Janus Schepers

Opgetekend door Janus Schepers

Opgedragen aan mijn kinderen en kleinkinderen

Jullie (O)pa,

Janus Schepers

MIJN BELEVENISSEN IN DE TWEEDE WERELDOORLOG

VAN 10 MEI 1940 TOT 5 MEI 1945

 

De inval van het Duitse leger

De 10e mei reed met de fiets naar school. Ik was 14 jaar en zat op de openbare MULO. Toen ik op school aankwam zei men tegen mij: “ Ga maar gauw naar huis want de oorlog is uitgebroken. De Duitsers zijn vannacht Oost-Brabant en Limburg met een groot leger binnen gevallen.” Ik wist van niets, want wij woonden op het platte land waar nog geen elektra, gas of water was aangelegd.

Derhalve hadden wij ook geen radio en wisten nog niets van de Duitse inval. Later op de dag merkten we het wel; er kwamen Duitse vliegtuigen over die op verschillende doelen schoten en brand- en brisantbommen gooiden.

Bij het zien van de verwoestingen werden we bang. De ravages, soms met dodelijke afloop, joeg ons de schrik om het lijf. ’S-Avonds werden enkele straten in het centrum van Roosendaal met brandbommen bestookt waardoor vele huizen afbranden. Veel mensen uit de stad vluchtten der haast naar dorpen in de omgeving, nadat ze snel wat proviand hadden meegenomen.

Na enkele dagen capituleerde het Nederlandse leger en bezette de Duitse militairen Roosendaal. Grote gebouwen, waaronder de kazerne en diverse scholen werden gevorderd en hierin worden militairen gelegerd. Op de markt werd een gebouw gevorderd door de Orts-commandant. ( Duitse bevelhebber van Roosendaal ). Die verschillende bevelen op schrift stelde en op diverse publicatieborden liet aanplakken. Op verschillende belangrijke plaatsen zoals viaducten, station enz. werden Duitse schildwachten geplaatst om sabotage te voorkomen. Levensmiddelen, rijwielbanden, kolen, schoenen enz. werden gedistribueerd. Iedere inwoner(ster) kreeg bonkaarten voor brood, vlees, suiker, textiel enz. Het was vaak te weinig om van te leven en te veel om er van om te komen. 

Landbouwers moesten van hun oogst leveren aan de Duitse weermacht en men stelde crisis-controleurs aan om de oogsten en melkvoorraad te controleren. Wij verbouwden zelf wat groenten en aardappelen op het stukje grond dat mijn vader bezat. Met brood was het slecht gesteld, want om vijf opgroeiende kinderen voldoende eten te geven was voor mijn moeder een hele opgaaf. Zij spaarde meestal het brood uit haar mond om haar kinderen iets meer te kunnen geven. Na schooltijd werd ik er op uit gestuurd om bij landbouwers in de omtrek wat graan of mais te kunnen kopen. Maar op enkele gunstige uitzonderingen na lukte het niet vaak wat eten te bemachtigen. Men kon als landbouwer zeker niet begrijpen hoe er door de burgers vaak honger werd geleden. Mijn vader kocht bij een boswachter soms een kar masten – of beuken wortelstroken, die we met een bijl klein hakten als brandhout. Ook de distributie van kolen was niet toereikend om in de winter de kachel brandende te houden. Soms konden we met één kolenbon voor een mud kolen twee mud cokes kopen bij de plaatselijke gasfabriek.

De verlichting voor ’s-avonds bestond op het platteland oorspronkelijk uit petroleum, maar die was al gauw niet meer te koop, zodat we een carbidlamp gebruikten of enkele kaarsen. Dus ging men in de winter meestal vroeg te bed. Er werd op de duur ook een avondklok ingesteld, zodat men na acht uur ’s-avonds niet meer buiten mocht komen. Er werd tweemaal daags aardappelen gegeten met groenten ( meestal zonder vlees ) en fijngemalen rogge- of maïspap. Brood was er te weinig om tweemaal daags te eten. Voor nieuwe fietsbanden moest men een aanvraag indienen bij het plaatselijke distributie kantoor. Als je veelvuldig en meer dan tien kilometer voor je werk moest fietsen kreeg je eenmaal per jaar twee fietsbanden. Men liet daarom versneden autobanden ( volle banden ) om de fietswielen leggen. Een bel had je niet nodig want in een mum van tijd rammelde de spatborden zo hard dat men je wel aan hoorde komen. Men trapte zich bovendien een ongeluk om vooruit te komen. Leden van de landwacht ( N.S.B .ers ) postten op diverse plaatsen, om mensen die bij boeren levensmiddelen hadden gekocht deze in beslag te nemen.

