Ad Hermens

Opgetekend door J (Sjef) Smeets

Bij onze speurtocht naar herinneringen aan 1940-1945 horen we vaak – gelukkig wel  decennia lang in geheugens opgeslagen - belevenissen, die, nooit of bijna nooit gedeeld werden. Bij de ene persoon uit bescheidenheid, bij een ander uit plaatsvervangende schaamde voor de “foute ouders”, of uit voorzichtigheid, omdat het ook in ons land  rondwarende antisemitisme behoedzaam doet omgaan met zijn/haar Joodse identiteit.

 

Vandaag, 10 juli 2024, noteerden we in Geldrop de persoonlijke oorlogsherinneringen van de, op 20.6.1932 in Rosmalen geboren, heer Ad Hermens.

Gelukkig hulde hij zich niet in stilzwijgen over hetgeen hij meemaakte in de oorlogsjaren. De nieuwsgierigheid, die hij tussen zijn 8e en 13e ontwikkelde, leidde tot dichtbij huis, maar ook elders in binnen- en buitenland niet aflatend speuren naar verklaringen en aanvulling van gegevens. Onder andere in een tiental boeken, die hij uitgaf in de periode 1993 – 2024, deed hij ongekend gedetailleerd verslag van wat zich onder zijn ogen in zijn geboorteplaats Rosmalen en omgeving afspeelde. Ook verzorgt hij regelmatig exposities van oorlogsmateriaal en lezingen voor een geïnteresseerd publiek van alle leeftijden.

“Als wij niet in dat huis in Rosmalen – het Stations-Koffiehuis - hadden gewoond, dan had ik niet beleefd wat ik allemaal meemaakte. Veel van mijn avonturen beleefde ik samen met mijn jongste zus, Gera. De oudste zus, Lies, was tot augustus 1944 op Kostschool in Den Bosch”’.

 

Er is om te beginnen nog een kleine herinnering aan 1939. Het Nederlandse leger was tijdens de mobilisatie ook in ons café terecht gekomen. Ze hadden een accordeon en een saxofoon. Wij zongen al hun liedjes mee, dat vonden wij gezellig. Met paarden oefenden ze in een wei, dichtbij ons huis. Ze kwamen ’n keer plotseling uit die wei in galop over een sloot heen in het karrespoor waar Gera, die toen nog maar zes was, en ik liepen. Gera kon niet meer wegkomen. Paarden hebben het instinct om niet op mensen te trappen. Toen zijn er tien paarden over Gera heen gesprongen zonder haar te raken. Ik zag het van op een afstandje. Op 10 mei 1940 ’s morgens waren ze opeens allemaal weg.

 

Mijn eerste oorlogsherinnering gaat terug naar Pinksteren 1940. Schilders waren bezig met krabbers een schilderbeurt aan ons huis voor te bereiden. Toen hoorden we opeens niet meer het krabben aan het houtwerk, maar een heleboel lawaai. En zagen we heel veel Junkers vliegtuigen heel laag overkomen. Er kwamen ook Duitse troepen bij ons langs over de weg Den Bosch – Nijmegen. Die moesten ergens overnachten en vorderden ons café. De soldaten sliepen op stro in het café. De paarden stonden buiten vastgebonden.

 

In 1942 op weg naar school zag ik dat allemaal jongemannen opgepakt werden en met de kolf van het geweer een overvalwagen in werden geslagen.
’s Nachts waren er heel veel bombardementsvluchten naar Duitsland. Vanuit ons café heb ik daarbij, ook in 1942, één crash gezien. Het was een “Vickers Wellington” (2-motorige Britse bommenwerper), op de terugweg van Duitsland, die als een hele grote vuurbal naar beneden kwam. Hij kwam steeds dichterbij, dat vergeet ik nooit. Wij liepen rond het biljart te bidden dat ie maar niet op ons huis zou vallen. Mijn vader bad het ene Weesgegroetje na het andere. Het toestel is maar een paar kilometers bij ons vandaan, net naast een boerderij, neergeploft. Ik ben ’s anderendaags samen met Gera gaan kijken. En werd toen voor het eerst geconfronteerd met iets gruwelijks. De cockpit lag naast de boerderij. De bemanning was verbrand en zat er nog in. Dat heb ik vanaf een afstandje gezien. Dichterbij mochten we niet komen. De Duitsers hadden nog geen kettingzagen. Met handzagen probeerden ze  de cockpit te openen om de overledenen er uit te halen. Ik heb gezien dat die in vijf kisten op een vrachtwagen gezet werden. De Duitsers gingen trots op die kisten sigaretten zitten roken. Daar heb ik wakker van gelegen. Die opruimploeg logeerde een week in de stal bij de boerderij. De bewoners werden er daarom van verdacht dat ze met de Duitsers heulden, maar dat was niet waar. 

