Theo Simons

Opgetekend door Petra Bontje

Theo Simons wordt in 1930 geboren in Plasmolen, in de gemeente Mook en Middelaar (Limburg). Het gezin Simons bestaat uit vader, moeder en negen kinderen (vier jongens en vijf meisjes). Theo is de een na jongste. Het jongste kind van het gezin is een meisje met het syndroom van Down. Ze is nog 63 jaar oud geworden, vertelt hij. Het gezin Simons woonde op een boerderij in Plasmolen met vijf koeien en zo’n 50 kippen.

Mei 1940

Op 10 mei 1940 is Theo 10 jaar oud. In de gemeente Mook en Middelaar wordt die eerste oorlogsdagen hard gevochten om te voorkomen dat de Duitsers de Maas oversteken.

In een rapport van de provincie Limburg1 staat: ‘Om 05.30 uur openden de Duitsers vanuit Bisselt (even ten oosten van Mook) zwaar artillerievuur op de Nederlandse stellingen op de West Maasoever. Vooral de rivierkazemat-zuid werd zwaar beschoten. Omstreeks 11.00 uur brachten de Duitsers een kanon in stelling, waarmee de nog vurende kazematten werden uitgeschakeld. Een eerste Duitse oversteekpoging mislukte. De oversteek lukte pas om ca. 12.30 uur, nabij het pontveer. Na de vernieling van de brug en het veer bij Mook begon een bijna acht uur durend vuurgevecht met de Duitsers op de oostoever.’

‘Ik heb nog nooit zoveel paarden en kanonnen gezien als toen,’ vertelt Theo. ‘Die zetten ze vlak voor onze deur neer. In Cuijk, net over de Maas, zat toen nog het Nederlandse leger. Als jongen van 10 jaar vond ik het allemaal best spannend. Mijn oudste broer, Mart, is in 1939 opgeroepen voor de mobilisatie, als hospik. Hij heeft op de Grebbeberg gevochten. Het is gevaarlijk geweest, maar hij heeft er nooit zo veel over gesproken. Hij had een mooie soldatenpet die later op zolder werd bewaard onder wat kranten. Als ik op zolder was, zette ik die pet wel eens op, dat vond ik leuk. Een andere broer, Jan, moest ook in dienst, maar hij deed net of hij niet kon lopen. Na zes, zeven weken werd hij naar huis gestuurd.’

‘Tijdens die eerste oorlogsjaren ging alles gewoon door. We moesten naar school en we hadden twee keer in de week een half uurtje zwemles in het mooie zwembad in Plasmolen. Er zijn af en toe wel eens Duitsers bij ons binnen op de boerderij geweest. Ze zeiden tegen ons dat ze weer naar huis gingen, maar ze gingen naar het front.

Bombardementen op Duitsland

‘s Nachts hoorden we vliegtuigen overkomen die Duitsland gingen bombarderen. Een broer van mij zat bij de nacht veiligheidsdienst. Zodra er vliegtuigen overkwamen, moest je allemaal je bed uit. Bij de buren hadden ze een schuilkelder gemaakt naast een gierkelder. Die gierkelder zat nog vol dus het gevaar bestond dat deze leeg zou lopen in de schuilkelder. We zaten met 20 man naast elkaar in die schuilkelder, als er iemand naar de WC moest, werd de pot doorgegeven,’ grinnikt Theo.

‘In Mook vloog een vliegtuig tegen een huis aan, die mensen waren op slag dood. Er waren daar toen ook mensen op visite, die kende ik wel.  In het bos stond een houten keet waar soldaten een borreltje en sigaretten konden kopen. Het winkeltje werd gerund door Michieltje .Een bommenwerper is naast die keet gevallen. Michieltje  lag te slapen en heeft er niets van gemerkt.  Een soldaat kon er niet uit komen, die hebben ze meegenomen, de anderen waren allemaal dood.’

Kunstenaarskolonie rond Jacques van Mourik

‘In Plasmolen woonde toentertijd een groep kunstschilders (groep rond schilder Jacques van Mourik2). Tijdens de bombardementen zaten die in de schuilkelders te bidden dat het goed met ze af zou lopen. Louis de Bourbon, de burgemeester van Oss, kwam wel eens melk bij ons halen. Hij zat bij Jacques van Mourik ondergedoken. Wij wisten niet dat hij burgemeester was. Van Mourik had een dochter. Na de oorlog is Louis de Bourbon met haar getrouwd. We hadden een uitnodiging voor de bruiloft gekregen, maar de tekst was heel chique, in het Frans, dat konden we niet lezen.’

