Ab de Jong

Opgetekend door Ab de Jong. Contact door Manon Oplaat

Ab de Jong, de in Scheveningen geboren huisschilder, heeft zijn gruwelijke verhaal in 1998 van zich afgeschreven. Op dat moment is hij 78 jaar oud. Ab heeft zijn kinderen nooit kunnen vertellen welke gruwelijkheden hij heeft meegemaakt. Om het ze toch te laten weten, heeft hij zijn verhaal voor hen op papier gezet.

Ab is een fervent tegenstander van de Nazi’s en sluit zich in de oorlog aan bij de ondergrondse. Dat komt hem, vermoedelijk na verraad, duur te staan. In 1943 wordt Ab opgepakt door de Duisters, daar start het door Ab geschreven verhaal.

“Oorlog.

Dit is gebeurd in een land van prachtige natuur, van hoge cultuur, kunst, de geboortegrond van vele componisten, schilders, technicus, wetenschappers, hervormers etc. Een rijk land, wat ineens arm werd door inflatie en werkeloosheid en in diepe armoede verviel.
Uit zo’n klimaat komt een groep mensen tevoorschijn die de macht in handen konden nemen en die vijf jaar lang een schrikbewind konden voeren wat 65 miljoen mensen het leven heeft gekost.
Ik zal heel mijn leven ook littekens dragen van dit bewind, van een systeem dan kon bestaan in een Westerse beschaving.

Begin 1943 werd ik opgepakt door de Duitse bezetting en naar Duitsland getransporteerd. Ik werd te werk gesteld in Leipzig en spoedig daarna gearresteerd. Ik werd in een cel opgesloten met 15 mannen in een Politzei gevangenis in Leipzig. De cel was 2 bij 4 meter met een hoog raam met daarvoor tralies.
Ik werd ingedeeld in een binnen commando en werd aangesteld om het eten uit te delen, wat een heel moeilijke taak was aan mensen die honger hadden. Je maag gaat vreselijk pijn doen bij honger. Een beetje meer of minder uitdelen kon grote ruzie tot gevolg hebben. Het zogenaamde eten bestond uit een grijze massa slobber met ondefinieerbare ingrediënten.
Het binnen commando betekende altijd de SS achter je aan te hebben. Ik moest vloeren schrobben met een handborstel en de wc-emmers leegmaken en schoonmaken. De stank was zo erg dat ik altijd misselijk was.
Ik was inmiddels wel wat gewend geraakt. Ik was nu permanent opgesloten in de cel. De cel bestond uit een bed, dat overdag op slot zat, en een wc-emmer. Dit betekende dat je niet kon zitten, de hele dag staan dus. De muren waren beschreven met namen van vorige gevangenen. Dit werd gedaan met een bebloede vinger. Ook ik heb mijn naam hierbij geschreven.

Namen hadden de gevangenen niet, alleen nummers. Die waren nodig om te bewijzen dat je op appel verscheen. Mijn nummer was 1665. 

Op een dag werd ik opgehaald uit de cel en voorgeleid voor de Sicherheids Dienst (SD) en verhoord. Die verhoren waren geen pretje. Op de tafel lag een dossier van mij met foto’s en gegevens. Het verbaasde mij zeer. Na veel geschreeuw werd mij medegedeeld dat ik voor de duur van de oorlog veroordeeld was. Ik verbleef nadien nog enkele weken in de Politzei gevangenis.

Eén van de dingen die ik mij kan herinneren is, dat er een Poolse jongen van 14 jaar werd binnengebracht. Toen ik deze jongen zag schrok ik heel erg. Later bleek dat hij was gevlucht uit een plaats waar hij onder bewaking was gesteld. Hij hield zich overdag schuil in de bossen, maar ’s nachts ging hij op eten uit. Hij kwam op een boerenerf waar de kippen te keer gingen en de honden hem grepen. De boer, die een fanatieke Nazi bleek te zijn, sloeg hem met een plat stuk ijzer zo erg dat zijn mond in twee delen was gespleten. Zijn hele gezicht was vreselijk toegetakeld. Ook zijn benen hadden wonden.
Mij werd opdracht gegeven de jongen te voeren, want hij was geboeid. Het harde brood, geweekt in koffie was voor de jongen een lijdensweg. Hij was gevlucht om naar zijn ouders terug te gaan in Polen. Later werd hij naar een andere gevangenis overgebracht waar politie bewaking was, die ook wat milder waren.

Tijdens een nachtelijk bombardement in Leipzig, ben ik door de luchtdruk van een voltreffer op mijn rug van een betonnen fabriekstrap gevallen. Ik heb toen iedere trede met mijn ruggenwervels geraakt en heb zeker een half uur beneden geleden voordat ik werd opgehaald om naar de schuilkelder te gaan met de andere jongens. Ik kon niet meer bewegen. Mijn hele lichaam was verlamd en hing slap. Een grote kerel met grote handen, een masseur, heeft mij veertien dagen behandeld. Twee jongens moesten mijn armen en benen vasthouden, want de pijn was verschrikkelijk. Na veertien dagen kreeg ik wat gevoel terug en het kostte me drie maanden eer ik weer een beetje kon lopen, dankzij deze masseur.

