Tonny Berkers - Looijmans

Opgetekend door J (Sjef) Smeets

Vandaag, 12 september 2024, noteren we in Asten (N.Br.) de oorlogsherinneringen van, de op 3.3.1936 te Someren geboren, mevrouw Tonny Berkers - Looijmans.

 

De herinneringen gaan terug tot de dag, waarop mijn vader in militaire dienst moest. Dat zal in 1940 zijn geweest. We hadden een schildersbedrijf en een winkeltje voor borstelwerk, zoals ze toen zeiden. Maar we verkochten niet alleen schoonmaakspullen, ook wel pennen en potjes inkt en nog van alles. Toen de Duitsers hier kwamen, kochten ze meteen de hele winkelvoorraad. Dus wij mochten vanuit de lege etalage naar die stoet kijken. Ze trokken bij ons langs, vanaf “Sluis 11” richting Heeze en Geldrop, met karretjes en paarden er voor, en daar achter groepen soldaten.

Het geld had in die tijd niet veel waarde meer. Maar met de opbrengst van de voorraad konden mijn ouders later de grond betalen, die ze al voordat ons huis gebouwd werd, van buurman Pietje Verheijden gekocht hadden.

 

De jongere broer van mijn vader, oom Willem, die niet in dienst hoefde, nam het schildersbedrijf over. En de ouders van mijn moeder kwamen bij ons in huis.

Toen hadden mijn ouders nog maar twee kinderen. Twee jaar na mij was mijn twee jaar jongere zusje, Betsy er. Wij speelden veel buiten, maar als er vliegtuigen over kwamen, dan moesten we binnen komen. Af en toe ging het klokje van het gemeentehuis, dat betekende luchtalarm. Dan moest iedereen van de straat.

In 1940 kwam zusje Thea erbij, in 1941 broer Jan en tenslotte Theo in 1943.

 

Tonny en zusje Betsy

Mijn vader was gelegerd in Broekhuizenvorst aan de Maas (tegenwoordig gemeente Horst aan de Maas). Af en toe kwam hij op zijn fiets voor een nachtje naar huis en vertrok dan de volgende dag weer. Toen Nederland gecapituleerd had, kwam vader weer definitief thuis.

De oorlogssituatie werd alsmaar meer voelbaar. Daarom besloten mijn ouders samen met drie families om een schuilkelder te maken. We hadden ook een eigen huiskelder. Mijn ouders wilden aanvankelijk niet weg. Maar toen het nog gevaarlijker werd en we steeds vaker een van de kelders in moesten, drong die noodzaak zich toch op. Wij woonden namelijk in de Kanaalstraat, de rechte vuurlinie tussen de beide legers: De Duitsers hadden zich al teruggetrokken tot aan de brug over de Zuid-Willemsvaart, hier “Het Kanaal” genoemd. De Engelsen waren vanuit Heeze opgerukt tot aan de Protestantse kerk op het Speelheuvelplein. Ze moesten nog fel strijd leveren om Sluis 11 te bereiken. (De Duitsers hadden, om de geallieerden tegen te houden, daar de brug en de sluisdeuren opgeblazen. In de nacht van 21 september legden de Engelsen een baileybrug aan, waardoor hun opmars ten koste van 37 doden en veel gewonden kon doorgaan. Het bekendste slachtoffer was tankcommandant Don Bully, die de aanval leidde. Bron: “Peelbelang” 5.9.2024). Verderop in onze straat was een dubbele blok huizen al afgebrand. Daar woonde een familie de Git, waarvan, zoals vermeld op het monument in Someren, in elk geval vader en moeder – Q. de Git en A.M. De Git – van Engelen - omkwamen en vermoedelijk ook een kind uit het gezin. Toen een huis tegenover ons in brand was geschoten, is toch maar besloten om te vertrekken. De kleinste, Theo, in de kinderwagen, die verder volgestouwd was met spullen, die mee moesten. Mijn vader er naast met de fiets, waarop hij een grote wasmand vervoerde met van alles. Ik hoor mijn vader nog zeggen, om ons gerust te stellen: “Als we aan de overkant van de weg zijn, dan zijn we veilig”. We gingen naar de familie Donkers, ergens achteraf, voorbij Someren-Heide. De ouders van mijn vader gingen met ons mee. In het gezin Donkers hadden ze al een paar opgeschoten jongens, die de kleine Jan leerden roken. Slapen deden we in de stal op de grond. We bleven er een week. We zagen daarvandaan veel branden. Dus voordat hij ons mee naar huis nam, ging vader eerst kijken hoe het er thuis uitzag. In het dak zat een groot gat. Het bed was door een voltreffer geraakt. En achter de schuilkelder lagen ook resten van projectielen. En heel vreemd, door de was in de mand heen, die vader mee had genomen, bleek een granaatscherf te zijn gegaan. We zijn toch naar huis gegaan. Onze ouders konden in hun eigen slaapkamer en de kinderen sliepen in de keuken op de grond. Er was geen glas om de ramen dicht te maken. Dus werd daar mica voor gebruikt (Mica is een beetje doorzichtig, daarom werd het vroeger o.a. gebruikt als ruitje in een kolenkachel). 

De Duitsers hadden bij hun terugtocht intussen moeders’ fiets mee genomen.

 

Toen werden al gauw Engelsen bij ons ingekwartierd. Die gebruikten de winkel en een slaapkamer. Moeder had altijd last van spataders. Op een gegeven moment sprong een ader. Ik zie nog de plas bloed in de keuken. De Engelsen, die bij ons woonden, haalden een van hun artsen erbij. Die stelpte met een zilveren muntstuk het bloeden.

Achter ons huis stond een wei helemaal vol legervoertuigen. Daarvandaan kwamen ze achter ons huis binnen om te spreken met hun collega’s die bij ons in het voorhuis verbleven. Ik weet dat mijn vader sigaretten van ze kreeg. Dat waren pakjes met de afbeelding van een matroos. Een militair kwam een keer vragen of moeder een kledingstuk voor hem kon wassen. Daar had hij een klein stukje zeep voor meegebracht. Dat had niemand meer. Dus moeder deed de was voor hem zo, dat ze er ook wat van overhield voor de eigen was.

 

Op een gegeven moment, nadat Someren op 20 september 1944 toch al bevrijd was, moesten de Engelsen zich weer terugtrekken en werd het opnieuw spannend. Toen zijn wij nog weer voor drie dagen weggegaan en hebben we onderdak gevonden bij de familie van Santvoort. Wij hadden oranje strikken in het haar toen we daar aankwamen. Maar daar waren ze helemaal niet blij mee. Bang voor de Duitsers, die nog in de buurt zouden kunnen zijn.

 

Mijn ouders hadden bij hun trouwen in 1935 een radio cadeau gekregen. Toen die in de oorlog ingeleverd moest worden, verstopten ze het apparaat in de regenton. Die stond vol water, toen ze hem er weer uithaalden, maar…………..de radio speelde nog als vanouds.

 

Tot slot nog een mooie herinnering. In ons dorp woonden drie klompenmakers. Een van hen had bedacht kleine souvenirklompjes te maken, ongeveer 10cm groot. Daar kwam hij mee bij ons om ze te laten beschilderen. Dus mijn vader maakte ze rood, wit en blauw met het woord “Holland” er op. Die klompjes namen de Engelsen graag als aandenken aan ons land mee naar huis. Ik denk dat er nog ergens een paar van moet zijn, maar ik weet niet waar. De vraag is natuurlijk hoeveel van die militairen de oorlog overleefd hebben en thuis zijn gekomen met de klompjes?