Mia Rooijakkers- van der Maat
Opgetekend door (J) Sjef Smeets
Vandaag, 29 november 2024, noteerden we in Beek en Donk (Gemeente Laarbeek N.Br.),
de oorlogsherinneringen van, de op 13.4.1940 te Nuenen geboren, mevrouw Mia Rooijakkers – van der Maat:
Mijn oorlogsgeschiedenis speelt zich af in het nabij gelegen Gerwen (Gemeente Nuenen).
Op zondag 29 oktober 1944, Feestdag van Christus Koning, die de katholieke kerk viert op de laatste zondag van het kerkelijk jaar, werd ons huis ’s avonds om 19.00 uur weggevaagd door een bom van een Duits vliegtuig. Het loste waarschijnlijk zijn lading om sneller weg te kunnen komen. We zaten op dat moment aan tafel: vader, moeder met de drie maanden oude Antoon op schoot, José (1932), Tonnie (1934), Riet (1942) en ik dus. Mijn ouders hadden tot dat moment nog vier dochters en een zoon.
1941 moeder Anna met Mia op de arm,
vader Toon, Tonnie en José
Moeder heeft die avond op een gegeven moment gezegd: “Wat is er toch veel lawaai in de lucht”, waarop vader wilde gaan kijken wat er aan de hand was. Hij zal net de deur uit zijn gestapt toen de bom viel. Toen hij bij kennis kwam, lag alles om hem heen plat. Hij hoorde een van de kinderen roepen en heeft Tonnie, Riet en mij toen zelf onder het puin vandaan gehaald. Doordat de luchtdruk haar onder het fornuis had geblazen, was Riet niet gewond geraakt. Aan José zag je niets, maar zij bleek een slagaderlijke bloeding te hebben. Het duurde te lang voordat zij gevonden was, vader kon in het donker ook niet zien hoe ze er aan toe was. Ze is heel snel overleden en niet eens meer naar het ziekenhuis gebracht. Antoon is op moeders schoot samen met haar gedood. Zij zijn waarschijnlijk voluit getroffen. Ik heb later, toen ik al volwassen was, nog wel eens gevraagd of vader nog iets van moeder had gevonden ook? Ja, zei hij: “Ze was verschrikkelijk verminkt. De volgende dag heb ik nog een stuk van haar schedel gevonden”. Terwijl pa aan het graven was in het puin, kwam iemand voorbij, die hij vroeg om te helpen. Maar de man zei in het voorbij gaan slechts: “Ik zou wel willen helpen, maar ik heb mijn zondagse pak aan”.
Mijn eerste herinnering is dat ik met mijn zus Tonnie per militaire jeep naar het ziekenhuis gebracht werd. Wij waren ruim een maand bevrijd. Dat is ons geluk geweest. De twee militairen, die achter ons zaten, praatten voortdurend in het Engels tegen ons, waar wij natuurlijk niks van verstonden. Ik heb drie maanden in het Eindhovense Binnen-ziekenhuis gelegen. Ik weet nog dat ik aan zo’n katrol in het bed lag, mijn linkerarm was er bijna van af. Ook weet ik nog dat ik van Sinterklaas een cadeautje kreeg dat achter op bed lag.
Maar ik kon er niet bij, terwijl alle andere kinderen aan het uitpakken waren. Het bleek een grote lappen pop met een kunststof gezichtje en een puntmuts te zijn. De kinderen op de zaal om me heen waren ook allemaal oorlogsslachtoffers. Mijn zus Tonnie mocht een maand eerder naar huis. Ze hadden ons bewust niet bij elkaar gelegd. Want als zij mocht vertrekken en ik moest blijven, dan zou dat voor mij niet goed zijn geweest. Na drie maanden hoorde ik dat ik ook “naar huis” mocht. Maar wij hadden geen huis meer. In de berg puin, die over was gebleven hadden plunderaars trouwens al snel gezocht naar wat bruikbaar voor ze was. Vader kwam later ergens bij mensen, waar hij dingen zag waarbij hij dacht: ‘Dat is van mij”.
Deze foto uit 1935, zoals die bij het bombardement
in de kamer stond met vader Toon, moeder Anna
José (3 jaar) en Tonnie (1 jaar), vond mijn vader terug in de puinhoop
Met Tonny en mij vond hij voorlopig onderdak bij zijn zus, onze tante Anna en oom Antoon. Mijn jongste zus, Riet, was omdat ze nog meer verzorging nodig had, bij een andere tante. Toen hij mij uit het ziekenhuis had gehaald, is hij met mij eerst gaan kijken bij wat er over was van ons huis. Er stond alleen nog maar een laag muurtje overeind. Hij heeft bedoeld met ons bezoek aan de plaats waar we met ons gezin hadden gewoond, iets van verwerking bij mij op gang te brengen. Wat ik beleefd heb, beïnvloedde in feite mijn hele verdere leven. Met die ene klap veranderde dat totaal. Wij hadden alleen nog maar de kleren, die we droegen toen die bom viel, verder niets. Gelukkig hielp de familie natuurlijk wel. Voorzieningen als er nu zijn, bestonden toen niet. Je vertrouwde huis is er niet meer, je woont ergens anders, krijgt een stiefmoeder. Vader is na een half jaar namelijk noodzakelijkerwijs weer hertrouwd. Een vrouw laten inwonen, die voor zijn kinderen zorgde, dat mocht in die tijd niet. Hij zei later wel eens: “De eerste keer trouw je uit liefde, de tweede keer uit noodzaak. Maar, genegenheid kan ook groeien’. Zo is het gelukkig ook gegaan. Zij heeft ook prima voor ons kinderen gezorgd.
