Samuel ( Miel) Andriesse
Opgetekend door J (Sjef) Smeets
Vandaag, 23 januari 2025, deelde de, in Eindhoven op 28.6.1942 geboren, heer Samuel (Miel) Andriesse met ons in “Kamp Vught” het fatale oorlogsverhaal van zijn ouders en hoe dat in zijn leven is gebleven tot op de dag van vandaag.
Is het Miel of Samuel, of beide? Daarover hieronder meer.
Mijn ouders op hun trouwdag 10.8.1942 Mijn moeder met mij
Mijn ouders, Nathan Andriesse en Clara Andriesse – Haagens, zijn op 25 augustus 1941 getrouwd. Tien maanden later werd hun zoontje Samuel geboren, als hun eerste en enig kind. En op 31 januari 944 werden de beide ouders in vernietigingskamp Auschwitz vergast.
(Ons interview vond plaats in “Kamp Vught” omdat Miel daar aansluitend die middag achtereenvolgens nog gastspreekbeurten verzorgde voor twee groepen scholieren.
Hij hield dat soort voordrachten inmiddels 800 (achthonderd) keer in ons land en/of voor studenten in België en Duitsland. J.S.)
Samuel is de naam, die mijn ouders mij gegeven hebben. En Miel is mijn roepnaam, die ik in ere gehouden heb uit respect en eerbied voor de mensen, waarbij ik als baby/kleuter ongeveer 2,5 jaar ondergedoken was. Zij hebben mijn leven gered.
Toen ik 12 of 13 maanden oud was, hebben mijn ouders waarschijnlijk geprobeerd om een onderduikersadres voor ons drieën te vinden. Dat is niet gelukt. Er waren mensen, die wel volwassenen in huis wilden halen en geen kind. Omgekeerd kwam ook voor natuurlijk. Uiteindelijk hebben mijn ouders dan besloten om via “het verzet” eerst voor mij een adres te zoeken. Dus op een dag kwam iemand mij ophalen. Ik zeg vaak: “Eigenlijk heeft mijn moeder me twee keer het leven geschonken”. Eerst bij mijn geboorte en later toen ze me geheel onbaatzuchtig meegaf. Je kunt je amper voorstellen wat het voor mijn moeder betekend heeft me na plusminus een jaar mee te geven aan een onbekende, in de hoop dat het goed zou komen met mij. Ik ben van de ene plek naar de andere gegaan, totdat ik in Helmond terecht kwam bij de familie Verhees.
Samuel, mijn Joodse naam was natuurlijk gevaarlijk. Dus zijn ze me Miel gaan noemen. En zo ben ik mezelf blijven noemen. Ik heb het daar heel erg goed gehad. Zij hadden drie dochters tussen 16 en 20 jaar, die me natuurlijk heel erg verwenden. De jongste dochter is recentelijk op bijna 96-jarige leeftijd overleden.
Mijn ouders waren indertijd ondergedoken in Aalst-Waalre (N.Br.). Ze hadden daar de kleedkamer van het tennishuisje gehuurd van ene Ir. Los. Maar ze zijn verraden en door de Duitse Sicherheitsdienst (S.D.) opgepakt. Sinds kort weet ik ook, via het archief in Den Haag, hoe en wat daarbij gebeurd is. Ze zijn eerst naar het Eindhovense politiebureau gebracht, Daarvandaan naar hier, “Kamp Vught’, waar we op dit moment zitten. Dit was de laatste plek in Nederland waar ze nog 5 of 6 dagen geweest zijn. Hiervandaan zijn ze op 15 november 1943 rechtstreeks naar Auschwitz getransporteerd. Rond de 18e november zijn ze daar aangekomen. Toen ze de trein uit geranseld waren, stond daar iemand die naar links of naar rechts wees. Naar links betekende rechtstreeks naar de gaskamers en rechts hield in dat gedacht werd dat je nog tot je dood kon werken. Mijn ouders zijn meteen van elkaar gescheiden. Hoe het mijn moeder daar verging, heb ik niet kunnen achterhalen, noch in Auschwitz, noch bij het NIOD en ook niet in Den Haag. Toen de Russen Auschwitz kwamen bevrijden, zijn er veel documenten over de gevangenen nog gauw vernietigd. Achteraf bezien is het misschien ook maar beter dat ik niet weet wat er met mijn moeder gebeurd is. Het was een mooie jonge vrouw van 27 jaar Over mijn vader heb ik wel veel informatie opgespoord. Hij heeft er heel hard moeten werken in de mijnen. Dat kan ik met zekerheid zeggen, want ik heb verklaringen van mensen, die het overleefd hebben. Ik heb uit officiële documenten een officiële “administratieve datum” van 31 januari 1944, waarop zij beide zijn vermoord. Dat kan dus ook ’n paar dagen eerder of later zijn gebeurd.