Ongeveer veertig meter van onze woning en tien meter van onze naaste buren werden vóὁr de Duitse inval aan weerzijden van de straat in de berm een betonnen stoep gemetseld van ongeveer twee meter lang, breed en hoog. Tussen deze nauwe doorgang had het Nederlandse leger twee boerenkarren kruislings over elkaar geplaatst. Van beide  wagens was één wiel verwijderd. Het geheel werd met prikkeldraad omwonden. Men dacht hiermee het Duitse leger op te houden. Alle moeite was te vergeefs geweest want het Duitse leger, kwam er niet langs. Enkele weken nadien kwamen enkele Duitsers ons mededelen, dat men de betonnen stoepen wilde laten springen. Onze woningen zouden hierdoor erg komen te lijden. Daarom stelden ze ons voor de betonnen blokken zelf met hamers af te breken.

Goede raad was duur, dus zijn de buurjongens en wij met vuisthamers en beitels een week bezig geweest om de blokken beton die waren opgevuld met straatstenen ( kinderkopjes ) af te breken. Het puin werd door de gemeentelijke dienst opgeruimd.

Jonge mannen van 18 en 19 jaar werden gekeurd voor de arbeidsdienst (een soort militaire keuring ).  

Als je goedgekeurd werd kreeg je nadien een oproep om je ergens bij een kazerne of ander gebouw te melden. Je kreeg een groen uniform aan. Het was ergens een verkapte militaire opleiding. Men kreeg exercitie en in plaats van een geweer een schop, die je bij het marcheren over je schouder droeg. Met die schop moest je wegen en bospaden aanleggen en in de oogsttijd werd je ingezet om boeren een helpende hand te bieden. De opleiding was streng en je werd net als in militaire dienst discipline bijgebracht.

Er werd door de Duitsers veel reclame gemaakt om bij het Duitse leger dienst te nemen en mee te trekken naar het Oostfront, waar de Duitsers vochten tegen het communisme in Rusland.

Het Duitse leger was diep Rusland binnengetrokken, maar bij het beleg van Stalingrad aan de Wolga kwam de tegenslag voor het alles veroverde Duitse leger. Ze werden omsingeld en moesten zich uiteindelijk overgeven. De Russen putten daaruit moed en begonnen net als dat gebeurd bij de veldtocht van Napoleon flink van zich af te slaan.

 

Bombardement op Roosendaal door geallieerden

Een dag die me altijd bij zal blijven was 31 mei 1944.

Het was een stralende zonnige dag. De hemel was helder blauw. We zaten met collega’s op kantoor hoek Vughtstraat / Ludwigstraat. Er werden heel hoog aan de hemel veel vliegtuigen waargenomen. Wij stonden in de Vughtstraat te kijken naar deze geallieerde vliegtuigen, die even later weer terug keerden, ronddraaiden en lager gingen vliegen. Laat ons maar naar binnen gaan werd er gezegd want je weet maar nooit wat ze van zin zijn. Dit was juist opgemerkt, want even later hoorden we de bommen die met een gierend geluid naar beneden kwamen. Het gipsen plafond van de personeelskamer kwam in stukken en brokken naar beneden. Kruip onder de bureaus werd er door iemand geroepen. Dit werd snel uitgevoerd ofschoon enkele collega’s toch aan gezicht of handen gewond waren. Het was opslag pikdonker in de kantoorruimte maar ook buiten van het opdwarrelende stof. Naast het kantoor was een bom ingeslagen en ook aan de overzijde in het park. Verder werd de Domineestraat en de Veemarkt zwaar getroffen. Er vielen vele doden en gewonden.

Vooral bij het melkfabriek waar melkhandelaren hun beurt afwachtten om melk mee te nemen en uit te gaan rijden. Wij vluchtten het kantoor uit naar het park en wilden met gevonden spaden een kuil graven om dekking te zoeken indien de vliegtuigen nogmaals zouden terugkeren. Stom, want enkele meters verder was een bomtrechter die ons gemakkelijk kon beschermen voor een nieuwe aanval. De bommen waren voor het spoorwegenplacement bedoeld, doch daar de vliegtuigen niet

laag genoeg konden vliegen kwamen de bommen op verkeerde plaatsen terecht. De treinen werden regelmatig beschoten door jachtvliegtuigen.

