Trudy Dekker- Neeteson

Opgetekend door J (Sjef) Smeets 

Vandaag, 2 juli 2024, noteren we in Waalre de oorlogsherinneringen van, de op 17.1.1932 in  de toenmalige gemeente Oud en Nieuw Gastel oftewel Stampersgat (West Brabant) geboren, mevrouw Trudy Dekker – Neeteson:

Ik weet nog goed dat ik eens op een ochtend beneden kwam en mijn ouders als verschrikte vogeltjes bij de radio zag zitten. Ik kreeg mee dat het mobilisatie was. Dat woord kende ik natuurlijk niet. Maar ik zag dat ze het verschrikkelijk vonden. Ik heb het opgezocht: dat is op 28.8.1939 geweest.

We woonden in Roosendaal, 100meter van het grote knooppunt van spoorwegen dat daar is. De eerste keer dat ik een luchtalarm meemaakte kwamen mijn ouders en ik uit de stad. We waren niet ver van huis toen het luchtalarm afging. We hebben ergens aangebeld om te vragen of we mochten schuilen. Mijn vader zei tegen me: “Altijd ergens onder gaan liggen”. Dus ik ging er onder de tafel liggen en ben er niet meer onder vandaan gekomen totdat we het alarmsein “Veilig” hoorden en weer verder naar huis konden lopen.

                                  

De tweede keer dat we ergens moesten gaan schuilen was toen we een keer midden in de stad liepen, toevallig dichtbij een Bazar, waar een schuilkelder was. Daar zijn we met een heleboel mensen in gegaan. Op ’n gegeven moment roken we een brandlucht. Dus iedereen moest er weg. Wat bleek, de Mariaschool, mijn lagere school, die achter de Bazar lag, stond in brand. We durfden niet naar huis, maar zijn de stad uit gevlucht, zogezegd “de boer op”, in de richting van Oud Gastel. Mijn moeder moesten we meesleuren. Ze was zo gestrest, dat ze niet vooruit kon. We belden aan bij een boer. Die had geen plaats, maar zei: ”Ga maar naar boer Oostdijk”. Daar zijn we een aantal dagen gebleven. Ze hadden een ronde tafel met een zeil erover om aan te eten. Daar legden ze ook een baby op om een schone luier te geven. Moeder vond dat vreselijk vies, herinner ik me, omdat ze niks onder dat kind op het zeil legden, waar we van aten.

 

Na de brand in mijn lagere school stond er nog één muur, waar een Mariabeeldje aanhing met een bankje ervoor, om te bidden. Het beeldje was niet beschadigd en is verplaatst naar een nis bij de deur voor de twee overgebleven klaslokalen. Tijdens het speelkwartier was er luchtalarm en renden alle kinderen van de vijfde en zesde klas naar die deur, die echter maar voor de helft open kon. Dat gaf een kluwen op elkaar gestapelde kinderen. Ik volgde weer het advies van mijn vader op en dook onder het Mariabeeldje, dat in een nis was opgesteld. Op Sacramentsdag (Katholiek Hoogfeest, in Nederland op de 2e zondag na Pinksteren, J.S.) was er de Kindsheidprocessie. Mijn vader had een pop met heel veel blonde krullen voor me meegebracht. Ik leende die pop uit om ze in de processie door Maria te laten meedragen als kindje Jezus. Na afloop was de pop verdwenen. Ik vroeg almaar: Waar is mijn pop?”. Ik was bang, dat ze verbrand zou zijn. Uiteindelijk bleek ze op school in een ander lokaal bewaard zijn. Ze was dus niet verbrand, waar ik bang voor was geweest.

 

Ik weet ook wat inkwartiering was. Wij hebben in Roosendaal verplicht een paar Duitse officieren in huis gehad. Een jonge echt fanatieke Mof en een oudere man met gebreken, die helemaal niks met de oorlog te maken wilde hebben. Dat was een fijne man. Mijn broer is later nog bij hem in Kassel op vakantie geweest. En ik heb wel eens in slecht Duits met hem gecorrespondeerd. Zijn achternaam was Tiedge.

De Duitsers hadden op een open stuk land aan het einde van onze straat loopgraven gemaakt. Wij speelden daarop en sprongen er overheen van de ene naar de andere kant.

Op een gegeven moment moest de radio en ook ons tin worden ingeleverd. Dat deden wij natuurlijk niet. Wij mochten het bij iemand in Dinteloord op zolder onderbrengen. Maar op dat huis is een granaat terecht gekomen. Dus alles was weg.

