Jan Hazeleger

9 december 2022 haalden we in Mierlo herinneringen op bij de heer Jan Hazeleger, geboren 11 april 1932 op het turfschip van zijn ouders, dat toen in de spoorhaven van Helmond lag. Jan was in het gezin Hazeleger het tweede van zes kinderen. 
Interview: J. (Sjef) Smeets

In 1939 gingen we aan de Binnen Parallelweg wonen op nummer 24, waaronder een grote oude wijnkelder zat. Daar hebben wij in 1940 met een paar families uit de straat in gezeten. Klaas, mijn broer, en ik zijn ’n keer stiekem naar boven gegaan om te kijken wat er buiten allemaal gebeurde. De kelder liep onder diverse huizen door. Ze hadden namelijk de tussenmuren doorgebroken om in geval van nood bij bombardementen te kunnen ontkomen.

Mijn vader was in 1943 naar Frankrijk getransporteerd en moest er tot het eind van de oorlog als chauffeur werken voor een Duitse generaal. 

Moeder ging in Lierop bonnen naar de ondergrondse brengen. Die zaten daar verborgen in een hutje onder stromijten. Als groot gezin hadden wij immers meer bonnen. Ze ging daar ook verzetskrantjes uitdelen. Die kwamen van mijn oom, die een drukkerij had. 

Omdat ze rode, witte en zwarte tulpen voor het raam had staan met Koninginnedag kreeg mijn moeder grote ruzie met de buren, de NSB-familie van de Leest. Blauwe tulpen waren er natuurlijk niet. Mijn moeder durfde dat wel. Zo is me naderhand verteld. 


Toen mijn moeder later gedurende maanden in het ziekenhuis lag na een hele zware gynaecologische operatie, waarschijnlijk in 1944, ben ik in Lierop een keer brood gaan halen bij een boer, die zelf bakte. Toen ik thuis kwam, was ik doorweekt van het tot mijn knieën door de sneeuw baggeren. Ik was daar zo trots op mezelf, dat ik het moeder in het ziekenhuis ben gaan vertellen. Ik kon toen ook al wat koken. Ik ging haar dan vragen om op te schrijven wat ik nodig had. En wat ik dan zou koken voor het hele huishouden van zes kinderen, terwijl vader ook nog steeds weg was. Later is een nichtje, vanwege de hongerwinter, uit Den Haag gekomen. Die moest toen ook voor ons zorgen. 

De meeste herinneringen heb ik van toen we zo’n dertien, veertien jaar waren. In 1944 hingen mijn broer en ik ’n keer uit het dakkapelletje. We keken over de treinsporen heen en zagen tanks boven op de Kanaaldijk rijden. Die kwamen vanuit Lierop. Dat was het spannendste, die daar te zijn rijden. En te zien dat de Duitsers onder langs het talud kropen en daarvandaan bij ons langs kwamen. We hebben het allemaal gezien. Ze verscholen zich achter een paar wagons bij ons voor de deur. Iemand schoot op ze. Een van de Duitsers kreeg dat in de gaten en dacht dat wij dat waren. Hij pakte een pantservuist (een antitankwapen) en richtte dat op ons in het dakraam. Hij schoot vlak langs ons en maar net over ons huis heen. Achter ons was een Rode Kruisvestiging van de Engelsen. Daarnaast was de Boerenbond, waar het projectiel in het toilet is geland. Als jongens van 13 of 14 jaar vonden we dat maar wat spannend. 

Omdat we een groot huis hadden, met drie verdiepingen en die kelder, waren ze bij ons ingekwartierd. Op de zolder sliepen toen zes Engelsen. Wij schooiden natuurlijk om chocola en sigaretten voor papa. 

Ik weet ook nog dat mijn jongste broertje een kapotje (condoom) had gevonden. Dat stond ie in de keuken af te spoelen. Klaas en ik wisten wat het was, want ze werden uitgedeeld bij de Engelsen. Maar toen kwam mijn moeder in de keuken en die zag wat ie aan het doen was. “Mama, ik heb een ballonnetje gevonden.” Die kleine dingen blijven je bij. 

We willen in principe eigenlijk alleen oorlogsverhalen optekenen. Jammer voor het boeiende levensverhaal dat Jan over de tijd daarna te vertellen heeft. We kunnen niet laten er toch iets over te vermelden: 
In 1948 ben ik vrijwillig bij de Marine gegaan, samen met een schoolmaat. Mijn ouders waren schippers, dus dat zat in mijn bloed. Ik heb, deels in Amerika – Long Beach San Diego - en deels in de Wieringermeer, het Brevet “Duiker” gehaald. En toen ben ik bij een bergingsmaatschappij, ook onderdeel van het leger, terecht gekomen, waarmee ik over heel de wereld heb gewerkt. Als er ergens een vliegtuig in het water lag, dan moest ik erheen met een paar man. 


Ben ook twee keer uitgezonden naar Nieuw Guinea, waar toen nog koppensnellers waren. 

Mijn mooiste reis was met een groepje van de Marine, waarbij vier duikers, met de “ouwe’ Nieuw Amsterdam van Rotterdam naar New York varen. Van daaruit drie en dertig uur vliegen over Amerika heen, naar Seattle, dus 6.000 kilometer verder. Het vliegtuig kon niet los komen van de grond. Pas bij een derde poging moesten we met 35 man achter in het vliegtuig gaan staan, en toen lukte het. Wij moesten er een mijnenveger op gaan halen in Seattle en naar Holland brengen. Dat was een schenking van Amerika aan ons land. 

Omwille van de liefde ben ik in 1960 voor vast aan de wal gekomen.

 

Dit verhaal hebben we ook op onze facebookpagina geplaatst. Zie hier de reacties op dit verhaal. 

 

Bijlage:

De heer Hazeleger heeft de oorlogslocatie voor me uitgetekend. Zie onder andere de tank links boven en het huisnummer 24 rechts.