 

Ik ben in 1943 ook gaan kijken bij een “Dornier Do 217”, een Duits vliegtuig op zijn terugweg. Boven Engeland was een motor defect geschoten. Zo konden ze nog tot Rosmalen komen. Toen viel motor 2 uit, die ook aangeschoten was. Ze probeerden een noodlanding te maken in de polder. Hij vloog echter de toppen van een aantal hoge bomen af en stortte neer. Toen we uit school kwamen, gingen we stiekem kijken. Er stond een schildwacht bij. Ze hadden er een zeildoek overheen gelegd, want je mocht dat toestel niet zien. Ze schaamden zich omdat een Duits vliegtuig  neergestort was.

 

W. Brombach

Piloot Brombach werd zwaar gewond. Zijn been was er bijna helemaal af. Een bemanningslid was overleden en de anderen werden veiliggesteld. Later zocht ik het allemaal uit en heb ik hem ook gesproken. Zijn been bleek destijds in Den Bosch in het ziekenhuis geamputeerd te zijn.  In de vijftiger jaren was hij al op zijn eigen houtje een keer naar het vliegveld bij Eindhoven gekomen. Maar hij mocht er toen niet binnen, want daar was het zo kort na de oorlog nog te vroeg voor. Dertig jaar later heb ik hem met zijn vrouw en hun zoontje meegenomen naar het vliegveld. We kregen op Welschap een rondleiding van de Koninklijke Luchtmacht. Toen werd hij er dus wèl ontvangen. Hij was nog ontzettend fanatiek. Ik had namelijk ook het bericht van de Royal Air Force dat er in die nacht vijf Dorniers neergeschoten waren. Dat liet ik hem lezen. Toen werd hij kwaad en riep: “Nein, nein, es war nur Ein”. De gegevens van zijn navigator, B. Schaaf, heb ik ook opgespoord. Die had de crash wel overleefd, maar is later in Frankrijk als vermist opgegeven. Voor de oorlog had hij een hotel in de Eifel, bij Prüm in de buurt.

Mijn grootste avontuur speelt zich af in en rond de Duitse Rode Kruistrein, die in de nacht van 17 op 18 september 1944 opeens bij het station naast ons huis stond. Toen ben ik ook mijn dagboekje bij gaan houden.

Ad in 1942

De Duitsers wilden met die trein naar huis. De Nederlandse machinisten waren verplicht om te rijden. In die maand was echter de Spoorwegstaking uitgeroepen. De stationschef heeft toen een flinke verzetsdaad gepleegd. Hij zette het sein op rood. Dus stopte die trein. Alles was verduisterd, ook het spoorwegemplacement. Maar ik hoorde vreemde stemmen. Een paar uur later zag ik een hele lange trein met 17 wagons staan. Ze hadden hem tussen twee overwegen in gezet. De machinisten hebben meteen de stoomlocomotief losgekoppeld en zijn ermee vandoor gegaan. Ook een niet zo misse verzetssdaad dus. Ik kon zo vanuit ons huis, door een heg heen, in die trein via het tuintje van de stationschef. Ons café werd meteen in beslag genomen door de heren doktoren en sanitäters. Er bevonden zich in de trein wel honderd gewonden. De Duitsers waren in paniek. Intussen hadden ze namelijk vernomen dat de spoorbrug bij Ravenstein door hun eigen troepen opgeblazen was. Dus ze konden nooit meer naar Duitsland. ’s Daags tevoren was ook het station van Den Bosch gebombardeerd. Ook de gewonden daarvan lagen in de trein. Voor mij was het een avontuur, maar mjn ouders zaten ‘m te  knijpen. Die trein kon immers gebombardeerd of beschoten worden. Intussen was Market Garden op gang. Dus er vloog ook nog heel laag van alles over in de richting Arnhem. Mijn zus en ik zijn gewoon in de wei gaan liggen en zwaaiden naar de mensen die daar boven in de open deuren stonden. Er werd tegelijk ook op hen geschoten, het afweergeschut stond kortbij ons.  

