Loek Cleef

Opgetekend door J (Sjef) Smeets

Vandaag, 11 oktober 2024, noteren we in Heeze de oorlogsherinneringen van de, op  25.8.1931 in Geldrop geboren, heer Loek Cleef:

 

Ik herinner me dat mijn vader op die eerste oorlogsdag, vrijdag 10 mei 1940, niet aan het werk was gegaan. Ik liep met hem op straat en we zagen allemaal vliegtuigen over komen. Wij woonden recht tegenover de kerk, midden in Geldrop in een bovenwoning. Het  viel ons op dat die vrijdag zoveel mensen naar de kerk gingen. Ook mijn vader, terwijl hij dat anders nooit deed.

De weken daarvoor kwam er opvallend veel militair verkeer bij ons voorbij. Een aantal militairen was ook in ons dorp gelegerd. We zagen legeronderdelen richting Helmond trekken. Die gingen naar de Peelstellingen. (De “Peel-Raamstelling” was een in 1939 aangelegde Nederlandse verdedigingslinie achter de Maaslinie, vanaf de Maas bij Grave, door de Peel, langs de Zuid-Willemsvaart en eindigend aan de Belgische grens bij Weert. Op de eerste dag van de Duitse inval, 10 mei 1940, viel deze stelling. J.S.) Een paar dagen later kwamen ze, zichtbaar verslagen, weer terug met karren en fietsen. Toen liepen ze bij ons weer voorbij, richting Eindhoven.

 

Bij ons tegenover was het huis van de familie Bevers gevorderd. Daar werd al heel snel de Duitse  Ortskommandantur gevestigd. Die bleef daar de hele oorlog door zitten. ’s Morgens werd er elke dag met veel ceremonieel de hakenkruisvlag gehesen, waarbij in paradepas een soort defilé plaatsvond. Daar stonden we bij te kijken.

Veel meer “oorlogshandelingen” zagen wij niet in Geldrop.

 

De Duitsers voerden al snel een distributiesysteem in. Alles kwam op de bon. Dus waren er al snel winkeliers, die hun voorraden onmiddellijk uit de winkel haalden om later van onder de toonbank zwart te verkopen.

Bij het zogenaamde “Sinterklaasbombardement”, 6 december 1942 op Eindhoven, dwarrelden verdwaalde papiersnippers tot in Geldrop naar beneden. Ik vond onder andere  briefpapier van de herenmodezaak Lambers van Driel, die gevestigd was aan de totaal verwoeste winkelstraat, de Demer. (Het bombardement was door de Britse luchtmacht, RAF, bedoeld voor de Philipsfabrieken, waar onder andere radio’s voor de Duitse bezetter werden geproduceerd. Maar vooral de binnenstad werd getroffen, met meer dan 150 burgerdoden tot gevolg. J.S.)

Wij hebben een keer gevochten met een jongen van Beets. Diens broer was bij de Waffen-SS. Die kwam in uniform, met een geweer aan de schouder de klas binnen om verhaal te halen. Daar schrokken we natuurlijk enorm van. Maar er gebeurde verder niets.

We hebben nadien zijn broertje nooit meer aangeraakt.

 

In de winter letten we op of de Broeders wel kolen op de plaats hadden liggen om onze  school warm te houden. Als er geen meer waren, kregen wij vrij. In 1943 werd de Nazarethschool, waar ik op zat, gevorderd door de Duitsers. We hebben toen een jaar in de showroom van Garage Vlemmings gezeten. In de 6e klas kregen we een jaar lang les van Broeder Bernulfus in het Vincentius-gebouw. Die gaf ons een tijd lang dagelijks uit een grote bus een vitamine-C tabletje.  

Eind 1943 is een Duitse familie uit Elderfeld (Ruhrgebied) in Geldrop ingekwartierd in het huis van de familie Sanne, de onderwijzer, die daarvoor met zijn gezin zijn huis moest verlaten. Thuis waren ze “ausgebombt” (weg gebombardeerd). De Duitse familie telde drie kinderen, Jürgen, Bärble en nog een meisje, Ortrund. Heel nette mensen, die hier waren beland door een contact met onze buurman, de fotograaf Hendriks. Wij kenden ze omdat wij daar ook in hun kelder geschuild hadden. Wat ons zo aantrok was dat het meisje Ortrund van ’n jaar of acht met blonde krulletjes, Kerstliedjes zong. Wij als dorpsjongens vonden het knap dat ze Duits kon zingen.

