Marietje van der Heijden
Opgetekend door J ( Sjef) Smeets
Vandaag, 8 november 2024, noteerden we in Geldrop de oorlogsherinneringen van de aldaar op 12.12.1930 geboren, mevrouw Marietje van der Heijden:
Mijn herinneringen beginnen ermee dat de Duitsers door de straat marcheerden. En dat wij heel trots thuis kwamen omdat we van ze geleerd hadden in het Duits tot tien te kunnen tellen. Ik was tien jaar en had geen besef van de oorlog.
1934 Marietje met zusje Corry
Toen die uitbrak werkte mijn vader als naaimachinemonteur bij “Tweka”. (Het op 16 mei 1916 door Jacques de Heer met de productie van ondergoed gestarte bedrijf. Het profileerde zich toen graag met twee trefwoorden: Kleurrecht en Kwaliteit. De 2 K’s leidden tot de naam “Tweka”. Later heeft het bedrijf internationaal naam gemaakt met badmodecollecties. J.S.). Op ’n gegeven moment hebben ze de Joodse meneer de Heer opgepakt. (Jacques de Heer pleegde zelfmoord tijdens Duitse gevangenschap in Scheveningen 22-02-1943.J.S.). Zoon Loet de Heer werd niet geïnterneerd, zodat hij de fabriek kon leiden, die lange onderbroeken en andere onderkleding moest blijven produceren voor de Duitsers. Mevrouw de Heer was ondergedoken omdat ze bang was ook opgepakt te worden. Mijn vader kwam thuis en vertelde dat mevrouw de Heer ergens op een onverwarmd kamertje verbleef. Wij hadden nog een klein kacheltje staan en dat wilde hij naar haar toe laten brengen. Hij laadde het op zijn kruiwagen en bracht het ’s avonds naar het kantoor van de “Tweka”, waarvandaan het door de privéchauffeur van de familie, Cor van der Linde, naar mevrouw de Heer op haar onderduikadres is gebracht. Uit dankbaarheid kregen wij serviesgoed en nog heel veel meer cadeaus van de familie.
Dan is er het verhaal van de familie Derks. Dochter Riek van 18 kreeg iets met een Duitser.
Haar vier broers werden opgepakt. (In het Eindhovens Dagblad van 13.3.2010 vertelde broer Christ gedetailleerd wat er gebeurd was: “Onze Gerard kwam die avond straalbezopen thuis en riep: “Waar is onze Riek? Ze hangt zeker weer ergens uit met die Mof”. Hij pakte een broodmes uit de keukenla en ging de deur uit. Hij trof de twee aan bij de “IJzeren Man”, Een plas aan de rand van Geldrop, waar nu zwembad De Smelen is. Hij had hem finaal de nek afgesneden”. J.S.)
De Duitsers lagen ook in de Margaretha Sinclair meisjesschool, waar ik zelf op zat en in de St. Jozef jongensschool.
Ik heb mijn vader zien huilen omdat hij op Duits bevel al zijn duiven moest slachten. Die zouden boodschappen kunnen overbrengen.
De jongens van Derks hadden ook duiven, die hun moeder, tijdens hun afwezigheid niet wilde laten slachten, zoals de Duitsers eisten. Mijn vader had er mooie kooien voor gemaakt en fietste er elke dag twee maal naar toe om ze te voeren. Toen de oorlog afgelopen was, zei moeder Derks tegen vader: “Jij mag het beste koppeltje uitzoeken. Ons mam kwam er toen pas achter dat hij die duiven verzorgd had. Ze werd kwaad, want ze was bang dat de Duitsers terug zouden komen. “Als ze jou meenemen, dan zit ik hier met mijn vier kindjes”.
De oudste dochter van burgemeester van der Putt was de leidster van onze Gidsenclub. Omdat we geen clubhuis hadden, mochten we in hun grote tuin, daar kon je in drie open vakken zitten. Die benutten wij ook voor onze bijeenkomsten. We mochten in het huis naar het toilet, wat we wel bijzonder vonden. Met de jongste dochter, Paula, die van mijn leeftijd was, trok ik veel op.
(Burgemeester Henry van der Putt weigerde Geldropse burgers aan te wijzen, die graafwerk zouden moeten gaan verrichten in Zeeland. Op donderdag 6 juli 1944 werd hij samen met zes andere zuidoost Brabantse collega-burgemeesters in kamp Vught geïnterneerd. In 1951 kreeg de weduwe Van der Putt de officiële mededeling dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid moet worden aangenomen dat haar man tussen 17 en 24 maart 1945 is omgekomen tijdens of na transport van Pölitz bij Stettin terug naar Bergen-Belsen. Hij is 57 jaar geworden. Zijn lichaam is nooit teruggevonden. Na de oorlog ging zijn zoon Vincent op zoek naar zijn vader. Zodra hij echter de Russische bezettingszone binnenliep, werdt hij voor een westerse spion aangezien en drie maanden lang vastgezet. Een medegevangene wis hem met grote zekerheid te vertellen dat hij Henry nog maar kort daarvoor levend had gezien in een Russisch gevangenenkamp aan de Pools-Russische grens. J.S.)
Toen het Duitse leger met de terugtocht begonnen was, roofden ze voor hun vertrek uit Geldrop de winkels van De Gruyter en Albert Heijn leeg. De vol geladen vrachtwagens stonden opgesteld onder de bomen bij Molenheide, een bosgebied tussen Geldrop en Mierlo. Wij konden dat van huis uit, in de Kievitstraat, heel goed zien. Mijn vader stond in de tuin en riep: “Kom eens kijken”. We zagen eerst een klein vliegtuigje komen, een Engelse jager. Daar kwamen zes vliegtuigen achteraan. Dat herhaalde zich wel drie of vier keer. Ze schoten de hele Duitse colonne in brand. Het rookte en brandde en we zagen hiervandaan de vlammen uit het korenveld komen. Toen gingen wij natuurlijk snel de kelder in, die we samen met de buren tussen onze huizen hadden gebouwd. Maar de Duitsers kwamen terug. Bij een boer namen ze een paard mee, ergens anders een fiets. Dat was me een mooie uittocht.