Na de oorlog waren er lijsten van het Nationale Rode Kruis met namen, hele lange lijsten van mensen, die de oorlog niet overleefd hadden. En korte lijsten met namen van overlevenden. Het bleek dat mijn oma, de moeder van mijn vader en ook twee zusjes van vader, tante Cis en tante Johanna, in leven waren gebleven. Van moeders kant was er niemand meer over.
Mijn oma vond een paar maanden na de bevrijding mijn naam op zo’n lijst. Ze is me gaan opsporen en heeft me opgezocht in Helmond. Ik kende haar niet, natuurlijk. En wilde ook niets van haar weten. Dat zal naar voor haar zijn geweest. Ik was de enige overlevende uit het gezinnetje van haar zoon. Ik wilde alleen maar bij “Moesje” en “ome Carel” zijn, waar ik het heel goed had. Als 3-jarig kind was ik echt aan die mensen gehecht.
Mijn Helmondse onderduikouders “Moesje” en “Ome Carel” Verhees
Maar oma vond dat ik in een Joods gezin moest opgroeien. Er was ook een Joodse organisatie, die ondergedoken Joodse kinderen opspoorde en wilde dat ze het Joodse geloof beleefden. Zij wilden ook dat er hier nieuwe aanwas van Joden zou komen. Nergens in West-Europa waren er immers in procenten gezien verhoudingsgewijs zoveel Joden opgepakt, gedeporteerd en vermoord als in Nederland: van de 140.000 die hier waren aan het begin van de oorlog zijn er 102.000 vermoord.
Oma zal het goed met me voor hebben gehad. Maar ik heb dat lang niet begrepen of geaccepteerd. Nu snap ik het wel en verwijt ik oma niks meer. Maar ik zou een veel beter leven gehad hebben, als ik in Helmond was gebleven. Ik moest dus mee naar mijn tante Johanna in Tilburg. De jongste dochter, Elly Verhees, ging uit Helmond mee, zodat ik toch een vertrouw gezicht zag. Ik heb Elly geen moment uit het oog verloren. En bleef voortdurend in haar buurt. Na een paar dagen zei de familie Cohen tegen Elly: “Als je morgenochtend vroeg weggaat wanneer hij nog slaapt, dan hebben we geen scene met hem”.
Elly heeft daar haar hele leven onder geleden, omdat ze vond me in de steek gelaten te hebben. Vijfendertig jaar nadat ze me daar achterliet, heeft ze mij een brief geschreven. En me laten weten hoe ze dat beleefd heeft, hoe erg ze het had gevonden. En wat een invloed dat op haar leven heeft gehad. Toen ben ik meteen naar haar toe gereden en heb haar getroost. Het was immers haar beslissing niet geweest. Ze had er nooit met iemand over gesproken, zelfs niet met haar man of haar kinderen.
Mijn tante was niet aardig voor mij, want ze wilde me helemaal niet in huis hebben. Onder druk van haar man, mijn oom Ben en van oma had ze daarin toegestemd. Oma, die daar ook was, verwende mij natuurlijk en trok mij voor. Mijn tante, die toen een dochter had, die ongeveer vier jaar ouder was dan ik, was daar niet blij mee.
Ik ging met de achternaam van mijn oom, dus als Mieltje Cohen naar school. Ik noemde hun ook papa en mama. Nog geen vier jaar oud, dus “weet je veel ,het zal wel”. Zij deden het voorkomen alsof ik hun kind was. Dat zou nu niet meer kunnen. Na het overlijden van oma werd mijn relatie met mijn pleegmoeder steeds moeilijker.
Voor een goed begrip, ik had onderduikouders waar ik tot 1945, 2,5 jaar lang bij verstopt was, de familie Verhees. En er waren pleegouders, de familie Cohen in Tilburg, het gezin van oom Ben en tante Johanna. Toen mijn oma overleed was ik 11 jaar en wist ik nog niks van onze familiegeschiedenis. Oma had altijd geredeneerd: “Ik vertel het hem wel eens allemaal, maar hij is nog te jong om het te moeten weten”. Dat is er dus niet meer van gekomen. Ik voelde wel dat er iets niet klopte.
