Hans Kürten
Obergefreiter bij de 116. Panzerdivison "Windhund"
Ik was kapot! Dat waren we allemaal! We hebben die nacht in elk geval een kameraad verloren. Die was bevroren. Door uitputting gevallen en toen bevroren.’
Hans Kürten – Hitdorf 25 juli 1925
Obergefreiter bij de 116. Panzerdivision ‘Windhund’
Klussen aan motoren leek hem fantastisch. Hij had zelfs een baan in het vooruitzicht, maar tijdens het nazi-regime werkte het zo, dat je niet vrij mocht kiezen wat je wilde. De veteraan reageert met een nijdige blik in zijn ogen:
‘Toen hebben ze mij de hele santenkraam verboden!’
Met vijf lotgenoten kwam hij in een weverij waar hij parachutes moest weven: ‘Het was immers oorlog, nietwaar?
Dat was allemaal al gepland en toen heb ik een beroepsopleiding als wever moeten doen. Na het examen bleek ik ook nog eens tot mijn grote verdriet de op twee na beste van het gehele district te zijn en toen kreeg ik een studiebeurs aan de textielschool in Krefeld aangeboden. Dat wilde ik helemaal niet. Ik wilde met die hele rotzooi niets te maken hebben, niets!’
In december 1942 kreeg hij zijn oproep voor de Reichsarbeitsdienst en werd bij Fliegerhorst Venlo opgeleid als soldaat. In juni 1943 kreeg hij zijn oproep voor de militaire dienst bij de Wehrmacht. De oorlog bevond zich toen al in een voor Duitsland kritisch stadium.
Weggemoffeld – www.dng40-45.nl. In opleiding bij de Wehrmacht. Hans Kürten in midden op foto.
Copyright I. Maan
In Rheine kwam hij bij de opleidingscompagnie van het gemotoriseerd Panzer Grenadier Regiment 60, dat onderdeel was van de 16. Panzer Grenadier Division. Zijn opleiding duurde tot het einde van november 1943. Na zestien dagen vakantie moest hij zich weer in Rheine melden en kreeg zijn eenheid de stempel ‘Marschkompanie’ opgedrukt:
‘Dan was je als soldaat klaar voor het front.’
Met de trein werden ze op transport gesteld rechtstreeks naar het front in Rusland.
‘Niemand wist waar we naartoe gingen. Dat werd aan niemand verteld. Allemaal jonge jongens zoals ik. Er zaten er ook een paar bij die ouder waren. We zaten toen ongeveer veertien dagen in de trein. Rusland is immers groot, nietwaar? Het ging ook dag en nacht door. Soms bleven we zomaar een paar uur ergens staan. In elk geval kwamen we op een nacht in de Oekraïne aan. Ik weet niet meer welke dag dat was. In Ingulets, zo heette dat gat. En de rivier heette ook zo. En toen moesten we te voet verder, ’s nachts. Er werd gezegd: Zo, in het gelid en mars! We wisten echter niet waar we waren. We wisten wel dat we in Rusland waren, maar waar, dat wist niemand. Na en klein half uurtje floten de kogels ons om de oren. Het front was bereikt. Toen wisten we waar we waren!’
Kürten werd als ordonnans ingezet en moest met berichten tussen de commandopost van het bataljon naar hun compagnie heen en weer lopen. Hij vond dat geen aangename klus en huivert:
‘Rusland is groot. Er is daar helemaal niets, geen boom, geen struik, helemaal niets! En daar moest ik overdag en ook wel ’s nachts erop uit. Als ik te horen kreeg, zo, nu ga je! Dan liep ik. Alleen! Helemaal alleen over die enorme vlakte. En een sneeuw! Zo’n massa sneeuw heb je nog nooit van je leven gezien, dat zeg ik je! Ik moest steeds vanaf de spoorlijn, vanaf de Gefechtsstand van het bataljon uit gezien, naar voren, naar ons peloton in het dorp. En onderweg stond helemaal niets. Ik heb maar steeds de telegraafpalen geteld. En dan wist ik precies dat ik bij de vierde paal rechtsaf moest slaan om in het dorpje terecht te komen. En dat ging altijd goed.’
