Bert Lammers
Vandaag, 29 juni 2023, luisteren we in Helmond naar de oorlogsverhalen van de op 28 augustus 1939 in Mierlo-Hout geboren heer Bert Lammers.
We waren in de oorlogsjaren al met vier kinderen. Op 31 december 1945 is er nog een vijfde bijgekomen.
Mijn oudste herinnering is dat ik met mijn vier jaar oudere en nogal ondernemende broer bij de Mariaschool in Helmond ging kijken naar de Duitse soldaten, die daar dan marcheerden en oefeningen deden. Dat vonden wij leuk om te zien.
De beelden, die in herinnering terugkomen hebben deels betrekking op de periode vanaf 22 september, met de bevrijdingsgevechten bij de spoorwegovergang in Mierlo-Hout, tot begin oktober 1944.
Daar stootten de Engelsen toen op de Duitsers. Dat heeft een hele nacht en een voormiddag geduurd. Mijn vader zette me later op het fietsstoeltje en ging daar met me kijken wat er allemaal kapot was geschoten. We zagen er in de Hoofdstraat, waar wij woonden, twee gesneuvelde Duitse militairen liggen. Een hadden ze in de sloot gelegd bij de boerderij van Vervoort en de andere zat een stukje verderop nog achter zijn geschut. Rondom overal veel geraakte bomen. Maar het beeld van die doden kan ik nog goed terughalen. Voor een kind is dat toch een rare ervaring.
Tijdens die gevechten kwam er een Duitser ‘s nachts bij de ingang van onze schuilkelder. Zijn gezicht zat vol bloed. Hij wilde naar het hospitaal in Helmond en vroeg aan mijn vader of hij diens fiets mee mocht nemen. Mijn vader had er niet veel vertrouwen in. Echter ’s morgens stond hij weer keurig op zijn plek. Dat was dus een nette Duitser.
Tijdens beschietingen liepen de Engelsen bij ons achter door de tuinen. In de buurt woonde een man, Frans Schampers, die voor zich zelf een soort schuttersputje had gemaakt, waar hij net in paste. Als ik op onze schuilkelder ging staan, dan kon ik over een laag muurtje kijken. Toen zag ik de Engelsen bij dat gat van Schampers komen en een van hen zijn bren (een volautomatisch, lichte mitrailleur) daar naar beneden richten. Vervolgens trok hij Schampers aan zijn kraag uit dat gat.
Mijn oudste broer nam mij ook mee als er weer ergens een vliegtuig naar beneden was gekomen. Tussen Lierop en Mierlo gebeurde dat met een 2-motorige bommenwerper. Die was niet neergeschoten, maar had geen kerosine meer. Achterin zaten Punt-50 mitrailleurs, (wapen waarbij de patronen werden aangevoerd door een patroonband). Wij probeerden die wapens uit het toestel te halen. Dat lukte ons met eentje. Die verstopten we, ondergedekt, in een sloot. Maar toen we de volgende dag terugkwamen met een bolderkar, was ie verdwenen.
Op 28 augustus 1944, mijn verjaardag, was er weer een aanval op een trein in Mierlo-Hout. Wij waren niet zo ver daarvandaan aan het spelen met een foxhond. Die moest van ons zwemmen in een poel. Mijn oudste broer keek omhoog en zag drie of vier Engelse vliegtuigen heel hoog in de lucht. Dus hij zei: “Die zitten zo hoog, daar gebeurt hier niks mee”. Maar hij had dat nog niet gezegd of ze doken naar beneden. En wij doken in een sloot. Die trein van Venlo naar Helmond, half goederentrein en een ander deel personentrein, vol mensen van Philips, hebben ze gelukkig niet geraakt. Ik had voor mijn verjaardag nieuwe klompjes gekregen. Toen ik weer thuis kwam had ik er nog maar een. De ander hebben we nooit meer gevonden.
Begin september was er een begrafenis in ons dorp met zo’n mooie ouwe versierde wagen. Die stond voor de kerk toen het luchtalarm afging. Iedereen vluchtte weg. Ik was op weg naar een schuilkelder toen er een enorme explosie kwam. Ook die aanval miste de trein weer. Maar twee kinderen van familie van Wetten zijn daar omgekomen in het huis waar ze schuilden. Ze stonden daar in een gangetje. Zij woonden vlak bij ons. Tegenover hun huis sloeg drie weken later een granaat in bij een boer, waarvan een zoon gedood werd en een ander zwaar gewond. Ik zag daar de rook onder de pannen uitkomen. Dus van twee gezinnen: drie gedode kinderen en een zwaar gewond.