Al heel snel hierna werd ik door de Geheime Dienst naar het strafkamp Spergau overgebracht. Er stond mij drie maanden zware straf te wachten. Spergau was niet een groot kamp. Het was een Arbeitsersiunglager en werd beheerd door twee broers, Walter en Gustaaf. Wij werden naar de fabrieken gebracht om te werken.
De vreselijke bombardementen die werden uitgevoerd door de geallieerden heeft veel mensen het leven gekost. De SS zocht veiligheid, maar wij moesten blijven werken. Jongens die trachten te vluchten, maar altijd werden gepakt, werden geboeid teruggebracht naar het kamp en opgehangen.
Een gevangene van dezelfde Nationaliteit moest de stakker dan ophijsen aan het touw dat om zijn nek zat. De hielen werden aan elkaar gebonden en de handen op de rug vastgemaakt. Na 5 tot 7 minuten stikte het slachtoffer dan. Alles loopt er onderuit. De SS arts moet de dood constateren en dan werd het lijk afgevoerd.
Ik was 23 jaar toen ik dit voor de eerste keer zag en kon er niet van slapen. Zie je vaker dan dacht je, hij is verlost uit zijn lijden, verlost uit deze hel.

Ik was inmiddels bij het E-commando. Het was zeer zwaar en moeilijk werk en de meeste mensen hielden het niet lang uit. Na verhoren in Leipzig gingen de meesten naar Oranienburg toe, maar een paar waar ik ook bij hoorde, kregen zwaardere straffen, dus drie maanden extra in Spergau.

Door de vele mishandelingen en bombardementen, uitputten en honger, verzwakten de jongens en stierven als ratten. Als er een gevangene die nacht was gestorven, werd hij toch door de anderen meegenomen om op het appèl te verschijnen want de nummers moesten kloppen, ook van de doden.
Mijn nummer was 6764. Ik had een rood merk op mijn jas en broek, zodat men wist dat ik een politiek gevangene was. Als politiek gevangene was je slecht af. Je werd beschouwd als staatsgevaarlijk. Achteraf gezien was ik toch liever een politiek gevangene dan een criminele gevangene.
Gelukkig was ik nog jong en had ik geen zorgen om vrouw en kinderen. Ik voelde mij gesteund door mijn vertrouwen in God en in het bidden.
Het werken in Spergau was zwaar, geestelijk en lichamelijk. Er kwamen geen brieven of voedselpakketten, dat was verboden, alleen maar hard werken. Het eten bestond uit soep , net water. In de middag 1 zure snee brood en ’s avonds weer soep. Zeer weinig dus.
Altijd moest je in de looppas of in het gelid staan, dikwijls doordrenkt van de regen en in de winter te weinig kleding.
Ook werd er collectief gestraft. Als iemand iets verkeerds deed dan was het na het werk straf lopen op de appèl plaats. Het lopen was niet zo erg, maar de commando’s, de eendenmars, liggen. Opstaan. Lopen en de doorlopende wapenstok waar niemand aan ontkwam wel. Het was voor de ouderen onder ons hun dood. Alleen de jongeren konden het langer volhouden.
De harde klappen achter de knieën, zo pijnlijk. We sleepten ons moede lichaam voort, doorsteend van koude. Altijd moest je daarna onder een koude douche.

Iedereen was kaal, zowel je hoofd als je kruis. Kleding was te groot of te klein, waar je mee moest doen tot het versleten was. Kleding bestond uit een lang hemd, geen onderbroek, werkjasje en broek. Sokken had je niet. We hadden lappen die we kunstig om de voeten wikkelden.
In deze kampen was vlugheid een eerste vereiste. Als je opkeek van je handen, was je stukje kuch gestolen en niemand wist er vanaf.

De dag begon om 3 uur in de ochtend met brullende commando’s. Binnen enkele minuten moest je je bed en de kamer (barak) opgemaakt en schoon hebben, anders liep je stokslagen op. Praten was ten strengste verboden.
Het volgende was de douche. Dan marcheren naar de keuken, in de rij staan. Je kreeg een schaal en daar werd de soep in gekwakt. Als gelukkig was kon je door de haag SS’ers en Kapo’s komen, anders sloegen ze onder de schaal en had je geen soep. Kapo’s zijn ook gevangenen, maar meestal criminelen. Ook ik maakte mee dat de soep uit de schaal vloog. Je moest dat dan zelf opruimen.
Ook zweepslagen over je gezicht was een geliefkoosde bezigheid, daar kan ik over meepraten. De pijn duurt 14 dagen.
Dan begon de zware dagtaak van 12 uur werken. Om 6 uur was je weer terug in de barak. Eerst appèl, dat duurde heel lang. Dan vaak de strak die ik al beschreef. Je mocht nimmer eerder naar je bed dan 9 uur. Precies om 9 uur moest je voor je krib staan in gelid in je hemd, en altijd die wapenstok. Als er niets te vinden was om te slaan, dan in je krib, harde onder matras en 1 paardendeken. Om 11 uur uit bed voor inspectie. De ramen waren hermetisch afgesloten. Dan de bombardementen, nooit, nooit kwam je tot rust en rusten toe in deze hel. Altijd kwam je SS’ers tegen, salueren, in de houding springen, je nummer opzeggen. Je was voortdurend onder een geestelijke druk. De bedoeling was om je murw te maken, zowel geestelijk als lichamelijk.

Je was er slecht aan toe als je wonden kreeg, kiespijn had of ziek werd. De genezing was dan traag door de slechte gezondheid van je lichaam. Soms kreeg je maispap.
Door de ontberingen kreeg je soms open wonden op het scheenbeen, flegmonen genoemd. Het vlees zwelt op en vult het weefsel met vocht achter de huid. Dit betekende dat de dood nabij was. Je werd dan opgenomen in een ziekenbarak en dat was het einde.

Het werk bestond uit treinwagons lossen van zand. Boscommando’s betekende bomen vellen met 2 mannen wegbrengen. Veel stokslagen waren daarbij. De werkzaamheden waren ook wel op een fabrieksterrein.