We hadden groente uit onze grote tuin. Vader moest de ketels stoken bij “Tweka”. Daar was de keuken van de militairen. Wat daar overbleef kreeg vader mee “voor het varken”. Hij bracht wel eens een hele pan erwtensoep met vlees er in mee. Daar aten wij goed van.
We hadden ook stiekem een varken. Als dat geslacht moest worden, dan kwam ene van de Valk, die een revolver had en het beest doodschoot. Dat moest snel en goed gebeuren, want anders zou het dier gaan gillen bij het slachten. Dat mocht niemand horen. Het dier werd meteen in de hals gestoken en het bloed opgevangen voor de bloedworst en de balkenbrij. De darmen werden eruit gehaald, in de soda gekookt, omgedraaid en nog een keer gekookt. Dan mochten wij het worstmachientje draaien. Die worsten hingen op zolder te drogen. De hammen rookten we ook zelf met dennenappels uit het bos. Die werden nat gemaakt en dat gaf de goede rooksmaak. En dan kwam de slager om het dier uit te benen. Dat gebeurde allemaal stiekem. In de kelder stond een grote houten bak. Die moest vooraf vol water worden gezet, omdat hij lang droog had gestaan. Daar werd alle vlees in gepekeld. Mijn moeder maakte van de kop van het varken ook twee soorten zult, zure en gewone. Daar ben ik allemaal bij geweest. Er mocht bij die slachtwerkzaamheden niemand in de buurt komen, die ongesteld was, omdat het vlees dan kon bederven. Dan kon dus niet geslacht worden.
Mijn vader gebruikte de molen van een oude wasmachine om het koren te malen, wat we bij de boer haalden. Ons mam zeefde het meel. En dan werd er witbrood en roggebrood gebakken. Daarvoor had vader een oven gemaakt, die op de plattebuiskachel paste. Wij kinderen vroegen dan altijd: “Krijg ik het korstje?”. We woonden trouwens naast groenteboer Swinkels. Als die sinaasappels binnen kreeg, dan waren de eerste voor ons. Mijn ouders hadden in de oorlog vier kinderen te voeden. Ik was de oudste en daarna kwamen Corry, Pierre, en Tineke (geboren in 1944) er. Er was voor het gezin altijd genoeg te eten. Na de oorlog kregen we in 1949 ook Dymphie nog.
Na de bevrijding stond in het centrum een kiosk, waarbij toen ’s avonds op stro gedanst werd. De overbuurman kwam vragen of ik met hun mee mocht. Want hun dochter, Toos, ging er ook mee naar toe. Ik vroeg aan moeder hoe laat ik thuis moest zijn, waarop ze zei: “Kom maar met de buren mee naar huis, dat is het veiligste”. Die bleven tot twaalf uur. Toen ik om half een binnenkwam, ging de lamp aan en mijn moeder schopte me tot ik in bed lag. Dat vind ik nou nog, als ik er aan terugdenk, zo onrechtvaardig. Want ik had toch gevraagd hoe laat ik thuis moest zijn.
Sommige militairen zaten ’s avonds bij ons in de kamer om zich te warmen. Eentje was Engelsman, Ronald en een ander was een Schot, Jimmy. Die kregen van mijn ouders het warme bed waar ik en Tineke normaal in sliepen. Wij moesten toen op de grond slapen. Een van die mannen had ’n keer een blik perziken meegebracht voor de kleine Tineke. Hij wilde haar zelf voeren. Daarvoor zette hij haar op zijn rechterknie en wilde haar heel onhandig met zijn rechterhand voeren. Dat ging niet natuurlijk. Indertijd hadden wij op de radio al Engelse les gevolgd. Dus moeder zei: “You do no good your work”. Daar moest hij heel hard om lachen.
Toen er een keer een aantal Engelse auto’s voor zijn deur stilstond, kwam de caféhouder Harald Engelen naar buiten met een heel blad vol bier. Veel meiden waren op die auto’s geklommen. Ali Oosterling en Sjanneke van Berlo waren toen al op de MULO in Eindhoven. Dus die spraken al wel Engels. Het konvooi wilde in Nuenen over de brug van het Wilhelminakanaal naar Son. Ali en Sjanneke hebben ze toen verteld dat die brug het zware materiaal niet zou kunnen dragen. Daarom zijn ze toen over Eindhoven om gereden naar Son toe.
Een paar jaar geleden lag ik in bed en hoorde ik allemaal muziek. De buren waren het niet. Toen heb ik de politie gebeld. Die kwamen, maar ze hoorden ook niets. Ik blijk toen toch in mijn hoofd druk te zijn geweest met wat er allemaal in de oorlogsjaren gebeurd was. Dat kwam allemaal weer terug. Via de pastoor van Nuenen is er een vrouwelijke professor gekomen. Die heeft een paar keer met mij gepraat. Ook de huisartsenpost kwam er aan te pas. Gebleken is toen dat mijn moeder mij, als oudste, in de oorlog van alles liet doen en meemaken, waar de kinderen die na mij kwamen niets van hebben meegekregen. Die geloofden achteraf ook niet wat ik daar over vertelde.
Marietje besluit met de vaststelling: “Ik heb al zo vaak tegen mijn kinderen gezegd dat ik mijn oorlogsherinneringen achter wilde laten. Dus ik ben heel bij dat ik het jou nu allemaal kan vertellen voordat ik doodga”.