Toen die gevechten in Mierlo-Hout afgelopen waren, moest de hele bevolking aan onze kant van het dorp weg. Onze straat stond helemaal vol tanks.
De Engelsen waren bang dat er ongelukken zouden gebeuren als we in die buurt bleven. Dat was eind september 1944. We zijn toen tien of veertien dagen bij een boer, Toon van der Laar, in Lierop geweest. De jongens sliepen in de kippenkooi. Vanaf de Strabrechtse Heide werd richting Liessel en Deurne geschoten. In het donker keken we naar de lichtsporen. Toen we er twintig jaar later nog eens terug kwamen, stond de kippenkooi er ook nog. We hebben nog heel lang contact gehouden met die boerenfamilie. Hele fijne mensen.
Ik heb ook nog een Spitfire zien liggen in Mierlo, op het oude voetbalveld van Mifano aan de Kerkstraat.
En op 1 januari 1945, we waren eigenlijk al bevrijd, was het heel de voormiddag erg onrustig geweest met beschietingen. Van een hele rij bomen waren de toppen weggemaaid. Ik zag toen in een heel groot gat in de grond een Focke Wulf (Duits eenmotorig jachtvliegtuig) liggen met heel veel, mooi gekleurde munitie erbij. Het stonk er erg naar de kerosine.
De namen van al die toestellen heb ik later opgezocht. Vliegtuigen interesseren me nog altijd. Als er nu een Dakota overkomt met zijn apart geluid, dan herken ik dat op een kilometer afstand.
Er werden door de Duitsers gietijzeren granaten gebruikt, wel een halve meter lang. Die verzamelden we om ze voor 15 cent per stuk, best veel geld, te verkopen aan een ijzerboer, Hans Gruijters bij ons in de straat. (Later bekend geworden als de Zwarte Ruiter. Er is nog een film over hem gemaakt. Hij heeft bij een overval in Ravenstein op 15 november 1954 de bankbeheerder van de Rabobank dood geschoten. En daarna reed hij, op de vlucht, in Boekel een jongetje dood, zonder zich om het slachtoffer te bekommeren).
Aan mijn jongste zus is ook nog een verhaaltje verbonden. Mierlo-Hout was al bevrijd. Maar de Duitsers schoten nog vanuit Helmond in de richting van ons dorp, waarbij verschillende slachtoffers zijn gevallen. Een van die ijzeren granaten sloeg in bij het huis van de familie Hoefnagels, kermisexploitanten. Vader ging natuurlijk kijken en ik moest mee. Toen wij onderweg waren daarnaartoe, kwam er weer een salvo en dat sloeg vlak bij ons huis in. Een perzikenboom werd half afgezaagd en daarna vloog de scherf door het dak naar binnen. Mijn jongste zusje, Franka, lag in haar wiegje, met zo’n gordijntje erboven. Daar ging de scherf doorheen. Die hebben we nog heel lang bewaard. Er zaten hele mooie kleuren op. We schrokken enorm toen we thuis kwamen en hoorden wat er gebeurd was.
Op 8 augustus 1945 ging mijn vader met mij en mijn oudste broer en oudste zus per trein naar Venlo om te zien wat daar allemaal verwoest was. Dat deden we met een trein van platte goederenwagens, die heel langzaam reed. De trein kwam maar tot Blerick. Het is me altijd bij gebleven dat van het station in Blerick alleen nog een stukje schouw stond. De rest van het gebouw was weggeslagen.
De voorstad van Venlo lag helemaal in puin, de spoorbrug en de gewone brug lagen in de Maas. Daarnaast hadden ze een touwbrug gemaakt. Je liep er, net boven het water, over naar de overkant te schommelen. We kwamen er ook bij een plaats, Helschriksel, waar een bom op een klooster was gevallen met heel veel doden tot gevolg. Wat me altijd bij is gebleven: onder een van die omgevallen muren zag je net het kopje van een kat, die zijn tong uitstak. Wat je als kind al niet allemaal onthoudt.
Interview: J. (Sjef) Smeets