Sep. 1944 - operatie Market Garden

‘Onze boerderij lag precies tussen het front van de vijand en de geallieerden in.’

Frank-Jan, de zoon van Theo Simons, vertelt: ‘Net voor Mook had je vroeger de brug naar Heumen. Dat was de enige brug over het Maas-Waal kanaal die de geallieerden in handen hadden. Het was een cruciale brug, de Duitsers hebben geprobeerd om die brug weer in handen te krijgen. En dat deden ze vanuit het zuiden vanuit de richting Gennep met een tegenaanval tegen de Amerikanen. En dat was precies waar mijn vader woonde. Die Amerikanen zaten eigenlijk dus in Mook en die zijn door de weilanden heen richting Riethorst/de Plasmolen getrokken. Aan de overkant van de weg heb je de Kiekberg dat ligt eigenlijk tegen het Reichswald aan, richting Groesbeek. Daar zaten ook Amerikanen en die hebben eigenlijk de Duitsers uit Gennep tegengehouden. En dat is precies bij Plasmolen geweest.’

‘Tijdens de gevechten scholen we in de boerderij.’ vertelt Theo verder. ‘Op een gegeven moment keek een van ons even naar buiten. Ze schoten dwars door de muur de meterkast in die afbrandde. Een meisje uit Mook (Diny Lamers uit ‘t Broek) is overleden toen ze uit een raam op de eerste verdieping  keek om de gevechten te volgen. Door de vele bombardementen op Plasmolen en omgeving is er bijna niets blijven staan. Onze boerderij stortte voor de helft in, alleen het voorhuis stond er nog.’

[In een gepubliceerd oorlogsdagboek3 staat een sfeerbeschrijving van die dagen:

En waarachtig, daar volgde een onafgebroken reeks zware toestellen. Daar regende het plotseling parachutes, ver weg, bij Mook, Groesbeek, en Grave. De kinderen klommen op de roggemieten; we juichten, zwaaiden met zakdoeken. Daar kwamen de eerste toestellen weer terug, ze hadden hun mannen uitgeworpen. Laag, langzaam en zwaar ronkten ze. – Was het de komende bevrijding? De jeugd juichte, de ouderen waren ontroerd, en men zag een enkele traan. Onafgebroken van alle kanten zag men ze komen en gaan, de jagers raasden terug in de lucht ter bescherming. Er waren geen Duitsche toestellen. Nog tamelijk veel luchtafweer. Enkele toestellen stortten omlaag. – Eén brandde op in de lucht, één brandde, maar werd gebluscht in de lucht en maakte een goede noodlanding. – Toen ineens de zwevers; nog lager, we zagen de kabels waarmee ze aan de zware 4 motorige trekkers verbonden waren. – Hoeveel? Ik weet het niet. Ik zou zoo zeggen, alles samen wel 1000 toestellen. Langzaam en statig, trok het over, sierlijk krulden de zwevers tegen de Mooksche bergen neer, rustig bogen de zware trekkers af, en kwamen weer (iets hooger nu) over onze hoofden terug. – Om ±5 uur was dit onvergetelijke schouwspel voleindigd, en keerden we verblijd en onder den indruk terug.’]

18 sep 1944. Evacuatie

‘De dag nadat de parachutisten en zweefvliegtuigen boven Groesbeek neerdaalden, zijn wij geevacueerd,’ vertelt Theo. ‘Op een gegeven moment kwamen soldaten naar ons toe en zeiden dat we weg moesten. Alle mensen die in de regio Plasmolen-Mook zaten moesten daar weg. Het was een strategisch punt, niet zo ver van de Duitse grens af. Toen hebben we snel wat we bij de hand hadden ingepakt en zijn we gegaan. Alhoewel ik geen fiets meer had, had ik gek genoeg wel de fietspomp meegenomen.’

‘We hadden al drie weken twee jongens uit Rotterdam in huis, die in Venlo studeerden. Op weg naar huis waren zij niet verder gekomen dan onze boerderij. Toen wij evacueerden gingen ze ergens anders naartoe. Die jongens spraken een beetje Engels. Wij spraken het helemaal niet, we konden amper Nederlands ‘

‘Mijn broers en twee zonen van de buurman zijn de volgende dag teruggegaan naar Plasmolen. De koeien stonden allemaal nog vast, die moesten losgelaten worden. Toen kwamen mijn broers bij de Duitsers terecht en hebben we ze heel lang niet meer gezien. Op een gegeven moment hoorden we dat ze in Oss in de gevangenis zaten.’  [De broers van Theo zijn in Noord-Oost Nederland terecht gekomen en kwamen pas eind 1945 weer thuis.]

