. Zij zijn gevallen in het duinzand, op het zachte gras, op de harde weg. En hun lichamen zijn daarna weggevoerd, ergens heen. Maar de plaats, waar zij vielen, is bekend gebleven. Op al die plaatsen zijn eenvoudige gedenktekens opgericht. Meestal een eenvoudig kruis of

 

monument en een bord of gedenksteen met hun namen. Als er tenminste onder hen geen naamlozen waren… We vliegen er langs met de auto, we jakkeren er voorbij op de fiets. Want het leven herneemt zijn rechten. Het zij zo… Maar als je toevallig eens wandelend langs zo’n kruis of monument komt en je ziet er misschien wat verwelkte bloemen liggen, denk dan toch even terug aan de tijd van bezetting. Blijf dan even staan en neem gerust je hoed of pet af. Uit eerbied voor hen die vielen. Meer wordt er van u niet gevraagd.

Slechts eerbied…

In 1992 hebben uit handen van oud-burgemeester J. Pop, vijf oud-verzetsstrijders een oorkonde en vroedschapspenning gekregen. Die penning werd als blijk van trouwe dienst uitgereikt. De mannen vormden trouw, al 47 jaar lang de erewacht tijdens de jaarlijkse dodenherdenking aan de Harddraverslaan, bij het verzetsmonument in Alkmaar. De erewacht bestond uit: A. van de Burg, J. Dekker, M. Marbus, J. Balder, J. van Tiel en R. Wildeboer. De erewacht werd overgenomen door verkenners van de scoutinggroep.

De oud verzetsstrijders, de heer Wildeboer ontbreekt op de Bron: Alkmaarse courant

Om een artikel te schrijven over het bewogen leven van meer dan 80 jaar geleden, moet je mensen interviewen, die een zekere faam genoten als kenners van de oude overleveringen. De resten van de oorlogsjaren zaten, net als bij vele anderen, nog in alle naden en kieren van hun bestaan. Ze stimuleerden en corrigeerden me als dat nodig was, en droegen elk op eigen wijze bij aan dit artikel.

Van grote waarde voor het schrijven van dit artikel waren:

  • B. Benedict (ov)
  • P. Borst
  • H. Cnossen
  • W. Dekker
  • CH. Destrée (ov)
  • L. de Groot
  • H. van Haaster
  • J. de Jong
  • H. Koning
  • J. Koning
  • J. de Moel
  • J. Meijering
  • W. Mul
  • A. Reus (ov)
  • A. Zeeman
  • C. Wit
  • J. van Wonderen
  • M. van de Giesen
  • G. Jongebloed- Talsma
  • Sj. Lengers- Dudink
  • R. Potma- van Wonderen
  • L. Smit- Nuyens
  • De geschiedenis van de S in Noord- Holland
  • De Vliegende Hollander
  • Noord- Hollandsdagblad
  • Alkmaarse- Courant

Nederland bevrijd

Ik vond het een voorrecht, om dit verschenen artikel over het verzet in Oudorp, te mogen schrijven.

Lees hier deel 2