 

De invasie in Normandië

Op 6 juni 1944 ( De langste dag ) landden bij Caen in Normandië de geallieerde troepen met honderden en honderden schepen en landingsvaartuigen. De Duitse stellingen werden hevig gebombardeerd. De strijd was zeer hevig en er vielen vooral aan geallieerde zijde vele doden. Zij hadden aan de steile Normandisc he kust in het begin maar een smalle strook bezet. De opmars was zeer moeizaam. Toch wonnen de geallieerden ( Amerikanen, Canadezen en Engelsen ) langzaam terrein. Door het aanhoudend bestoken met geallieerde vliegtuigen van de Duitse wehrmacht kon men op den duur oprukken richting Parijs. Op kantoor hadden we een landkaart van Europa en dagelijks hielden we stiekem met vlaggentjes bij welke plaatsen er werden veroverd; zowel aan het Westfront ( Normandië ) als aan het Oostfront ( Rusland en Polen ). Toen men eenmaal in Frankrijk gevorderd was ging de opmars wat sneller. De geallieerden zorgden er met schepen en vliegtuigen voor dat de troepten tijdig werden bevoorraad met oorlogsmaterieel en rantsoenen voor de soldaten. Men rukte op naar Noord-Frankrijk en Parijs werd bevrijd. In de herfst werden Brussel en later Antwerpen bevrijd. Goederentreinen vol Duitse soldaten kwamen van België naar Roosendaal en zo verder.

 

“Dolle Dinsdag”

 Op 5 september was er een gerucht verspreid dat geallieerde troepen diep Brabant waren ingetrokken. De Duitse troepen, bang dat ze zouden worden omsingeld, trokken Roosendaal uit.

En treinen met militairen kwamen via Roosendaal vanuit België en reden als het ware in een lange file noordwaarts. Deze treinen stonden geregeld stil omdat het terugtrekken maar moeizaam verliep. Duitse militairen kwamen bij ons om drinkwater en vroegen of het nog ver was naar Parijs. Ze wisten blijkbaar niet dat ze aan het terugtrekken waren. De Corneliusschool in de Hulsdonksestraat, die vol Duitse militairen had gezeten lag er leeg en verlaten bij op deze later genoemde “Dolle Dinsdag”

5 september 1944. Mensen uit de omgeving grepen levensmiddelen en meubilair uit de school nu men de kans schoon zag om zich te verrijken. Toen men in de gaten kreeg dat de opmars van de geallieerden niet klopte kwamen de Duitsers terug. Woest waren de soldaten toen ze zagen dat de school was leeg geplunderd. Ik was van huis geweest met de fiets voor een boodschap. Een Duitse militair hield mij aan bij de school en ik moest mijn fiets afstaan. Die fietsen die gevorderd werden gebruikte men om zich snel te kunnen verplaatsen, want het vervoer was voor hen in die laatste weken erg ontregeld.

 

Geallieerde troepen bereiken Zuid-Brabant
Half september 1944 bereikten de geallieerden Putte, Hoogerheide, Wouwse Plantage en omgeving. Het ging met de opmars in deze bosrijke omgeving zeer moeizaam. De ene dag waren gebieden bezet door de geallieerden en de ander dag weer terug veroverd door de Duitsers. Dagen achtereen hoorden we het gebulder van de kanonnen. Treinen met Duitse soldaten werden regelmatig beschoten evenals munitie-wagons op het station te Roosendaal waardoor spoorwagons of gedeelten daarvan in de lucht vlogen en in de verre omtrek alle ruiten sneuvelden. We hadden een schuilkelder gemaakt en de buren hadden een nog grotere gebouwd, waar we met drie gezinnen in konden overnachten. Een ondiepe lange en smalle kuil gegraven. Staande spoorbielzen ingegraven en weer overdekt met balken. Daarover takkenbossen en grasmaten. Hierin brachten we de nachten door in de laatste weken van oktober 1944.