 

Ik weet nog dat  we ’s nachts in de keuken zaten, toen er honderden vliegtuigen overkwamen om hun bommen op Keulen en andere Duitse steden te gaan droppen. Bij bepaalde vliegtuiggeluiden zat ik verstijfd van schrik, omdat ik dacht: “Die gaat neerstorten”.
Mijn vader heeft ook nog een oproep gekregen om aan een tankval mee te gaan werken. Hij moest zijn eigen schop meebrengen.

 

Op 31 mei 1944, bij het zwaarste bombardement op Roosendaal, lag op een gegeven moment het slot van de voordeur voor de voeten van mijn moeder in de keuken. Dat vonden wij genoeg reden om er weg te gaan naar familie in Bergen op Zoom. Later kregen we een huis, waar door schaarste geen glas in de ramen zat, maar luiken. Toen mijn broertje Robby kwam in 1947, lag mijn moeder met hem in een kamer waar overdag geen licht was. Ik heb ons eigen huis in Roosendaal nooit meer gezien, zoals het was voor ons vertrek.  

In Bergen op Zoom kwamen nog wel de V1 en de V2 naar beneden. Wij fietsten daar elke zondag naar familie. Dan hoorde je zo’n ding, op weg naar de Antwerpse haven, wel eens overkomen. Ze vielen ook wel eens op een verkeerd plaats, waarbij slachtoffers te betreuren waren in de stad. Een stuk viel bij mijn opa in het riviertje De Zoom. Als het geluid stopte voordat ie bij je was, dan moest je zien dekking te zoeken.

 

Ik weet nog dat de huizen verduisterd moesten worden. En dat ze schoten als er ook maar een spleetje licht naar buiten scheen.

Na de oorlog had mijn vader geen baan meer. In 1946 zijn we in Rotterdam gaan wonen. Ik was toen 14 jaar:

 

Mijn vader en ik hebben daar “in de kost gelegen”, zoals ze dat in West Brabant noemen. We hadden het er goed. Wij verbleven daar met z’n tweeën omdat we nog geen huis hadden en ik naar de Middelbare School moest. Mijn moeder was niet meegegaan.

De oorlogservaringen hebben wel wat met me gedaan. Toen ik getrouwd was en in Rotterdam-Overschie woonde, realiseerde ik me dat we daar ook weg zouden moeten als er weer oorlog zou komen. Daar maakte ik me heel erg druk om. Dat heb ik gehouden tot de kinderen een jaar of 16 waren. Toen dacht ik, ze weten dat ze naar Bergen op Zoom moeten, omdat wij daar ook betrekkelijk veilig waren geweest. Het ergste was dat ik ’s nachts een soort nachtmerrie had waarbij ik op een open veld liep. En een vliegtuig schietend aan kwam vliegen. Terwijl ik nergens kon schuilen: “Ik ga dood” dacht ik. Maar als ik wakker werd, dan dacht ik opgelucht “Ik leef nog”. Dat is een verschrikkelijke ervaring. Ik ben daar nu hooguit 10 jaar vrij van. Trouwens ook later nog, als ik een bepaald vliegtuiggeluid hoorde op TV of ik zat met mijn schoonzusje Netty over de oorlog te praten, dan zei ik stop ermee want anders droom ik ervan vannacht.

 

Toen de Canadezen kwamen om ons te bevrijden, zijn we ze tegemoet gelopen. Allemaal jeeps en soldaten met mooie kleding zoals strakke broeken. Geen ouwe mannen natuurlijk, maar jongeren, die ik als meisje van 14 hartelijk mee toejuichte. Dat  was een happening!

Er is ook nog iets om mijn herinneringen plezierig mee af te sluiten.
Mijn vader liep in Bergen op Zoom een keer op straat toen een Britse soldaat vroeg waar hij ergens rustig een brief kon schrijven. “Kom maar naar ons”, zei mijn vader. Dat deed hij samen met een andere soldaat. De briefschrijver heette Tommy Roberts, roepnaam Robby. Die naam heeft ook mijn broer bij zijn geboorte gekregen. Robby was leraar geschiedenis en woonachtig op eiland Wight. En Eric, die met hem mee kwam, was hoefsmid in New Market. We zijn vrienden geworden met Robby. Mijn vader en moeder en ook mijn gezin zijn zelfs bij hem in Engeland op vakantie geweest.