Ank de Jong
De razzia op 21 november 1944
Op 21 november 1944 was ik een meisje van bijna 10 jaar. Ik hield nog geen dagboek bij en schreef geen brieven op die dag. Maar bij het lezen van de vraag van het Gemeentearchief of er mannen zijn die over de razzia van 21, 22, 23 november 1944 hun verhaal willen doen, komen ook bij mij de herinneringen, de sfeer en de beelden van die dagen terug. Misschien ook omdat mijn moeder het verhaal zo vaak herhaalde, totdat ze 5 jaar geleden op bijna 100- jarige leeftijd stierf. Bij haar crematie roemde ik haar LEF, want dat had ze!
21 november 1944.
Naar mijn idee moeten al eerder geruchten de ronde hebben gedaan dat de moffen weer iets van plan waren. Onwillekeurig had ik als klein meisje iets opgevangen over onderduiken en verstoppen. Het fijne er van werd mij uiteraard niet verteld.
Mijn vader was op dat moment 46 jaar en viel – mede door zijn functie bij het energiebedrijf – buiten de regeling dat hij zich moest melden om afgevoerd te worden naar Duitsland. Maar op de etage beneden ons woonden twee jongens, Bart en Henk de Vos die net boven de 18 jaar waren. En in de benedenwoning schuin onder ons woonde ‘oom’ Ko Faas en zijn gezin, iets jonger dan 40 jaar, en goede vrienden van mijn ouders.
Mijn ouders vertelden me dat als er een razzia kwam de drie mannen zich wel zouden verstoppen in de schuur van de benedenwoning recht onder ons. De NSB-ers die er gewoond hadden waren op Dolle Dinsdag (5 september 1944) overijld vertrokken naar Duitsland en het huis stond onbewoond.
Die 21e november kwam er luchtalarm, niemand mocht de deur uit.
Met mijn vader stond ik voor het raam te kijken naar de angstig stille Apeldoornselaan. Mijn moeder “gaf de slaapkamer van mijn ouders een grote beurt”, de matrassen stonden rechtop en de lakens en dekens lagen over de grote trapleer gehangen om te luchten.
Een legerauto stopte bij de kerk. Twee soldaten liepen vanaf de kerk recht op ons huis af. Bij alle drie de deuren op ons portiek werd aangebeld en het huis doorzocht. Ons huis was als laatste aan de beurt. Mijn moeder liet ze het huis zien, de keuken, de woonkamers, mijn slaapkamertje, de rommelige slaapkamer van mijn ouders. “En hier is nog een groot berghok ook” zei mijn moeder, en loodste ze de kant uit van het berghok dat in de slaapkamer uitkwam, en dat vol stond met de wringer, emmers, bezems en wasteilen. Ze hadden het hele huis gezien en de twee jonge soldaten vertrokken.
Ik kan me niet herinneren of ze de volgende dagen, toen er weer razzia’s waren, nog terug gekomen zijn.
5 mei 1945 kwam de bevrijding.
Toen pas hoorde ik dat de drie mannen helemaal niet in de tuinschuur beneden hadden gezeten, maar in een soort ‘luchtkoker met ramen’ op ons huis op nr. 217, waar je met een luik vanuit de slaapkamer van mijn ouders met een trap in kon klimmen. De drie volwassen mannen (met een emmer om in te kunnen plassen) hebben daar in de oorlogsjaren meerdere keren tijdens razzia’s in verborgen gezeten.
En ook toen pas hoorde ik dat mijn zenuwachtige vader gezegd moet hebben toen de twee soldaten recht op ons huis af liepen: “dat is verraden werk”. Maar dank zij mijn koelbloedige moeder met lef zijn drie mannen gered. En nog vele jaren kwam er op 21 november een boeket bloemen met een kaartje: “van de drie onderduikers”.