 

Dries van Agt, de latere minister-president, woonde bij ons in de buurt aan de Eindhovense weg. Hij zat op de lagere school bij mij in de klas. Dries sloeg een klas over en ging toen naar het Gymnasium, het “Augustinianum” in Eindhoven, weet ik nog. In 1943 mocht ik samen met een paar andere vriendjes mee met Dries, zijn zusje, zijn broer Frans-Jozef en hun huishoudster een dag of drie, vier naar Valkenburg. Op kosten van de familie van Agt. De huishoudster was de baas op die reis. Ze ging zelfs met ons naar een uitvoering van Adèle Bloemendaal. We mochten in een winkel ook allemaal een wandelstok uitkiezen. Dat deed je in Valkenburg. We dachten dat we een chique exemplaar hadden uitgezocht. Maar toen we buitenkwamen, zagen we dat er nog veel leukere stokken waren van gekromd hout met souvenirschildjes. Maar ruilen mocht niet. Dries had een gedichtje gemaakt, dat ie in bed voordroeg:

 

De Hertog van Toscane,

 die reed eens door Namur

Daar zat een heel oud wijfke

al schijtend tegen een muur

Hij trok zijn blanke sabel

zo blinkend en zo glad

 en sloeg het arme wijfke de deuken in haar gat

 

We waren er met de trein heen gereisd. Maar toen we in Eindhoven terugkwamen, was er geen treinverbinding met Geldrop en zijn we met z’n allen langs het Eindhovens Kanaal naar huis gelopen.
Op een dag werden de klokken uit de kerktoren gehaald en buiten op klossen gezet. Ik weet nog dat ze de klepel van de grote klok door de galmgaten in de toren naar beneden gooiden. We zagen toevallig gebeuren hoe die een meterdiep het gras in ging. Op een bepaald moment hebben we met de jongens, waarmee we buiten speelden, een klok van die klossen afgehaald om te kijken of we daar sterk genoeg voor waren.

 

In de meisjesschool van de Zusters aan het Bogardeind zaten de Duitsers ook, waarbij een bataljon voormalige Oekraïense krijgsgevangenen. Die waren in Duitse dienst. Vlakbij was het voetbalveld van V.V. Geldrop, waar de Duitsers en ook de Oekraïners op trainden. Het viel mij op, dat die ook Duitse uniformen droegen, maar zonder adelaar op de borst. Ze kregen kennelijk ook niet veel te eten. Ze sneden van houten plankjes heel kunstig vogels, die ze ook in diverse kleuren verfden. Die ruilden ze voor boterhammen. Niet op grote schaal, maar ik heb dat wel gezien. Ze zongen ook altijd hetzelfde marslied. (Loek laat me de melodie horen, “tatatata…..”, maar onze interviews worden op onze website helaas nog niet met geluid erbij geplaatst. J.S.).

In Geldrop zaten veel textielfabrikanten, die voor de Duitsers moesten werken. Daar werd goed aan verdiend. Ze konden dus ook goed betalen om Pastoor van Mackelenbergh in de kerk hun naamplaatjes op de kerkbanken te laten zetten. De zitplaatsen werden zodoende verpacht. Naar aanleiding daarvan werd de pastoor in een gedicht op het viaduct aan het begin van het dorp aangeklaagd, Hij zou heulen met de kliek ondernemers om geld binnen te harken voor zijn kerk.  

 

Mijn vader was heel erg bang. Toen de geallieerden Duitsland gingen bombarderen vlogen die eskaders ook over Geldrop heen. Dan moesten wij met het gezin, vader, moeder, broer Wim (1925), zusje Rietje (1928) en ik in de kelder onder de winkel van Albert Heijn gaan slapen. Later in de nacht, als de vliegtuigen weer in de andere richting over waren gekomen, dan gingen we weer naar huis. Wij waren daar alleen met ons gezin.