Nooit zal ik een donderdagmiddag vergeten. Er stond op een terrein een lange trein met tankwagons met allerlei brandstoffen en oliën. In de lucht hingen sperballons om de trein te beschermen tegen luchtaanvallen, maar dat hielp niet veel want de trein werd toch beschoten met raketten. Stuk voor stuk gingen de wagons de lucht in met de nodige ontploffingen en grote vlammen. De lucht was zwart van zwarte dampen. Je probeerde bescherming te zoeken achter grote dozen of achter dingen die toch geen bescherming boden. Wij zagen eruit als negers van het roet dat naar beneden kwam. De luchtaanval duurde twee uur. Veel van onze kameraden stierven die dag. Het E-commando ging terug met velen minder. Dit schrijf ik nu om het altijd bij je blijft, de angst, het verlies van de jongen. Wat brengt een oorlog teweeg in families en gezinnen.

De bewaking in Spergau was een duivelse bende in uniformen.
Ik herinner mij nog de dag dat ik na 12 uur werken, pure uitputting dus, mij niet meer staande kon houden en gleed onderuit. Gelijk was daar een bewaker naast mij, gereed met de kolf van zijn geweer om mij te bewerken, toen een burger tussenbeide kwam. Hij was een hooggeplaatste Duitser en behoede mij voor ergere dingen. Wie weer waar ik voor gespaard ben gebleven.

Op een zekere zondag moesten een lijst met nummers aantreden. Ik was drie maanden in Spergau geweest, ook nummer 6764 werd afgeroepen.
We moesten naar een waslokaal en kregen schone kleding, uniformen eigenlijk. In looppas naar het spoorwegstation. Wij dachten dat we de beschaafde wereld weer ingingen, maar dat was een droom.

We zagen de deuren van de treinen opengaan en de ellende kwam weer terug, weer met geweld. Twee SS’ers stonden bij de ingang van de trein. De trein had cellen aan weerszijden. Bij iedere cel stond een SS’er. De cellen ware ongeveer 1 meter in oppervlakte met een klein raam met daarvoor tralies. Er werden tien mensen ingeslagen. Tien mensen op zo’n kleine oppervlakte. We waren broodmager. De deuren gingen dicht. We bleven nog elke uren staan vanwege een luchtaanval. Amper kon je ademhalen.
Het was een lange reis naar Berlijn, waar we achteraf naar toe reisden. Af en toe stopte de trein op een dood spoor. Dan werden de cellen open gegooid en mochten we wat frisse lucht scheppen en proberen te plassen of zo. Na enige minuten begon de ellende dan weer. Ik was de eerste in de cel en dus vlakbij het raampje waar frisse lucht naar binnen kwam. Het stonk naar ontlasting en urine want de reis duurde uren. Ik moet er nu niet aan denken dat dit alles mogelijk was in een beschaafde wereld.
Wij kwamen aan in Berlijn en werden ondergebracht in een Politzei gevangenis drie hoog. We kregen een stuk kuch. De cellen waren allen bezet en wij werden op een grote zolder ondergebracht. We sliepen die nacht op de grond, zonder matras of deken. Toch was het goed de moeide benen te strekken. We verbleven daar drie nachten. Toen werden we met de “U-bahn” naar Oranienburg gebracht. Dar vlakbij was het beruchte kamp Sachsenhausen. Wij wisten toen nog niet wat ons te wachten stond. Onder schreeuwende commando’s, geweer in aanslag moesten wij in looppas naar het kamp. Dat was geen boswandeling. Je kwam geen mens tegen, alles was militair terrein. Dichterbij het concentratiekamp komende zagen wij de hekken en de vier hoge schoorstenen, crematoriums.

Arbeit mach frei

Dat stond boven de ingang van kamp Sachsenhausen.
Als nieuwelingen kregen wij een uniform als in Spergau. Ik was en bleef een politieke gevangenen, met een rode driehoek op jas en broek, onder nummer 87173.
We werden over twee barakken verdeeld en aan het werk gezet. We moeten de rangen leren van de SS organisatie van laag tot hoog. Iedere SS’er moes ten alle tijden gesalueerd worden.
Je bed opmaken moest met precisie gebeuren. Het was een dunne matras, zo’n 5 cm. dik en 1 paardendeken. Als je bed niet glad was als een glasplaat, dan was je in narigheid. Voor straf moest je soms schoenen inlopen voor speciale commando’s van de SS, op de grote appèlplaats. Er waren barakken met betonnen randen met daarin stenen, kolen, gruis, scherpstaatafval etc. De bedoeling was om de “schuhsolen auf ihre haltbarkeit zu prufen”. Je moest marcheren, in looppas, gewoon lopen, stampen, dit altijd met de SS op je hielen. Je deed 40 a 50 km op een dag. Daarna moest je dan nog een half uur gymoefeningen doen tot je erbij neerviel. Als je niet meer kon en erbij neerviel dan hadden de smeerlappen lol, want dan hadden ze weer iemand op af te tuigen.
Het eten was slecht.
Iedere poging tot vluchten werd afgestraft met de galg.
Sachsenhausen had verschillende wachttorens met schijnwerpers en machine geweren die altijd op de barakken gericht waren. Boven op iedere barak was een alarmlicht en dan wisten ze in de torens dat er iets aan de hand was. De hele bewaking bestond uit een corps van 3000 SS’ers die in Rusland hadden gevochten.
Toen we voor het eerst moesten aantreden in het kamp Sachsenhausen (we hadden eerst 14 dagen in de zogenoemde Quarantine barakken gezeten) slingerende de beledigingen door de lucht van “alles wat hier gevangen zit is uitschot van de maatschappij, de stenen op de appèlplaats waarover jullie marcheren zijn nog meer waard dan jullie”. Iedere morgen hetzelfde.
Op een dag moesten wij een Rijnaak lossen aan de rivier de Spree, de rivier die door Berlijn loopt. Het was een schip met zand en een schip met stenen. Ik zag kans om bij het lossen van stenen te komen. Zand moet je uitrijden met een kruiwagen en de berg wordt hoger en hoger. Ik had wat ervaring met stenen lossen uit vorige kampen en ik wist dus hoe ik ze pakken moest. Ook ondervond ik dat een man die gewend was met de handen te werken het wat makkelijker had dan bijvoorbeeld kantoormensen.