Bij de trein waren twee SS-wachten. Daar heb ik veel last van gehad, want ik wilde erin. Ik had in die tijd zeepkistenauto’s gemaakt, waar ik nog van alles voor nodig had. Als de schildwacht even niet keek, ging ik met een knijptang en een hamer de trein in, waarin medicijnen, verband en bloed lag. Dat was dus eigenlijk gevaarlijk. Ik heb zelfs een schakelaar “Warm/koud” meegenomen voor het kleine tankje dat ik gebouwd had. Na de bevrijding zat mijn zusje daarin bij een optocht en gebruikte zij die schakelaar. Thuis hadden ze het niet zo op mijn zoektochten in de trein. De schildwacht zou zo’n jong ventje niet doodschieten, maar hij kon wel streng zijn. In een schuttersputje naast de trein vond ik een wit-groene Amerikaanse parachute van nylon, wat  we nog nooit gezien hadden. Daar ben ik aan gaan trekken toen de schildwacht de andere kant uit liep. Opeens stond hij met het geweer op mij gericht voor me. “Was machen Sie hier?”  en joeg me weg. Thuis kreeg ik er natuurlijk weer van langs.Toen ik ’s avonds in het donker terug ging, was iemand me voor geweest. Ik zag nog net de kleermaker uit het dorp ermee weglopen. De man had vijf dochtertjes. En na de bevrijding liepen die allemaal in groen-witte jurkjes.

Ik mocht van de Duitsers niet bij die trein komen, omdat er ook drie geallieerde krijgsgevangen militairen in bleken te liggen. De drie lagen te kermen van de pijn, maar ook van de dorst. Ik zwaaide naar hen. Ik sprak natuurlijk nog geen Engels. Maar ik hoorde, toen ik ’n keer langs de trein liep, “Water, water”. Dat klonk mij een beetje Engels in de oren. Dus ik zei ik tegen mijn moeder: “Ze hebben dorst”. Doordat we de Duitsers ook in ons café hadden en ze van alles van ons nodig hadden, was mijn moeder niet zo bang voor ze. Dus zei ze : “Dan ga ik ze wat brengen”. Ze sprak geen Duits, maar heeft op een of andere manier de schildwacht aangesproken. Ze wou met een fles water of limonade naar die drie geallieerden, onze toekomstige bevrijders. Dat bleken twee Amerikanen te zijn en een Schot, zoals ik na veel speurwerk en overzeese correspondentie 40 jaar later kon vaststellen:
1e Lt. Edward T. Jansen, 501st Parachute Infantry Regiment. C  Compagnie . 1ste Bataljon (101st Airborne Division).
De tweede man was Pvt. Charley “Rusty” Barnes,  502TH  Parachute  Infantry Regiment,

C Company 1st Bataljon. (101st Airborne Division)
De derde was een Schot: Pvt. William Philipson, van de Royal Scotts.  15th Schotse divisie
Met de dochter van Jansen heb ik nu nog contact. Zij heeft het voornemen dit jaar nog naar hier te komen.

 

Edward Jansen                                                              Charly Barnes                                                             William Philipson

Intussen hadden de Duitsers in de gaten dat die trein nooit meer weg kon. Dus moest ie leeg gemaakt worden. Ik heb al die stumpers gezien. De trein viel onder generaal Hans Wolfgang Reinhard, wiens hoofdkwartier zich in Moergestel bevond. Op een gegeven moment heb ik wel zo‘n hoge Piet zien lopen tussen de soldaten. Die had het huis van mijn oom en tante gevorderd, die ook telefoon hadden. De generaal moest zien de dokters met hun gewonden weg te krijgen, want alles raakte op, vooral ook het voedsel. Enkele boeren hebben nog bussen melk gebracht voor de gewonden. Omdat rondom gevechten aan de gang waren, konden ze de melk niet kwijt.

 

Op 18 september ben ik samen met mijn oudste zus, Lies, de polder in gevlucht en daar zijn we in een schuttersputje gaan zitten. De Britten kwamen in het kader van Market Garden in hun Horsa-gliders (zweefvliegtuigen) over ons heen, op weg naar Arnhem. Ze werden door Duits afweergeschut beschoten. De treinen, ook Rode Kruistreinen werden, omdat die soms munitie vervoerden, beschoten door de Britse jagers. Een van die gliders zag ik loskomen van achter het vliegtuig. Het ding begon over ons heen te cirkelen. Op een gegeven moment zag ik hem achter de Sint Lambertuskerk verdwijnen en niet meer terugkomen. Ik zei tegen mijn zus: “Die is geland dichtbij de trein naast ons huis”. Daar wilde ik als jongetje naar toe. Opeens zag ik een grote vlam. Hij stond dus in brand. De Duitsers kwamen er snel bij. Maar de Ondergrondse had de bemanning toen al gered. Ook de jeeps waren er uit gehaald. Twee dappere jongens reden ze door de binnenlanden naar Heeswijk, met de Britse bemanningsleden bij zich. Onderweg maakten ze nog een paar Duitse krijgsgevangenen. Die hebben ze voor op de motorkap gezet. De Britten hadden, volgens hun instructies, de glider zelf opgeblazen. Een man gaf mij een snoepje, dat uit de Britse Horsa-glider was gejat. Dit snoepje was me erg dierbaar omdat het van de eerste bevrijders kwam. Ik kwam met dat snoepje in mijn knuisje langs de schildwacht. En die zei: “Aufmachen”. Maar hij had kennelijk medelijden met me en liet me het souvenir houden.