 

Eerste contact met militairen van de “Polar Bears”

 Op zaterdagmorgen 28 oktober, toen het licht werd, kwamen we uit de gezamenlijke schuilkelder en terwijl we op het erf van de boerderij over een weiland keken zagen we een vier of vijftal militairen met het geweer in de aanslag naar ons toekomen. Mijn vader dacht aan Duitse militairen maar aan de plattere helmen en de uniformen zag je dat het geallieerden moesten zijn. Ze vroegen ons waar de Duitsers zich schuil hielden. Ik heb deze militairen die tot de troepen van de “Polar Bear” –divisie behoorden meegenomen naar de graanschuur van de boerderij. In de geopende dubbele deuren heb ik hen gewezen op de tankval ( een gegraven kanaal vol water en vele meters diep ). Deze tankval lag op honderd meter van de door ons bewoonde boerderij. Deze hindernis lag rechts voor de spoorlijn Roosendaal-Essen en ging links richting Heerma van Vosstraat verder. De grond die men uit die tankval had weggegraven lag als een berg achter deze verdedigingswal. Achter deze aarden wal hadden de Duitse militairen zich in éénmans gaten ingegraven. Dit heb ik de Engelse militairen verteld en medegedeeld dat de Duitsers op de weg bij de spoorwegovergang, die door de Duitsers was opgeblazen, tankmijnen waren gelegd. Met verrekijkers werd de situatie bekeken. Even later waren de militairen weer verdwenen.

Enkele uren later kwamen geallieerde vliegtuigen die bommen voor en achter de tankval gooiden.

Tegen de avond van zaterdag 28 oktober kwam een Engelse tank door de Tolbergstraat aangereden tot op de hoek Tolbergsestraat / Watermolenstraat. Op die hoek stond een grote houten schuur. Deze schuur werd tegen de vlakte gereden. De tank bleef achter de wrakstukken van deze schuur staan en begon een spervuur met lichtspoormunitie over de tankval af te schieten. Wij zaten met drie gezinnen ( 18 personen ) in een gewelfde kelder in de boerenschuur. Ik zat vlak bij het raampje van de kelder dat uitzag op de omgeving van de Tolbergsestraat. Later op de avond toen het donker was kwamen militairen van de “Polar Bear” divisie bij ons in de kelder, waar we gesprekken met hun voerden, onder ander of het niet beter was of we zouden vluchten in zuidelijke richting. Dit werd ernstig afgeraden. We konden nergens beter zitten dan in deze gewelfde kelder. Om beurten gingen deze militairen op patrouille richting Watermolenbeek en tankval. Zondags gingen de beschietingen over en weer nog door. Ik ben met mijn vader nog naar het ouderlijk huis geweest ( honderd meter richting tankval ). Het huis was door drie granaten getroffen er waren enkele gaten in het dak. We hadden een varken dat we wilden voeren maar doordat het dier achter het staldeurtje lag was het

getroffen door enkele granaatscherven. We hebben het varken op een kruiwagen gesjord en mee naar de boerenschuur gekruid waar we verblijf hielden. Onze buurman heeft het beestje, dat nog niet volgroeid was, geslacht en onder het schieten der militairen door op een ladder gehangen.

 

Voltreffers door het dak van de schuur

Toen het zondagavond was geworden zaten we allen weer in de kelder, die zich in de boerenschuur met het rieten afdak bevond. Op een gegeven moment viel er een granaat die door de Duitsers was afgeschoten, ( men zegt vanaf de Gastelseweg ), door het rieten dak van de schuur. Door de luchtdruk ging de brandende kaars uit die we in de kelder als enig lichtpuntje hadden. Mijn moeder schrok hier zo van dat ze mijn zusje Nelly van zeven jaar bij de hand nam en via de trap naar boven vluchtte de schuur in. Op dat moment doorboorde een tweede granaat de schuur, kwam op een zware nokbalk terecht die door midden brak. Beiden werden door granaatscherven getroffen en mijn moeder kreeg ook de stukken van de balk op haar hoofd. Ze was op slag dood. Mijn zusje had drie scherven in haar lichaam waarvan één in de long. We hebben haar in de kelder op een paar kussens gelegd. We wilden wel met haar weg maar de beschietingen over en weer gingen door. De overweg was opgeblazen en ervoor en ernaast lagen mijnen. We moesten afwachten tot de maandagmorgen 30 oktober zodra het licht werd. Toen hebben we haar in een deken op de kruiwagen gelegd en zo met vader en de andere kinderen vervoerd richting Nispenseweg. Onder de beschietingen door kwamen we aan de brug van de Watermolenbeek die de Duitsers hadden laten springen. Mijn vader heeft Nelly in zijn armen de beek over gedragen en we hebben de kruiwagen ook naar de overkant gehaald. Bijna aan de hoek van Watermolenstraat en de Nispenseweg lagen Engelse militairen in stelling achter het struikgewas. Ze vroegen ons wat er aan de hand was. We werden naar de genoemde hoek bij café “Huis ten halve” gestuurd waar een rode-kruiswagen van de Engelsen met mijn vader en mijn zusje wegreden richting Essen.
In de bossen van Brasschaet was een groot leger-hospitaal. Na een bloedtransfusie en wat kleine behandelingen werd mij zusje Nelly vervoerd naar het St. Elisabethgasthuis te Antwerpen. Het was een burgerslachtoffer vandaar de doorverwijzing. Mijn vader werd vanaf Brasschaet met een legervoertuig terug naar Roosendaal gebracht. Mijn broer, beide zusters en ikzelf hebben bij een landbouwer aan de Kruisstraat zolang onderdak gevonden. We hebben mijn vader daar ’s-avonds aan de straatzijde opgewacht bij zijn terugkomst. We kregen bij de landbouwer ’s-avonds nog wat te eten en te drinken. Op de deel bij de koeien werd wat stro gelegd waar op we de nacht hebben doorgebracht.