We hadden ook veel Roemeense SS’ers. Dat waren vrijwilligers bij de Duitse SS. Deze Roemenen waren duivels. Eens moest ik plassen en vroeg toestemming aan zo’n Roemeen. In plaats van toestemming kreeg ik een klap in het gezicht die mij heugde.
Zoals ik al zei, het eten was niet geschikt voor menselijke consumptie. Op een dag werd ik aangesteld in het varkensbedrijf van de SS. Dat gaf uitkomst. Ik moest de hokken schoonmaken en het voer voor de varkens bereiden. Bij kleine beetjes kon ik dus mee eten met de varkens. Ik deed dat voor vier dagen kwam weer wat op krachten.

Wij waren geheel kaal geschoren en daarna ingesmeerd met naftaline, zeer gevoelig. Er werden foto’s gemaakt van het gezicht, voor en zijden. Dan kregen we een prik. Je moest op een stoel gaan zitten, een SS’er drukte op een knop en dan kwam er een naald in je achterwerk, dus sprong je op als een kikker. Deze injectie was tegen tyfus. Een gave van het Noorse Rode Kruis.
Als je zo op de appèl plaats stond met 100.000 gevangenen, dan wist je niet wat er om je heen voor leed afspeelde. Je kon bijvoorbeeld geen mens vertrouwen. Er werden tussen de gevangenen ook SS’ers geplaatst die wat uitgevreten hadden, bijvoorbeeld deserteurs. Zij rapporteerden aan de SS als er iets werd gezegd of gedaan. Ook werd je steeds verplaatst om familiariteit te voorkomen.


In Sachsenhausen mochten de gevangenen Rode Kruis pakketten ontvangen, maar de SS namen dat direct in beslag, dat was eenvoudig stelen. Ook mochten we een brief schrijven in het Duits, naar huis, en ongesloten inleveren.

 

Brief van meneer de Jong vanuit Sachsenhausen naar zijn familie

 

Na veertien dagen werd ik ingedeeld in de wapenindustrie, dat genoemd werd, Versuchswerkstatten Waldcommando. Daar kwam ik te werken in de spuiterij. Er werkten daar 30 gevangenen. Een Nederlander was voorman. Ook voorman zijn is een straf. Je bent aansprakelijk voor alles, ook de kleine vergissingen die er soms voorvielen.
Voordat men de fabriek inging telde een SS’er weer koppen.
Twee compressors werkte 24 uur per dag in twee ploegen. Er waren 5 Nederlanders, verder Polen, Fransen, maar de meerderheid waren Russen.
Eén van de bewakers, een SS’er, had een houten been ten gevolge van de Mei dagen op de Grebbenberg. Hij haatte hierdoor iedere Nederlander.
Het kamp had twee grote bazen, beiden Kolonel en lid van de SS.

Iedereen die slapend werd aangetroffen kreeg direct een schot in het hoofd. Je niet even stiekem je moede lichaam achter een kist verbergen. Je moest altijd vechten tegen slaap en moeheid.
Op een dag werd ik bij de kolonel gebracht en die stelde mij aan als voorman voor de nachtdienst, want ik was de enige spuiter die diploma’s had. Ik kreeg een schok want ik was doodsbang voor dit baantje.
Werken voor de vijand als voorman wilde ik niet, dus ik weigerde. Eer is echter besefte wat er met mij was gebeurd, lag ik buiten. Na nog een keer weigeren, lieten ze mij mijn dossier zien met wie ik was en wat ik had gedaan. Om mijn leven te redden moest ik wel voorman worden.
Met Felix, de dag voorman, een man uit Arnhem, moest ik zorgen dat de productie gehaald werd, anders pleegde ik sabotage, punt af.
Dat moet men zich eens indenken, om voorman te worden, 24 jaar met gevangenen die net zo uitgehongerd waren als de rest van de kampbewoners. Ik had al twee vrienden verloren omdat er iets verkeerd was gegaan met de ponsmachine, die viziers maakten voor pantservuisten om tanks mee op te blazen aan het front. Deze twee jongens werden opgehangen op 4 december 1944 op een zaterdagmiddag, juist toen we aan de nachtdienst begonnen.
We kregen toen meer bewaking met het wisselen van de ploeg. De galgen werden gesteld om twee jongens tegelijk op te hangen. De SS was rondom ons allen om met een eventuele rel gelijk te schieten.
Arie van den Berg en Piet Schillenpoort, jongens van mijn leeftijd. Ze stonden op de balk. Bij het weghalen van de balk brak je nek.
Daarna was het weer aan het werk. Je weet dan niet wat je moet doen met je gevoelens. Je moet uitkijken dat je geen gekke dingen gaat doen.
Je bent ook verantwoordelijk voor je jongens als voorman. Ik was totaal uitgeput, maar moest doorwerken. Proberen met je 30 mensen een team te vormen, niet om de productie te halen maar om te overleven.
Door de verantwoordelijkheid moest je erop toezien dat je jongens geen fouten maakten, geen dop vergaten op een verfblik of meer van zulke dingen. De gecontroleerde moest nu zelf controleren. Ik verzeker een ieder hoe zwaar het mij viel.

De pantservuisten werden van binnen zwart gespoten en van buiten zandkleur, altijd maar door 24 uur per dag. Iedereen probeerde zo weinig mogelijk te doen, alhoewel het aantal moest worden gehaald en het onmogelijk was om aan de zware discipline te ontsnappen.
De bewaking werd nooit op hetzelfde moment gewisseld. Ontsnappen uit dit vreselijke kamp was ook niet mogelijk. Om de 50 meter liepen bewakers met bloedhonden en er stond stroom van 10.000 volt op het prikkeldraad. Er waren gevangenen die er gewoon hun leven beëindigden en in het prikkeldraad liepen. Zij werden dan verkoold.