Nog later gingen we bij buurman fotograaf Hendriks in de kelder slapen.

’s Nachts als we op waren, omdat er geschoten werd, zagen wij de stralen van zoeklichten  een klein stipje vangen. We zagen dan ook de kogelregen vliegen. Met oudere jongens, zoals mijn broer, gingen we de volgende dag per fiets de hei op om naar het vliegtuigwrak te kijken. We verzamelden er stukjes half verbrand parachutetouw en stukjes van perspexglas. Een keer lag er een handschoen met de hand erin, maar daar bleven we vanaf.

De Duitsers hadden laarzen aan met ijzers eronder. Hoefijzers onder de hak en piramidevormige spijkers onder de zool. Wij vonden het heel stoer om dat ook onder onze schoenen te hebben. Dat kon je zo kopen.

 

We hebben geen honger geleden. Vader zat op kantoor bij houthandel Deelen. Een keer per week moest hij in Limburg de klanten langs om geld op te halen voor geleverd hout. Jan van Deursen van de garage of zijn zoon Jan, reed dan taxi voor mijn vader.

Hij bracht ook worsten mee terug als ruilmiddel voor geleverd hout. En een keer een hele ham, die boven in het dakvenster te drogen werd opgehangen met tulen gordijnen er omheen om de vliegen er van af te houden.

De Duitse genie zat ook bij Deelen in het bedrijf. Met een van die militairen, Edmund Lorentz, geen nazi, maar een eenvoudige dorpeling uit Kempfeld bij Idar-Oberstein, kon mijn vader goed praten. Na de oorlog ben ik nog eens samen met mijn broer bij hem thuis geweest voor een huwelijksfeest. Hij was in Rusland ingezet, daarvandaan naar Geldrop in Nederland overgeplaatst en tenslotte nog in Normandië terecht gekomen. Hij werd daar gevangen genomen bij het invasiefront, ontvluchtte en ging helemaal daarvandaan met een paar man, altijd ’s nachts, spoorlijnen volgend te voet naar huis.

 

In de Stationsstraat, bij ons achter woonde de familie Hurkens. Daar kwam ook wel eens een jongen buiten, ik denk van ’n jaar of elf, die zich maar vreemd gedroeg. Hij was een beetje donker van kleur en hij vloekte verschrikkelijk. “Ik ben van de NSB” en “Ik geef je aan”, riep hij heel hard”. Achteraf bleek het  een Joodse jongen te zijn geweest, die kennelijk geïnstrueerd was om op een vreemde manier te voorkomen dat iemand hem voor Joods zou houden.

 

Toen het gerucht ging dat de Engelsen in de buurt waren, stond onze straat vol volk, deels met oranje getooid. Maar meneer Gijrath had in zijn fabriek een oude Ford verborgen, waarmee hij trots tussen de wachtende mensen stond. Maar wat er kwam was een Duitse patrouilleauto. Zo’n blikken ding met vier man er in. Er gebeurde verder niks. Ze namen alleen Gijraths’ Ford mee. Naast diens fabriek lag een hele grote wei. Die stond de volgende dag vol Engels materiaal, lichte pantserwagens en dergelijke. Er trok heel veel militair verkeer bij ons voorbij. In een paar maanden tijd was daardoor de bestrating helemaal vernield.

 

    

  Er kwam heel veel militair verkeer                                                                                                                 Tent van de Engelsen bij de Nazarethschool

 

Bij het station stond een achtergelaten beschadigde Engelse tank. In de geschutstoren zaten twee gaten. Maar wij speelden er in. Het enige wat er nog in werkte was de stoel van de kanonnier, die nog omhoog en omlaag kon. Wij vochten er om wie er op mocht zitten.

Na de bevrijding, op 19 september 1944, zaten we met de MULO-klas in het huis van burgemeester van der Putt. Een jongen heeft daar een keer zijn kroontjespen afgeveegd aan een gordijn. Daar was men natuurlijk niet blij mee.