Maar toen kwam er alarm en moesten ze daar weg. Onderweg sneeuwde het voortdurend en het zicht was beperkt. De onderofficier sloeg het advies van Kürten in de wind en in plaats van rechtsaf te slaan, sloeg hij linksaf. Kürten moest zijn Schnauze halten; bevel was bevel. De soldaten verdwaalden hopeloos en waren kapot van vermoeidheid:
‘Ik was kapot! Dat waren we allemaal! We hebben die nacht in elk geval een kameraad verloren. Die was bevroren. Door uitputting gevallen en toen bevroren.’
De veteraan zwijgt abrupt. Pas in een telefoongesprek, ruim vier jaar later, vertelde hij dat hij die nacht een beschermengel heeft gehad:
‘Du, Ingrid, ich erzähl dir wat, ik heb het nog niemand eerder verteld. Tijdens die tocht daar bij Ingulets, daar was ik in de sneeuw gaan liggen. Ik kon niet meer. Ik wilde even een korte pauze hebben en viel toen in slaap. Ik had dood kunnen vriezen! Maar toen werd ik plotseling op de schouder geklopt. Ik ben opgekrabbeld, maar er was niemand! Er was niemand te zien! En toen, zo’n 100 meter verderop, kon ik in de maneschijn de contouren zien van wat huizen. Ik ben er voorzichtig heen gegaan. Daar waren de onzen! Wie er op mijn schouders geklopt heeft toen? Ja, zie je, dat zijn zo van die dingen. Ik ben er nooit achter gekomen.’
Tijdens zijn verblijf krijgt hij een gruwelijke hekel aan de Russen, de Mongolen met name, en noemt hen vandaag de dag nog ‘beesten’:
‘Die Viecher waren Menschenverachtend!’
De jonge, onervaren soldaat was in korte tijd wijzer geworden voor zijn leeftijd. De gruweldaden die hij daar meemaakte, begaan door Russen als ook door Waffen-SS, zijn hem altijd helder voor ogen blijven staan. De zichtbare gevolgen van verkrachtingen, mishandelingen en doodslag waren soms dagelijkse kost: ‘Nur Elend und Totschlag!’ Zo heeft hij meegemaakt dat hij met drie kameraden bij een moeder en een zoon in huis verbleven. Plotseling ging de deur open en stond er een SS’er wijdbeens in de deuropening. Hij wees naar de zoon en eiste hem op. De moeder stortte zich op haar knieën neer en sloeg haar armen om de benen van de verbouwereerde Kürten. Ze smeekte hem luid huilend om haar zoon te beschermen:
‘Wat had ik kunnen doen? Ja, we hadden die SS’er met het grootste gemak kunnen dood schieten. We waren immers met z’n drieën! Maar dan had de Waffen-SS wraak genomen. Dan was het hele dorp bijeengetrommeld en afgemaakt. Ja, zo ging dat! Ik kon niets doen!’
Op 6 maart 1944 raakte Kürten aan zijn voet zwaar gewond door granaatscherven en kwam in een noodhospitaal. Van daaruit werd hij met de trein naar Odessa gestuurd, waar een vriendelijke arts uit Keulen medelijden met de jonge knaap had: ‘hij noemde mij steeds Bubi. Ik kreeg het beste eten en de beste behandeling; ik werd naar huis gestuurd om daar te genezen!’
Toen hij voldoende hersteld was, werd hij teruggestuurd naar zijn eenheid. Samen met zijn divisie, die bij Uman in de Oekraïne zware verliezen had geleden, trok hij in mei 1944 mee naar Noord-Frankrijk. Uit de resten van de 16. Panzer Grenadier Division en de 179. Panzer Division werd de 116. Panzer Division ‘Windhund’ opgericht.
Schützenpanzerwagen Sd.Kfz. van de 116. Panzerdivision ‘Windhund’. Bron: www.kampfgruppe-gottlieb.com
De invasie in Normandië was volop aan de gang en ze kregen de opdracht om de boel in het noorden van Frankrijk in de gaten te houden en de eventueel verschijnende geallieerden tegen te houden. De werkelijke situatie zag er echter totaal anders uit. Het was één groot slagveld. In de buurt van Orbec komt hij in zware gevechten terecht. Er werd hevig heen en weer geschoten. Kürten en zijn kameraad Bröhl konden zich nog net op tijd boven op een pantservoertuig hijsen. De veteraan weet nog dat hij zich aan het geschut moest vastklampen om niet tijdens de dolle rit die volgde naar beneden te vallen. Zijn onderofficier, dezelfde die hen in de Oekraïnse sneeuw liet verdwalen, blafte hem nog toe dat hij plaats moest maken voor hem, maar Kürten kon zichzelf nauwelijks staande houden en wilde geen doodsmak maken:
‘Ja, toen zag ik later dat er een Sanitätswagen voorbij gereden kwam en daar bovenop lag mijn onderofficier. Zijn beide benen waren weg. War nichts mehr da, nur Blut! En zijn gezicht lijkbleek. Hij had nog geprobeerd bij mij op het voertuig te klimmen maar was uitgegleden. Toen is hij tussen de rupsbanden van een tweede voertuig gekomen. Na ja, zulke dingen dus.’