Bij terugkomst in het kamp na de nachtdienst moest je eerst weer aantreden. Weer werd er geteld onder geschreeuw van commando’s. Ik had veel medelijden met de jongens van het binnen commando, die moesten opruimen en schoonmaken in het kamp. Zij waren het doelwit van het SS gespuis de gehele dag lang. Wij deden zogenaamd nog iets voor het Duitse Rijk. Niemand weet wat het doet met een mens om de gehele dag onder schreeuwende commando’s te moeten leven.

Er moest absolute stilte zijn overdag en dus konden wij slapen. Tevens had de nachtdienst een bed of bak alleen. ’s Nachts sliepen er vier gevangen in een bak van 60 cm. breed en 1.80 lang. Je kond dus niet goed rusten. Wij hadden in deze dus geluk.
Normaal kon je tot 12 uur slapen, dan was er werk voor je in het kamp. Je kon niet de hele dag slapen.
Zoals ik al zei, je moest voortdurend op je hoede zijn om vooral geen fout te maken. De Kapo’s waren een machtige groep en het uitdelen van straffen was hun meesterwerk. Mij overkwam bijna een straf op de bok. Een bok is van hout en heeft vier poten. Je broek gaat uit en je wordt met riemen op de bok vastgebonden. Armen aan de voorpoten, benen aan de achterpoten. Dan kwamen er twee beulen aan weerszijde  te staan met een ossenstaart. Ik zou 5 aasslagen krijgen.
Toevallig had ik bloed gegeven aan een medegevangene die erg ziek was, waardoor ze mij geen straf mochten geven.
Ik zal wel even uitleggen wat aasslagen zijn en wat het gevolg is voor het slachtoffer. De eerste slagen zijn pijnlijk (een ossenstaart is zo dik als een mannenpols) maar met meerdere slagen gaat het vlees kapot en dood, dan voel je minder. Sommige stakkers kregen er 25, dan komen de nieren bloot te liggen. Als je niet sterft, dan blijf je een wrak. Dat was het resultaat. Ik werd dus bewaard voor het criminele gedrag van dat tuig.
Meestal kregen de slachtoffers een benzine spuitje waardoor ze binnen twee minuten stierven. Rolwagen 7 bracht ze dan naar een van de crematoriums. Je ging dan door de lange schoorsteen naar de bevrijding toe. Dat zijn zo de gedachten in zulke tijden van oorlog en misère.

In ons block (barak) was een al wat oudere man waar ik veel medelijden mee had. Hij kon het snelle leven niet bijsloffen. Hij had het altijd koud en hield dan zijn hemd aan wat niet mocht. Iedere morgen kregen hij slagen van de twee kapo’s bij de deur.
Op een dag kwam hij naar mij toe. De bewaking was even niet aanwezig, en begon hij te praten. Hij had grote zorgen om zijn vrouw en kinderen, vertelde hij mij. Hij was er lichamelijk slecht aan toe en wist dit als arts zijnde maar al te goed. Zijn naam was van der Molen en hij had een praktijk in Groningen, zo vertelde hij mij. Hij was aan het einde van zijn krachten.

Gevangenen die nutteloos waren voor het Duitse Rijk, werden genoteerd en afgevoerd. Het zijn er duizenden geweest in de jaren dat ik in Sachsenhausen verbleef. De meesten werden vervoerd in open goederenwagons naar Mauthausen in Oostenrijk. Niet nodig te zeggen dat deze mensen daar nooit aankwamen. Na de oorlog werd in de informatiebladen van het Rode Kruis gesproken over deze transporten. De mensen kwamen om door koude, honger, bevroren ledematen etc.
Wat deden de mensen elkaar toch aan. Wij waren zonder zeggenschap machteloos tegen deze onrechtvaardigheid. En het duurde zo lang. Het eten werd nog minder, de barakken waren steenkoud. Wanneer zou het einde komen, wanneer?

Er waren nu nog ongeveer 30.000 gevangenen in het kamp.

Eens liep ik in commando en vond een stukje zeil. Ik had een gat gemaakt waar net mijn hoofd door kon. Zo bleven mijn schouders wat droog van de aanhoudende regen.

Als voorman kreeg je RM 0,50 per week. Je kon daar mosterd voor kopen. Ik gaf het altijd aan de Russen. Deze mensen hadden het zo zwaar. Heel sporadisch kregen wij een pakketje van het Rode Kruis, maar de Russen kregen nooit iets, want Rusland was niet aangesloten bij het Internationale Rode Kruis. Het sterftecijfer onder de Russen was ook zeer hoog, omdat de SS een hekel had aan Russen.

 

Bon waarmee mosterd gehaald kon worden

 

Als ik ’s morgens in het kamp terugkwam van de nachtdienst, dan waste ik mij. Eenmaal per maand kregen wij een stukje zeep van 4 bij 4 cm groot. Bij de deur stonden dan 2 Kapo’s en moest je op een kruk staan en werd je onderzocht op schoonheid en luizen. Wee je gebeente als iets niet in orde was, dan kreeg je stokslagen op je magere botten.
Door het eten had je veel last van diarree en moest je stil en voorzichtig proberen naar het toilet te komen. Het toilet was een balk over een put.
Ons kamp was dan ook een discipline kamp zonder enige luxe. Ieder kamp was verschillend, het hing af van de leiding en bewaking.
De meeste bewaking in Sachsenhausen waren speciale eenheden die in Rusland hadden gevochten en wisten dus hoe zij de vijanden van het volk moesten aanpakken. Zij waren de helden van het volk.

Eens kwam er een generaal, voor inspectie met zijn gevolg en stelden vragen als “hoe is het eten en hoe is de behandeling?”. Niemand zou ook maar zijn mond hebben open gedaan want dan was je er geweest.

Het buitencommando was met alle ontberingen en hard werken tot nog een zegen. Je was doende en je kon je knagende maag en mishandelingen even wegduwen, ondanks de dreiging die er altijd was.
Het was onmenselijk.

Wij wisten op een gegeven moment dat de Russen naderden, want we hoorden de kanonnen dreunen dag en nacht. Het kamp was nu voor 90% leeg en de bewakers waren in paniek. Er waren alleen nog Russen en Nederlanders in het kamp aanwezig die gevangen waren. Voedsel was er niet meer en steeds meer gevangenen gingen op transport.
De bewaking kamde de barakken uit of er nog gevangenen verborgen waren. Het begon laat te worden, 6 uur, 7 uur. Je voelde de spanning. Wat zou er met ons gebeuren? Zouden we dood geschoten worden of zouden wij ook op transport moeten?
Het was nu helemaal donker en ik vermoed dat het begin april was. Plotseling gingen de sirenes loeien en moesten we aantreden. Alle schijnwerpers waren op ons gericht, niet alleen de lichten maar ook de machinegeweren van de wachttorens.
Ik stond naar een Nederlander en wij namen afscheid. We dachten, straks breekt de hel los. We zeiden zachtjes tegen elkaar, bij het eerste schot vallen we neer.
Wonder boven wonder gebeurde er niets. De commado’s klonken weer over onze hoofden en daar ging de armzalige troep gevangenen in gelid de hekken uit. Die nacht sliepen wij in een weiland, het regende. We kropen dicht tegen elkaar aan om het warmer te krijgen. Je sliep van moeheid, zwakte, honger en dorst.
We probeerden gras te eten, maar daar kreeg je buikpijn van. Ik had nog een tube tandpasta bewaard van een Rode Kruis pakket en daar smeerde ik de lippen mee in, gewoon voor de dorst.

De volgende morgen werden we wakker gebruld. De botten zaten vast bij iedereen, steeds als je even mocht stilzitten kon je bijna niet meer opstaan.
Als een gevangene niet meer verder kon, en dat waren er velen, dan kreeg hij een genade schot in zijn slaap of de knobbel van zijn nek. Voorafgaande transporten van gevangenen hadden al kuilen moeten graven voor degene die niet meer verder konden lopen.
De dodenmars die 10 dagen en nachten zou duren, hebben onder ons transport ruim 700 jongens niet overleefd. Zij werden vermoord omdat ze niet meer konden lopen. De levende lijken die wij waren, probeerden jongens nog moed in te spreken en ze te ondersteunen. Ik had de wil nog om te overleven en liep en liep. Als je stilstond dan viel je om, dan het schot en je was uit de hel. De SS’ers vormden een doodseskader voor deze arme weerloze jongens. Ze hadden de opdracht om ons uit de weg te ruimen.

Op de zesde dag kwam er een grote witte wagen met een kruis op de deuren. De SS bewaking werd gesommeerd om te stoppen met jongens doodschieten, anders zouden ze represailles nemen. Doordat we stilstonden en ik bij de achterste groep was en die auto vlakbij mij stopte, kan ik alles horen wat ze zeiden.
We passeerden geregeld massagraven van onze voorgangers.
Wij liepen nog 4 dagen en kwamen na 10 dagen lopen in een boeren dorp vlakbij een bos. Er stonden kisten met voedsel. In het midden van het dorp was een grote vijver met vuil en het water was groen. We hadden vreselijke dorst en er was geen bewaking meer. De kisten werden open gebroken en velen dronken van het vuile water. Zij stierven onder hevige pijnen diezelfde dag. Ik heb getracht om jongens weg te slepen, weg bij het water. Maar ze waren half gek en ik was te zwak.
Ik had een devies voor mezelf, zolang er hoop is, is er leven en zolang er leven is, is er hoop. Dat hielp mij het hoofd koel te houden.
In de kisten waren onder andere ook gedroogd appels, ingeblikt varkensvlees en meer van die dingen die eigenlijk heel slecht waren voor uitgehongerde mensen. Die nacht stierven er veel. 

Ik ben die nacht buiten westen geraakt waarop enige Fransen mij in een boerenschuur op stro hebben gelegd. De rest van de gevangenen zijn toen met legervoertuigen van de Russen naar het Westen vertrokken. Inmiddels had een Russische dokter zich over mij ontfermd. Hij zag ik dat ik aan het eind van mijn leven was. Hij heeft mij een tablet gegeven, waarschijnlijk morfine. Soldaten van het Russische leger voerden mij stukjes spek, kleine dobbelsteentjes en wodka. Hoeveel dagen ik daar heb gelegen, weet ik niet. Er was geen tijd of uur meer.
Er was nog een klein groepje gevangenen die ook achter waren gebleven, en ik sloot mij bij hen aan. Ik kon met behulp van een stok stapje voor stapje iets lopen. Wij passeerden een boerderij en een Russische commandant stopte de boer om het paard en wagen te vorderen. Toen de boer dit weigerde werd hij ter plaatse door deze jongeman doodgeschoten.
Wij waren nog met 7 gevangenen. Het paard en wagen waren een uitkomst. Het was geen sneltrein, want zowel paars als wagen waren oud. Na een poosje gereden te hebben brak het achterwiel, dus wij weer lopen. Inmiddels had ik een grijs jasje van een Duitser gekregen. Voor eten en drinken wist onze vriend de commandant wel te zorgen. Hij had een wapen en dan sta je sterk.
Wij arriveerden in een stadje of dorp en werden daar afgeleverd aan een Russische eenheid onder leiding van een majoor. Omdat ik de enige was die politiek gevangene was geweest, werd ik met 3 krijgsgevangene ingekwartierd in een groot huis van een arts. Wij kregen een schildwacht voor en achter het huis voor beveiliging, omdat er nog SS’ers waren die probeerden om ons kamp uniform te krijgen. Daar liepen wij namelijk nog steeds in.