‘Wij zijn eerst naar Mook gegaan. Na twee dagen bij die mensen verbleven te hebben, moesten we weg. Toen zijn we naar de Bisselt  gegaan, dat is ook zo’n gehuchtje in de buurt. Daar woonde de verkering van mijn zus. Ook daar moesten we weer weg. Toen zijn we naar Overasselt gelopen, waar we drie weken bij buren van onze oude buren bleven.

Zweefvliegtuigen

‘De drie weken dat we in Overasselt waren, hebben we veel zweefvliegtuigen gezien. Die waren heel groot, er konden wel 12 militairen in, een tank, kanonnen, munitie, van alles zat erin. Ze waren van doek gemaakt met stangen. Dat was zo'n mooi gezicht, die achter die bommenwerpers en dan werden ze losgelaten. Ze gingen een paar keer rond en landden als het goed ging op de grond. In die lege vliegtuigen op de grond hebben wij nog veel zwemvesten gevonden. Toen we na drie weken weer weg moesten uit Overasselt kon ik de zwemvesten helaas niet meenemen.’

Zoon Frank-Jan vertelt een documentaire gezien te hebben waarin te zien was dat de zweefvliegtuigen later klaargemaakt werden om terug naar Engeland gebracht te worden. Veel van die zweefvliegtuigen waren echter dusdanig door de lokale bevolking geplunderd en beschadigd. ‘Ik dacht toen meteen: ik weet al wie dat gedaan heeft’ grapt hij. (We lachen hartelijk). Ze hadden gebieden aangewezen waar de zweefvliegtuigen konden landen. Een daarvan was tussen Heumen en Overasselt, daar is nu nog een monument.’ 

Eindhoven

‘Na die drie weken in Overasselt haalden geallieerde soldaten ons met vrachtwagens op en brachten ons naar Eindhoven. ’vertelt Theo verder. ‘Daar hebben we tot het eind van de oorlog gezeten. In Eindhoven zaten zo’n 40,000 evacuees.  We kwamen eerst bij een school terecht en sliepen in het strooi met 20 mensen in een lokaal. ‘s Middags konden we in de gaarkeuken eten halen. Het eten uit de gaarkeuken was lang niet altijd lekker. Ik kende een jongen uit Tiel, waarmee ik soms de winkels afging om te zien of ze iets te eten voor ons hadden. Dan kregen we een stukje worst of iets anders.’

‘Met z'n vieren, ons vader, moeder, mijn jongste zusje Nellie en ik, gingen we daarna naar particulieren in Stratum (stadsdeel Eindhoven). (De mensen in Eindhoven kregen geld voor mensen die ze in huis opvingen.) Mijn andere zusters hadden betrekkingen gevonden in Eindhoven bij een directeur van een tennisclub.’

‘Ons gezin lag helemaal uit elkaar, maar als je jong bent vind je dat heel gewoon. De man van het gezin waar we verbleven, was een zwarthandelaar. Die stak zijn sigaartjes aan met een briefje van 25 of van 100, hij had toch geld zat. Hij werkte bij Philips, maar is daar op een gegeven moment gestopt. Hij ging wel eens naar Oss toe om brood te halen voor ons. Ik lag in een slaapkamer, waar eierkisten stonden met wel 10,000 suikerklontjes er in. We kregen ook traktement (zakgeld). Daar hadden we nog nooit van gehoord, maar opeens hadden we toen geld.’

‘In Eindhoven heb ik een goede tijd gehad. Ik had kameraden waar ik veel mee optrok. We namen munitie mee en baretten die we op straat vonden. Een keer hadden we kogels gevonden waar we op de rand van de stoep mee aan het spelen waren. De lichtgevende punten ontploften en een stukje raakte mijn neus, dat bloedde enorm. Sindsdien ben ik er nooit meer aangekomen.’

Mei 1945

‘Clandestien zijn we in mei 1945 weer thuisgekomen, want we mochten eigenlijk nog niet over de brug bij Grave. Kennissen die naast ons woonden, zaten op kantoor bij de Lacto, dat was een melkfabriek, en die kwamen wel in meer plaatsen. Mijn vader reed zogenaamd als bijrijder met de chauffeur mee en ik zat tussen de lege melkvaten in, zo zijn we thuisgekomen. ‘

‘Er was nog maar heel weinig over van de boerderij. Ons achterhuis was helemaal weggeblazen, alleen het voorhuis stond er nog. Er lag nog eten van het leger, blikken en zo. Die konden we opeten. Buiten lag allemaal troep, dode varkens enzo, van alles. Bij de varkens lag een lichaam, met de schoenen er nog op. Overal lagen hulsen. Mijn vader zei: ik hoop dat ze de rommel wel komen opruimen.’

