Ida Wanders
Opgetekend door Ria
“Petje af voor Stibo dat de jeugd van toen nu iets vertellen mag”.
Dit zegt Ida Wanders, al jaren wonende in Almere, maar geboren in Amsterdam.
Wij, mijn ouders, zus Joke (1931), broer Hans (1933) en ik (1939), woonden in een rustige wijk, in de Paramaribostraat, vlak bij het Surinameplein in Amsterdam.
Op het Paramariboplein was een een garage, dat was geconfisqueerd door Duitsers. Die liepen af en aan op het plein. Er kwamen ook veel vliegtuigen over richting Schiphol.
Ik heb best wel trauma’s overgehouden van toen ik dat kleine meisje van 4, 5 jaar was. Wat gebeurt er allemaal, waarom vertelt niemand iets? Waarom sliep ik als enige op 1 hoog, terwijl de rest van de familie daarboven sliep? Ik was heel angstig en ben daarvoor later ook veel in therapie geweest.
Er is ons in die jaren geleerd om nooit met buren of andere mensen te praten over je thuissituatie of over buren die volgens ons negatieve zaken deden. Achteraf begreep ik dat wel. Mijn vader deed ook verzetswerk, voor zover dat mogelijk was. Hij typte het Oranjebulletin. Dat bulletin bestond uit artikelen uit de kranten Ons Volk, het Parool, Vrij Nederland. Dat bulletin werd dan naar verzetsmensen gebracht, zodat zij op de hoogte bleven.
Op zondag 17 januari 1943 heeft een bombardement plaatsgevonden boven het Paramariboplein. De Duitsers hebben hun afweergeschut gebruikt en daarvan is een granaat ontploft die terecht is gekomen op huizen aan dit plein, daarbij zijn 3 mensen gewond geraakt.
Tijdens de oorlog zijn er diverse brandbommen afgevuurd op die kazerne (garage) met Duitse soldaten, deze bommen zijn merendeels terecht gekomen op de huizen.
Uiteraard zij er boven Amsterdam veel bombardementen uitgevoerd, o.a. richting Schiphol. Ons huis stond in die aanvliegroute, de luchtaanval sirenes hebben heel vaak geloeid. Daardoor heb ik angst gekregen voor overvliegende vliegtuigen.
Op een dag liepen wij als gezin in het Vondelpark en rende ik argeloos op een Duitse soldaat af (ik was een echt mensenkind). Hij pakte mij op, gooide mij in de lucht en ving mij weer op. Mijn ouders bestierven het zowat van de schrik en drukten mij op het hart om bij hen te blijven lopen. Die soldaat verklaarde aan mijn ouders dat hij zelf een dochtertje had waarop ik leek en die hij enorm miste. Hij zei ook “ik ben opgeroepen voor deze oorlog, ik heb er niet voor gekozen..”.
Een paar deuren verderop woonde mijn vriendinnetje Diana. Zij speelde met mij en Alida op straat. We mochten bij ons binnen, en bij Alida, maar niet bij Diana. Wij snapten er niets van dat wij daar niet naar binnen mochten. Maar na de oorlog kwamen er stukken in de krant over haar vader, dat hij een onderscheiding had gekregen voor zijn verzetswerk, hij heeft gezorgd dat Joodse kinderen in pleeggezinnen kwamen en bracht ze daar ook heen. Eigenlijk waren de gezinnen van verzetsstrijders ook slachtoffer. Zij moesten altijd uitkijken wat ze zeiden.
In de hongerwinter fietste mijn vader regelmatig naar de kop van Noord-Holland om eten te halen bij de boer. Tot 2, 3 keer aan toe werd hij aangehouden en werden zijn spullen afgepakt. Maar ook Nederlanders pakten het van hem af.
In maart 1945 was er praktisch niets meer te eten en te drinken; de waterleiding was afgesloten, wij hadden nauwelijks kleding, huisvuil werd niet meer opgehaald en ziektes verspreidden zich snel.
Mijn zus Joke is naar Medemblik gebracht, en mijn broer Hans naar familieleden in Bunschoten.
In die tijd was ik vaak alleen thuis als mijn vader op voedseljacht was en mijn moeder uren in de rij moest staan om aan eten te komen. Ik was heel angstig en heb daarvoor vanaf mij 35e therapieën gehad en nog steeds heb ik ondersteunende gesprekken.
Ik kreeg dysenterie en honger-oedeem. Op 10 mei 1945 ben ik met paard en wagen naar een noodziekenhuis (een schooltje) gebracht, waar mijn gevoel van veiligheid helemaal verdween, ik was doodsbang. Die zieke (volwassen) mensen om mij heen stierven aan de lopende band, en toen degene naast mij overleed, dacht ik: nu ben ik aan de beurt. De verpleegkundigen waren heel streng en onvriendelijk, ik voelde mij totaal verlaten. Ik was slechts een handjevol botten en vel, ik was toen 6 jaar. Ik heb het overleefd en op 5 juni 1945 mocht ik naar huis.
Na de oorlog mochten wij niet meer over de oorlog praten, die was immers voorbij. Ik heb dus onvoldoende gelegenheid gehad om alles te verwerken en duidelijkheid te krijgen. Nog steeds ben ik bezig met veiligheid en beveiliging.