In het Joodse geloof heb je “Bar mitswa”, een ritueel dat je kunt vergelijken met het Vormsel of de Plechtige Communie in de katholieke kerk. Ik werd op mijn 13e in de Tilburgse synagoge aangenomen als gelovige. Dat moest een leuke feestdag zijn met cadeaus. Maar de familie had besloten me op die dag te vertellen dat ze niet mijn ouders waren, dat ik een andere achternaam had en dat mijn echte ouders in de oorlog vermoord waren. Ze durfden dat niet eens zelf te vertellen. Daarvoor hadden ze een kennis uitgenodigd, die mij even moest vertellen wat er aan de hand was met me. Dat heeft me in een soort van identiteitscrisis gebracht. Ik moest van mijn pleegvader, overigens een heel aardige en goede man, naar de Joodse HBS in Amsterdam, doordeweeks intern. Daar bleef ik tweemaal zitten. Dus moest ik er weer vanaf. Terug naar Tilburg. Wat moeten we nou met Mieltje? Mijn pleegvader zei kom maar bij mij in de zaak, een tandtechnisch laboratorium. Dat priegelwerk was voor mij het volgende fiasco. Ze hadden me bovendien tot op die kwetsbare leeftijd slechts de helft verteld van wat er allemaal was. In de loop van de jaren heb ik het allemaal zelf moeten uitvissen. Dus je bent al ontheemd, bent van hot naar her gesleept en hebt geen eigen ouders meer. Pas in militaire dienst bij de marine kreeg ik het naar mijn zin.
Mijn pleegvader was ook mijn voogd. Hij besloot in 1962, toen ik 20 was, dat het gezin naar Israël zou verhuizen. Omdat je toen nog pas op je 21e meerderjarig heette te zijn, moest ik dus mee. Ik ben er gebleven tot 1979. Ben er bij mijn pleegouders weggegaan. Dat was de beste zet, die ik kon doen. Ik ging er het hotelvak in, liet zien dat ik wel heel goed kon studeren. En maakte er na de Hotelschool in Herzliya een mooie carrière. Uiteindelijk was ik er directeur van een hotel en een hotelschool samen, in Jerusalem. Dat was dus andere koek dan ik altijd van mijn pleegmoeder moest aanhoren: “Jij kunt niks, hebt alleen maar gefaald en ons veel geld gekost”. Ik wilde ook mijn pleegvader laten zien dat zijn goede zorgen voor mij niet helemaal voor niets waren geweest. Mijn schuldgevoelens ten opzichte van hem waren steeds groter en groter geworden, zeker toen ik wist dat hij niet eens mijn vader was.
Ik geef sinds 2008 dus heel veel gastlessen, voornamelijk aan scholen vanaf groep 8, ook bij Middelbare en Hogescholen. Onderhand heb ik al zo’n 800 optredens verzorgd op aangeven van het in “Kamp Westerbork” gevestigde “Landelijk Steunpunt Gastsprekers WO2-Heden”, waarvoor zo’n 200 vrijwilligers gastlessen verzorgen. Nuttig voor de jonge toehoorders en therapie voor mezelf tegelijk. Ik noem mezelf geen slachtoffer, maar overlevende van de Tweede Wereldoorlog. Ik ben een gezegend mens, dat ik de mogelijkheid heb en het karakter om het te kunnen navertellen. Mijn drijfveer is om mijn ouders en andere familieleden te herdenken. En de familie Verhees, mijn onderduikouders uit Helmond, de eer te kunnen geven die hun toekomt. Ik heb nog steeds goed contact, ook met hun kleinkinderen, nu de (groot)ouders zijn overleden. Zij hebben mijn leven gered.
Sinds een jaar of tien spreek ik ook een keer of zes, zeven per jaar samen met Tanja Wolterbeek. (zie het interview op onze website )
Op een dag voor gastsprekers zaten we tegenover elkaar aan tafel. Ik vertelde dat ik in Eindhoven geboren was, dat mijn ouders vergast waren. Tanja bleek de naoorlogse dochter te zijn van een NSB-er, misschien wel de meest beruchte Jodenjager van Eindhoven. Zij heeft aan diens oorlogsverleden natuurlijk part noch deel gehad. Maar zij heeft er wel erg onder geleden dat ze als kind met de nek werd aangekeken omdat haar vader als Jodenjager in de oorlog actief was.
Haar vader was ook betrokken bij de arrestatie van mijn ouders. Hij was chauffeur van de auto, waarmee ze weggevoerd werden. Dat bleek me uit zijn dossier bij het Nationaal Archief te Den Haag.
Tanja Wolterbeek is in “Kamp Vught” geboren in 1945, toen haar NSB-ouders hier gevangen zaten.
(Miel heeft voor zijn onderduikouders, “Moesje” en “Ome Carel”, omdat ze hem gered hebben uit handen van de Nazi’s, postuum de Yad Vashem-onderscheiding “Voor Rechtvaardigen onder de Volken” aangevraagd.
Deze onderscheiding is op 4 juli 2006 in Den Haag uitgereikt aan hun dochters, Riek en Elly Verhees. J.S.)