Van een bezettingseenheid kregen wij het recht om 24 uur lang te plunderen. Die majoor was een Wolga Duitser en sprake 3 talen. Hij was zo groot als mijn vader (heel groot). Ik deed niet mee aan gappen of vernielen, ik zag het nut er niet van in.  Je zou in een soort vergelding vervallen. We aren zo lang in een grote troep geweest, het was onbelangrijk. Ook speelt je opvoeding daarin een rol.
De oorlog was ten einde.
In het huis van deze arts woonde ook een oude dame, waarschijnlijk de moeder. Zij was angstig bij het zien van vreemden in haar huis. Wij vonden weckpotten met vlees en ander voedsel wat wij heerlijk vonden. Ik kon nog steeds niet lopen zonder stok. Toch was ik lichamelijk al wat opgeknapt door het voedsel, de warmte en de rust.
De oude dame wilde politie bellen omdat een krijsgevangene, een Belg, het niet zo nauw nam met de eigendommen van het huis. Hij scheurde bijvoorbeeld bladen uit boeken om te gebruiken in de wc. Ik probeerde de dame ervan te weerhouden om de politie te bellen, zonder succes. De politie kwam en zowel de dame als de politie werden verder verblijf in de woning verboden door de Russen.
De rollen waren nu omgedraaid.

Ik weet niet precies hoelang ik in dat huis ben geweest. Op een dag kwamen er enige militairen voorbij en zij namen ons mee tot een grote rivier, wat het grensgebied moet zijn geweest van het latere Oost en West Duitsland. Daar was een grote militaire post waar wij werden geregistreerd en bij andere gevangenen werden gevoegd. Het moesten er 100 zijn maar er werden er 101 geteld. Één ervan was goed gevoed. Hij werd ter plaatse dood geschoten, want hij bleek een SS’er te zijn. Hij kreeg een schot in de slaap.
Na registratie en alle bijzonderheden op papier te hebben gezet, kwamen Amerikanen met 100 oost arbeiders, en ruilden die voor 100 gevangenen van de westzijde. Zo kwamen wij bij de Amerikanen. Weer controle, daarna was er rust. Die heerlijke rust, zonder SS, zonder angst, zonder geschreeuw, zonder stokslagen. We konden ons wassen op ons gemak.
Rondom was het een puinhoop door de bombardementen.
Van de Amerikanen gingen we naar de Britten. We aten wit brood met witte bonen. Het was als cake. Er waren ook Nederlandse officieren aanwezig.
Nu werden wij op transport gesteld met Belgische vrachtauto’s van het Rode Kruis. Vlakbij de Nederlandse grens konden wij onze benen strekken en zagen daar jonge Duitse jongens zonder benen en armen. Als kon ik nog steeds niet goed lopen, ik was toch heel blij met mijn twee benen.

Zo kwam ik aan in Nederland. We mochten ons weer wassen en werden besloten met DDT poeder. We kregen eten in een klooster, waar weet ik niet. Er waren overal zusters, nonnen denk ik. 
Na dit alles ging ik met een paar jongens en meisjes van ongeveer 14 jaar in een vrachtwagen richting Veenendaal. Vandaar in een andere vrachtwagen naar Woerden. Ik vroeg de chauffeur mij af te zetten bij het arbeidsbureau en liep toen naar het huis van mijn ouders die een vishandel hadden.
Mijn ondervoede lichaam was slechts 68 pond. Mensen herkenden mij niet en keken mij verwonderd na. Nog steeds leunend op een stok, moet ik eruitgezien hebben als een landloper.
Niettegenstaande was er toch een persoon die mij herkende en die schrok zodanig dat hij alles in het werk stelde om mijn ouders te waarschuwen dat ik was gezien in Woerden. Bij thuiskomst waren daar mijn vader en oudste zuster. Iedereen probeerde mij te helpen. Het enige wat ik wilde was wassen en slapen en rusten. Ik wilde met niemand praten. Ik sliep drie dagen vertelde mijn moeder mij later.
Daarna ben ik medische hulp gaan zoeken. Ik had een gat in mijn long en moest langdurig rusten en goed eten. Na een jaar ben ik weer voorzichtig gaan werken.

Nu ik hier zit te schrijven, 78 jaar oud zijnde, begrijp ik nog steeds niet hoe het mensdom elkaar dit aan heeft kunnen doen. Is het macht, wellust, jaloezie? Ik het vanwege een andere geloofsopvatting?

Heden ten dagen ben ik nog steeds dankbaar dat ik dit alles overleefd heb en dank ik de Grote Schepper van deze aarde hiervoor.

Zo ben ik aan het einde gekomen van mijn behoefte om er ervaringen van 1943 tot 1954 in Duitsland te vertellen. Heden ten dagen ben ik nog dankbaar dat ik rust mag hebben, dat ik kan eten, drinken en slapen.
Ik ben dankbaar voor mijn lieve vrouw en voor mijn drie verstandige en eerlijke kinderen, voor mijn familie en vrienden.
Velen die in dezelfde toestand waren als ik kwamen niet terug en zijn in de kampen omgekomen en liggen in massagraven langs de weg van de dodentocht ten Noorden van Berlijn.
Ik zal nooit antwoord krijgen op mijn vragen……

Degene die mijn verhaal lezen moeten beseffen dat miljoenen mensen het leven lieten, jongen jongens als militair, ouderen en kinderen vanwege bombardementen en mensen in concentratiekampen.
Het normale denken werd platgewalst en verscheurt, waarom?
Geef nooit God de schuld, het zijn de mensen die het doen.
Ten laatste hoop ik dat als men dit leest, de geest er niet onder lijden zal.
Het voornaamste is, heb geen haat.  