Intussen waren de Engelse troepen ’s-morgens op maandag 30 oktober 1944 opgerukt naar Roosendaal. Eindelijk was Roosendaal na bijna vijf angstige en moeilijke jaren bevrijd van de Duitsers die richting Zeeland en de Moerdijk trokken.

Heel Roosendaal vierde feest en wij waren de wanhoop nabij. Dinsdagmorgen 31 oktober gingen we weer terug naar de boerderij waar de voor ons grote ramp had plaatsgevonden. Langzaam aan probeerden we ons eigen woonhuis weer enigszins bewoonbaar te maken, hoewel het herstel van het dak ( drie voltreffers ) nog maanden duurde.

 

Ter aarde bestelling oorlogsslachtoffers

 Woensdag 1 november (Allerheiligen) werden de oorlogsslachtoffers van de bevrijding van Roosendaal begraven na een kerkdienst en een speech van oud-burgemeester Prinsen, die tijdens de bezetting was vervangen door een N.S.B. – burgemeester ( Daens ). Burgemeester Prinsen was weer terug als burgervader van Roosendaal.

Ik werd met de fiets door mijn vader naar Wouw en Heerle gezonden om het droevige nieuws van het verlies van mijn moeder te vertellen aan mijn oma en twee tantes ( moeder en zusters van mijn moeder ).

 

Ter nauwer nood aan de dood ontsnapt

Intussen gingen die zelfde middag mijn zusters met de buurmeisjes naar de Corneliuskerk, waar het lof was vanwege  Allerheiligen. Aan de opgeblazen spoorwegovergang gekomen was daags tevoren een Engelse legertruck op een landmijn gereden waarbij twee Engelse militairen de dood vonden.

Er waren daar op dat moment Engelse soldaten aanwezig. Een pas gehuwd paartje stond daar ook bij. Allen wilden de spoorweg overgang over. Zij mochten van die militairen niet langs de kapotte truck maar werden met een omweg door het land gestuurd. Mijn zusjes en de buurmeisjes huiverden, want men verwachtte dat daar ook tankmijnen lagen. Daar niemand van hen de Engelse taal machtig was ging men toch maar over het land, het pas gehuwd paar voorop. Na enkele meters trapte een van hen op een mijn en beiden lagen zwaar gewond op het land. De kinderen die er achteraan kwamen mankeerden haast niets. Mijn jongste zus en een buurmeisje hadden een zwart gezicht. Opspattend zand was door de huid van het gelaat geslagen en het heeft nog weken geduurd voor hun gezicht weer gaaf was.

’s-Avonds kwam een vluchteling uit De Schijf, ( die voor het oorlogsgeweld naar België was gevlucht ), vertellen dat mijn zusje Nelly in het St. Elisabethgasthuis te Antwerpen was overleden. Navraag bij het bureau op de markt van de “Civiels Affairs” van de Engelsen, enkele dagen naar nadere gegevens, leverde niets op. Men kon in deze nog zo verwarde toestand geen mededelingen doen, temeer omdat het een burgerlijke aangelegenheid betrof. Eerst tientallen jaren later zijn we er met veel navraag bij verschillende instanties achter gekomen dat Nelly op 30 oktober in genoemd ziekenhuis is overleden en op het “Schoonselhof” kerkhof was begraven. Deze graven waren echter na twintig jaar geruimd.

 

 

Bidprentje oma 1944                                                    Lichtjesgraf oma en Nellie                                     Tante Nellie 1944