Voor de ramp hadden mijn ouders een kruidenierszaak en bakte vader ook zelf brood voor de verkoop. Hij bezorgde voor het bombardement in de verre omtrek de boodschappen met paard en wagen en later had hij een motorbakfiets. Hij heeft later wel eens verteld dat hij op weg naar klanten in Eindhoven ergens langs kwam waar een orgel speelde. Het paard ging toen op zijn achterste benen staan. Melk, boter, eieren en wat nog meer in zijn wagen zat, lag op straat. Later is hij er achter gekomen dat het paard jarenlang in een circus had gewerkt en daarom zo op de orgelmuziek reageerde.
Maar de winkel was weg. Het bakhuis heeft er nog een hele tijd gestaan.
Om de kruidenierswarenwinkel en de bakkerij opnieuw te starten daar had hij de middelen niet voor. Hij moest ook zien weer de kost te verdienen. We hadden onderduikers gehad, mensen die voornamelijk bij Philips werkten. Moeder heeft ooit drie dagen vastgezeten omdat de Duitsers wilden weten hoe het zat met die onderduikers. Maar zij was een sterke persoonlijkheid. Ze heeft niets los gelaten. Een onderduiker is er geweest, die wel eens gezegd had: “Als het later ooit zo zou zijn dat jullie mij nodig hebben, dan help ik je. Hij hielp vader inderdaad aan een baan. Na omscholing kon hij gaan werken op de röntgenafdeling bij het Eindhovense bedrijf. Hij was toen 38 jaar en moest zijn leven met ons opnieuw beginnen en tegelijk zijn verdriet en angsten verwerken. De derde dag zeiden ze in het ziekenhuis tegen hem: “Zij gaat het niet redden”. Daar bedoelden ze mij mee dus. Waarop hij zei: “Dat is niet te hopen, want ik heb er net al drie weggebracht”.
Gelukkig heb ik het gered en is het met mijn arm goed gekomen. Voor die tijd is er chirurgisch heel goed werk geleverd. Voor het zelfde geld was de arm er af geweest. Dan had ik het er ook mee moeten doen. Ik moest er alleen aan wennen dat mensen naar het grote litteken staren als ik bijvoorbeeld in een zwembad of op het strand ben. Als kind heb je daar echt moeite mee.
Kennissen hadden een soort van zomerhuisje in de bossen bij Gerwen, waar we een jaar of drie hebben gewoond. Maar daar stond natuurlijk niks meer in huis van wat er voorheen om ons heen was. Het was er een primitieve bedoening. We moesten aan de overkant, waar nog zo’n huisje stond, gaan slapen. In de winter als de sneeuw hoog lag, moesten we met de veger een paadje maken om naar ons bed of terug te komen.
De ramp, die zijn gezin trof, was niet het eerste wat vader in de oorlog meemaakte. Zijn broer Piet kwam in St. Oedenrode uit de schuilkelder, waar hij met zijn gezin in gezeten had, achter hun boerderij. Zijn vrouw had opgemerkt dat het al een tijdje stil was. Dus vroeg ze haar man om te gaan kijken of ze er weer uit konden. Toen hij buiten kwam, stond daar een Duitse militair. Die zag hem en schoot hem dood. Hij viel dood terug in de schuilkelder. Dat gebeurde al in 1942. Een dochter, die dat had meegemaakt, heeft het gebeurde uiteindelijk niet kunnen verwerken. Zij was een van Piets’ vier kinderen.
’s Nachts voor zijn overlijden zei vader tegen mijn man, Wies, die bij hem waakte: “Ik ga naar onze ouwe mam”. En inderdaad, de volgende dag op 8.11.1974 in de voormiddag, is hij slechts 68 jaar oud, overleden. Zijn tweede vrouw is 22 jaar later……. ook op
8 november gestorven. Maar een kleindochter is, 25 jaar later op 29 oktober geboren, een lichtpuntje voor ons op de datum van het bombardement.
“Zou toeval echt bestaan?”, vraag je je dan af.
Ondanks alles heb ik mijn vader altijd gekend als een optimistisch mens. Hij heeft ook altijd zijn verhaal met ons gedeeld. Als levensles gaf hij ons mee: “Altijd over alles praten, alles samen delen. Daar kom je samen het verste mee”.