 

 

Gera de Jong-Verkerk met naast haar de foto van haar man Ab de Jong en op tafel de originele stukken.

 

Op 17 februari 2025 heb ik een gesprek met mevrouw Gera de Jong-Verkerk, weduwe van Ab de Jong. Ab is overleden in 2017 op 97 jarige leeftijd. Uit dit gesprek komt de volgende informatie naar voren.

Ab slaagt er na de oorlog in om zijn leven weer op te pakken. Hij begint in 1946 met een paar uurtjes werken in een schilderswinkel van een oom van Gera. Zo leren de twee elkaar kennen. Hij trouwt met Gera en zij bestieren jarenlang een verfwinkel in Woerden. In 1956 keert Ab na zijn werk terug naar huis. Hij heeft gehoord dat de Russen Hongarije zijn binnen gevallen en de schrik slaat hem om het hart. “Begint deze ellende nu weer”, vraagt hij zich af. Uit angst voor een nieuwe wereldoorlog emigreren Ab en Gera naar Australië. Gera volgt hierin de wens van Ab omdat zij inzag dat hij zich niet langer veilig voelde in Nederland. Ab en Gera hebben 29 jaar in Australië gewoond en gewerkt. Hun drie kinderen en vijf kleinkinderen worden er geboren, en wonen er nog steeds.

Ab heeft zijn trauma’s goed onder controle en is een lieve zorgzame man en vader. Toch merkte Gera dat Ab verschrikkelijk met zijn verleden kampte. Soms werd ze wakker en dan lag Ab niet naast haar in bed. Hij lag dan onder bed. Of ze kwam thuis en kon Ab nergens vinden. Hij had zich dan verstopt in de kast. Alles om te ontkomen aan de Nazi’s. Eén voorval zal Gera nooit vergeten. Het was een warme dag in Australië. Samen met de kleinkinderen zouden Ab en Gera gaan barbecueën, terwijl er waterspelletjes werden gespeeld. Eén van de kleinkinderen gooide als grapje een emmertje water over het hoofd van Ab. Hierop liep Ab naar binnen. Binnen trof Gera hem aan, overstuur en trillend van de kou. Zijn hele lijf voelde ook koud aan. Ab vertelde dat dit onschuldige gebaar van zijn kleinkind hem terugbracht naar 1943-1944. Met -17 graden werd er water over hem gegooid. Hierdoor bevroor hij waardoor de Kapo’s hem makkelijker konden slaan. Ab heeft toen ontzettend veel klappen gekregen. Het schokte Gera dat weggestopte herinneringen/trauma’s ervoor konden zorgen dat zelfs het lichaam terug ging naar de vreselijke kou die Ab destijds gevoeld moet hebben. Dat zijn lichaam kon lijden door herinneringen in de geest, heeft Gera toen met eigen ogen moeten aanschouwen. Bij Ab hielp het op zulke momenten om hem vast te houden en verder niets te doen. Dan keerde hij langzaam weer terug tot zichzelf. Het geven van geborgenheid was ontzettend belangrijk, juist omdat dit er in kampen niet was/mocht zijn.

Na 29 jaar voelde Ab de drang om terug te keren naar Nederland. Ab vroeg zich af of alles wel echt gebeurd was en wilde terug naar de plekken waar hij alle verschrikkelijke ontberingen had moeten doorstaan. Gera ging weer met hem mee, inziende dat Ab dit nodig had om alles te kunnen verwerken. Ze vond het ontzettend moeilijk om haar kinderen en kleinkinderen in Australië achter te moeten laten.

Zowel Sachsenhausen als Spergau hebben ze bezocht. Spergau bezoeken was te heftig voor Ab, hier kon hij niet tegen. Over de tijd hier heeft Ab ook bijna niet gesproken, dit was te moeilijk.

Terugkijken op de emigratie geeft Gera aan dat ze dit nooit hadden moeten doen. Zij vertrokken in 1960 naar Australië. In 1968-1970 werd in Nederland de hulp voor de overlevenden van de kampen opgestart. Deze hulp heeft Ab allemaal niet gehad, terwijl dit waarschijnlijk wel goed voor hem was geweest. Ab heeft alles weggestopt en wilde zowel Gera als zijn kinderen nooit belasten met zijn verhaal.

Op zijn sterfbed vroeg Ab aan Gera: “Wil je nooit vergeten wat ik heb meegemaakt? Sluit je nooit aan bij een organisatie die de waarheid in pacht heeft”.

Het verbaasd Gera dat er zo weinig verhalen bekend zijn van de partners van de overlevenden van de kampen. Gera heeft als jonge meid van 23 jaar echt moeten leren hoe zij om moest gaan met het trauma van Ab. Hierbij heeft zij het geluk gehad dat Ab zelf een manier heeft gevonden om hier op zo’n manier mee om te gaan dat hij een liefdevolle partner en vader kon zijn. Toch vraagt het ontzettend veel van de partners. Gera heeft zichzelf meerdere keren in haar leven (met liefde) weggecijferd zodat Ab zich zo veilig mogelijk kon voelen en zoveel mogelijk dingen kon verwerken. Zij leerde om te gaan met zijn gedrag dat soms getriggerd werd door zijn trauma’s.  Toch is Gera tot op de dag van vandaag nog slachtoffer van deze oorlog. Zij woont in Nederland, maar haar kinderen en kleinkinderen wonen in Australië. Gera zou graag in contact komen met partners van mensen die de kampen hebben overleefd om haar ervaringen met anderen te kunnen delen.