 

Zondag, 22 oktober zaten we te kaarten, toen we een enorme klap hoorden. Ik zag dat in het bovenraam een gaatje was. Toen is dus een granaatscherf door ons huis over onze hoofden heen aan de andere kant in een deur gevlogen. Vanaf half oktober waren de Engelsen namelijk al bezig het front af te tasten. Wij sliepen toen al heel lang, samen met evacuees uit Berlicum, in onze gewelfde kelder. Ook nog lang na de bevrijding. Intussen waren bij de Maas de dijken doorgestoken. Dat betekende hoog water in de polder en ook in onze kelder. Onze houten bedden stonden met de poten in het water. We stapten via bierkistjes naar onze bedden toe. (Rosmalen is op 23 oktober 1944 bevrijd door de 53ste Welsh Divisie, die vanuit Oss kwam )  

 

Na de bevrijding heb ik nog een gruwelijk tafereel gezien. Nog geen kilometer van ons huis vandaan, aan de andere kant van  de spoorlijn stonden twee kapotte, uitgebrande Duitse tanks, zogenaamde Sturmgeschütze (een vast kanon op een tankchassis) waarin twee gedode soldaten lagen. Engelse tanks van de 6e Inniskilling Dragoons (een Iers infanterieregiment) stonden erbij. Mijn zus en ik liepen er naartoe, maar wisten niet wat daar aan de hand was. Die Engelsen hebben dat tactisch opgelost. Ze dachten: “Die kinderen mogen er niet dichtbij komen”. Mijn zus mocht wel even in zo’n Shermantank en ik kreeg een koptelefoon op met dansliedjes.

 

Wij hebben Engelsen in huis gehad vanuit Oss, het Canadese Lake Superior Regiment en later waren ook andere Engelsen, Schotten en Polen onze beschermers. Ons café heeft er zodoende een heel jaar uitgelegen.
Het was in 1945. De trein stond er nog, helemaal geplunderd. De gewonden waren al bij Hedel de Maas overgebracht. Boerenzonen waren verplicht geworden om ze over de Maas in de richting van Utrecht te brengen. Omdat  ze een Ausweis mee hadden gekregen, waarin stond  dat paarden en wagens hen niet afgenomen mocht worden, kwamen ze ook weer thuis zoals ze vertrokken waren.

 

Ik ben ook nog eens gearresteerd, niet door de Duitsers, maar door de Ondergrondse. Een gewone Rosmalense jongeman in zijn blauwe overall met geweer hield me aan. Ik had uit een chique “Wagon Lits”, die er ook tussen zat in de trein, mooie sierlijk met notenhout ingelegde kastdeurtjes meegenomen.  Hij zei dat ik mee moest naar de commandant. Aan de andere kant van de trein liep een sloot en daarachter stond een boerderij, waar ik ook wel eens speelde. Ik wist daarbinnen dus goed de weg. Ik rende naar binnen en hij met z’n geweer achter me aan. Ik dook in hun ouderslaapkamer  onder het bed. Hij rammelde me er met z’n geweer onderuit en nam me mee naar de commandant. Ik kreeg van hem een donderspeech en de plankjes moest ik inleveren.

 

In het midden de ouders Hermens 

Links en rechts de dochters Lies en Gera

Merkwaardig genoeg is de naam Juliana de hele oorlogstijd op de gevel blijven staan, terwijl alle aan het Koningshuis gerelateerde namen in 1942 al op last van de Duitsers werden vervangen.

Boeken Ad Hermens:

“Rosmalen in de vuurlinie, 1944-1945”, 22 juni 1944”

ISBN 978-90-802074-1-7 1993

“Vliegramp in de Panbossen”

ISBN 978-90-802074-2-4 2000

“Luchtaanvallen op Eindhoven en Philips, 1940-1945”

ISBN 978-90-802074-3-1 2002

“Luchtoorlog boven Rosmalen 1940-1945”

ISBN 978-90-802074-4-8 2004

“RAF Lancaster LL-779 en de Zilveren armband

  RAF Lancaster LL-779 and the Silver bracelet Gemert-Handel 21-07-1944”

ISBN 978-90-802074-5-5 2006

“Geldrop-Mierlo tijdens WO-2. 1940-1945”

ISBN 978-94-619072-5-7 2011

“Voortijdige gliderlandingen in de Meijerij van ’s Hertogenbosch, september 1944”

ISBN 978-90-802074-0-0 2015

“Voortijdige gliderlandingen in de Nederlandse en Belgische Kempen

 Market Garden, september 1944”

ISBN 978-90-802074-6-2 2017

“Zo zag ik Operatie Market Garden september 1944 en speurde later verder”

ISBN 978-90-802074-7-9 2024