‘We hadden dakpannen opgehaald van een ander huis dat helemaal in elkaar lag. Die hebben ze er bij ons weer op gelegd. Die pannen waren in zekere zin gestolen.  Met toezicht van de politie kwamen ze die dakpannen er daarom later bij ons weer afhalen en later weer nieuwe opleggen. Dat was wel een beetje eigenaardig. We hebben er geen straf voor gehad.’

‘Binnen ons gezin werd weinig over de oorlog gesproken. Ons beschadigde huis is weer opgeknapt. Door een bedrijf werd de schade opgenomen en gratis gemaakt.’

‘Het pak dat ik met mijn heilige communie had gedragen en dat we samen met de andere kleren voor de evacuatie in de grond hadden verstopt, was mijn zondagse pak, Toen we evacueerden dachten we binnen drie weken weer thuis te zijn, maar dat werden uiteindelijk acht maanden. De stof van het pak viel daarna zo uit elkaar, het kon nog net aan voor de foto. We hadden niets en kregen kleding van de H.A.R.K. Dat was een soort Rode Kruis, daar kon je van alles krijgen.’

[H.A.R.K., de afkorting van Hulpactie Roode Kruis, werd opgericht in het najaar van 1944 in het toen reeds bevrijde zuiden van Nederland als hulporganisatie voor Nederlanders die door oorlogshandelingen, evacuaties en schaarste dringend hulp behoefden. Prinses Juliana was beschermvrouwe van HARK.4]

‘Net na de oorlog, had oom Frans acht geweren verzameld en in de grond gestopt. Daar mocht ik ook af en toe mee schieten. Hij had een geweer aan een paal gebonden. Hij had er een touwtje aan gemaakt en ik mocht hem overhalen. Ze hebben de geweren  later in beslag genomen. Oom Frans zou toen drie maanden de gevangenis in moeten, maar dat is niet doorgegaan. Als ik naar Indië moet, zei hij, dan hoef ik niet de gevangenis in. Uiteindelijk hoefde hij niet naar Indië toe, maar moest wel een boete betalen.’

‘Ik weet van een schoolkameraad, die lag thuis in bed met tbc. Hij had een geweer onder zijn bed liggen. Dan moest je kogels meebrengen en dan konden we uit het raam schieten.’ (Mijnheer lacht hartelijk.)

’Ik ben nog even thuis geweest en daarna ben ik naar Oss gegaan om bij een bakker te gaan werken. Mijn zus bracht me op de fiets. In Plasmolen was het gewoon niet veilig, je vond overal munitie, het was echt nog oorlogsgebied. Er zijn toen een aantal mensen die granaten gevonden hadden, een been of arm kwijtgeraakt. Verschillende mensen uit het dorp gingen vissen in de Maas. Als je er een handgranaat in gooide, kwamen de vissen vanzelf naar de krant drijven.’

‘Een broer van mij moest eigenlijk naar Indië toe. Vanwege onze boerderij is hij echter maar een paar weken in dienst geweest, daarna mocht hij naar huis. Ik was nummer vier van de broers en moest eigenlijk na de oorlog bij de BB (bescherming bevolking). Maar omdat ik toen als enige knecht in een bakkerij werkte, hoefde ik niet. Ik heb later nooit last gehad van de ervaringen uit de oorlog, heb nooit enge dromen gehad. Ik vond het allemaal spannend, je ziet als kind geen gevaar.’

Bronnen:

  1. Cees van den Akker Advies. Vooronderzoek conventionele explosieven. Project N 271 Milsbeek-Plasmolen-Mook. (https://planviewer.nl/imro/files/NL.IMRO.0944.ReconstructieN271-VA01/b_NL.IMRO.0944.ReconstructieN271-VA01_tb6.pdf)
  2. Website Stichting Jacques van Mourik. (https://www.stichtingjacquesvanmourik.nl/kunstenaars/jacques-van-mourik)
  3. Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC). Oorlogsdagboek van Jan de Quay 1.2 (17-24 sept. 1944). https://www.bhic.nl/oorlogsdagboek-van-jan-de-quay-1-2-17-24-sept-1944
  4. nl, H.A.R.K. (https://www.oorlogsbronnen.nl/thema/H.A.R.K.)

 

Het gezin Simons