Zijn eenheid overleefde de Falaisepocket ternauwernood, kwam in gevecht bij Aken terecht en van daaruit vertrok hij eind september 1944 richting Arnhem. Kürten was inmiddels 19 jaar en had de rang van Obergefreiter gekregen. Hortend en stotend reed de colonne vrachtwagens naar Nederland, waar de Slag om Arnhem in alle hevigheid had gewoed.
Het front was zich op dat moment aan het verplaatsen naar de Betuwe aan de zuidkant van de Nederrijn. De geallieerden hadden Elst reeds in hun bezit. De Duitsers waren bang dat de Engelsen zouden doorstoten naar Arnhem. Om die reden besloot Bittrich de 10. SS-Panzer-Division ‘Frundsberg’ en de 116. Panzerdivision ‘Windhund’ in het Betuweoffensief in te zetten. Begin oktober gaat Kürten in stelling achter de spoordijk in boerderij De Elderhof in Elden, waar hun commandopost werd ingericht.
De soldaten sliepen in schuttersputten. In de avond van 3 oktober werden ze allemaal bijeengeroepen en kregen van hun compagniechef Oberstleutnant Zander de opdracht om de volgende morgen, op 4 oktober, een aanval uit te voeren op Driel waar ze achtergebleven geallieerden uit de weg moesten ruimen. Vervolgens zouden ze aansluiting moeten zoeken bij de oprukkende Duitse troepen, die zich in Doorwerth bevonden en probeerden over de Nederrijn richting het zuidoosten een weg vrij te maken. Ze zouden tijdens die aanval een artillerieondersteuning krijgen van slechts drie minuten:
‘Naar mijn idee was het zo, althans, zo heb ik het nog in mijn hoofd zitten, dat we toen allemaal gezegd hebben, dat zoiets de grootste waanzin is. Dat was voor ons een Himmelfahrtskommando! En tot alle ellende was het ook nog zo dat naar mijn begrip, de artillerieondersteuning te kort was, dat wil zeggen, wat tijd betreft te kort; drie minuten is niets! Bovendien waren er te weinig schutters en het allerergste was: het artillerievuur schoot te ver! Dat hield in dat ze niet de Engelsen zelf troffen, maar dat de kogels over hen heen vlogen. Dat hebben we echter pas gemerkt op het moment dat we over de spoordijk kwamen!’
Tijdens die aanval zag Kürten zijn kameraden sneuvelen en ontkwam hij op het allerlaatste moment, maar wel zwaargewond. Later is zijn eenheid bij Hürtigenwald in de Eifel in de pan gehakt. Dat Kürten bij Arnhem gewond raakte, noemt hij zijn ‘geluk’. Hij heeft na de oorlog nog jaren lang last gehad van zijn verwondingen. Hij moest vaak in het ziekenhuis opgenomen worden, ook voor een ziekte die hij uit Rusland had meegenomen.
Op 40 jarige leeftijd werd hij arbeidsongeschikt verklaard en kwam hij in de politiek terecht als voorzitter van de CDU in Leverkusen. De inmiddels 93 jarige veteraan woont nog zelfstandig in Hitdorf, maar wil niet meer aan de oorlog terugdenken.
Weten wat hij allemaal nog meer meegemaakt heeft? Lees: Weggemoffeld! Levensverhalen van Duitse Arnhemveteranen. Het boek is geschreven door drs. Ingrid Maan die Duitse oorlogsveteranen interviewde over hun jeugdtijd, dienstoproep, inzet aan oost- en westfront, krijgsgevangenschap, terugkeer naar huis, hoe ze hun leven weer opbouwden en hoe ze als oude mannen terugkijken op die beladen tijd.
€ 24,95 – Hardcover, 310 pagina’s met foto’s.
Bestellen: www.dng-40-45.nl of stuur een email naar info@dng40-45.nl
Bronnen bij de foto’s: