Els van Dalen

 

De meeste interviews nemen wij zelf af, maar met enkele regelmaat krijgen wij ook digitaal verhalen aangeleverd. Wij hebben er dan geen gezicht bij, maar de verhalen zijn er niet minder bijzonder om. Vandaag het verhaal van Els uit Dalen die als 9-jarig meisje het uitbreken van de oorlog mee maakte.

‘We kropen onder het gaas door, door de greppels, naar de wagons toe. Toen we vlakbij waren, kwamen de jagers weer terug, vlogen rakelings over onze hoofden en schoten nog meer wagons in brand.’

De Duitse inval
‘De meeste oorlogsherinneringen komen uit het westen van Nederland, waar verschrikkelijke dingen zijn gebeurd. Mijn herinneringen komen uit het oosten, het dorp Dalen in Drenthe (vlak bij Coevorden). Mijn ouders woonden in een grote villa met een prachtige tuin. Op een middag was ik achter in de tuin aan het spelen, ik was 9 jaar, alwaar ik op het aansluitende weiland een heleboel Duitse soldaten te paard zag aankomen, om in dat weiland hun paarden voor de nacht te stallen. Ik ben dol op paarden, dus ik drukte mijn neus tegen het gaas om te kijken hoe de soldaten afstapten, de paarden voerden en de zadels afnamen en verzorgden, etc. Was dit een cavalerieregiment? De volgende ochtend trokken ze verder. Dit was mijn eerste kennismaking met de oorlog, ik vond het heel spannend.’
‘Later werd het minder leuk. Wij moesten ons huis uit, de moffen moesten er in. Gelukkig vonden we onderdak bij de boer, tegenover ons huis. Als kind vind je dat heel erg, je mist je slaapkamer en het is erg dat er wel minstens een twintigtal soldaten door je huis lopen. De oorlog werd voor ons steeds een beetje erger. Moeder had gezegd: “als er alarm gaat, moet je in de gang op de grond gaan liggen, óf je rent het huis uit en springt dan in de kuil die de boer daar achter het tuintje heeft gegraven”. Op een nacht het was het zover… Wij renden het huis uit door de achterdeur. Op de tast, want het was pikdonker, vonden we de kuil, sprongen er in en glibberden alle kanten op. Wat was er in die kuil? Uit pesterij (de boer had een hekel aan ons kinderen) had hij daar enige nageboortes in gegooid!’

Abeitseinzats
‘Op een dag werd vader plotseling op een vrachtwagen geladen, hij moest helpen éénmansgaten te graven langs de weg naar Coevorden. Dat ging misschien 2 of 3 dagen goed, maar mijn vader vond al die fysieke arbeid te veel voor zijn gestel. Hij liet het afweten met pijnlijke knieën en voeten en overal blaren. Ze wilden hem niet geloven en bespiedden hem met de verrekijker door het raam vanaf ons eigen huis nota bene, om te zien of hij werkelijk niet meer kon, of dit alles veinsde. Hij moest dus geforceerd in de kamer zitten met de benen hoog terwijl hij toen allang genezen was. Blijkbaar was dat niet voldoende, want enige tijd later werd hij opgepakt. Op een vrachtwagen werden toen meerdere mannen weggevoerd. Mijn vader was een bijzonder mens; hij had de tegenwoordigheid van geest om op die vrachtwagen te gaan staan, te midden van zittende mannen, om al rijdende door het dorp te laten zien dat hij was opgepakt en waar ze naartoe zouden rijden. Was het richting Westerbork of Assen? Dit waren zeer angstige momenten voor de familie. Vader heeft het gepresteerd om vanuit de cel in Assen, een briefje met potlood te schrijven op reeds gebruikt papier! Dat heeft hij aan iemand meegegeven om naar moeder te sturen. Hij schreef dat het op de open vrachtwagen erg koud was geweest maar nu, in de cel met een paar andere mannen, was het lekker warm. Er zou ’s avonds gebeld worden met de hoofdman van de SS in Dalen, zijn naam wasHofmann. Deze man was zo onaardig nog niet. Ondanks het feit dat hij ons het huis had uitgezet, had hij vader nodig om te helpen bij het stoken met turf voor de centrale verwarming van het hele huis en ook andere dingen. Vijf dagen later kwam mijn vader op een FIETS (was dat ongeveer 160 km?) weer terug naar huis. Hij heeft nooit verteld wat daar verder was gebeurd.’

Luchtoorlog boven Drenthe
‘Op een dag was ik met een vriendje aan het spelen, toen er plotseling heel laag, twee vliegtuigen over ons huis vlogen. Zij gingen treinwagons beschieten die daar geparkeerd stonden vol aardappelen en stro voor het Duitse leger, bij het stationnetje 5 minuten lopen van ons huis. Natuurlijk vlogen deze wagons meteen in brand. Dat vonden wij wel spannend. We kropen onder het gaas door, door de greppels, naar de wagons toe. Toen we vlakbij waren, kwamen de jagers weer terug, vlogen rakelings over onze hoofden en schoten nog meer wagons in brand. We gingen maar plat op de grond liggen, vlakbij de wagons (!) want het werd nu toch wel erg griezelig! Stel je voor als je volwassen was geweest en had beseft hoe gevaarlijk je bezig was! Zo kwam de oorlog toch steeds wat dichterbij daar op het Drentse dorp.’
‘Heel dichtbij was er tijdens een nacht, mijn zusje en ik sliepen al, toen we plotseling wakker werden van een enorm gedreun en de slaapkamer stond in het felle licht van een brandend vliegtuig. Het scheerde, al brandend, vlak over ons huis en stortte in het weiland neer. Wij zagen alles gebeuren door het raam; hoe de stukken eraf vlogen en zich verspreidden over het weiland. Zagen we brandende mensen eruit komen? We weten het niet. Wel zijn er 4 mannen omgekomen en netjes achter onze kerk op het kerkhof begraven. Het waren Engelsen. Enige dagen later gingen de schooljongens naar dat gebied om plexiglas, waar toen o.a. de raampjes van werden gemaakt, te zoeken tussen de wrakstukken. Zij konden daar ringetjes van maken, om aan de meisjes te geven. Zo heb ik wel een jaar lang zo’n ringetje van plexiglas gedragen; nou ja, mijn vriendje dacht dat we al bijna verloofd waren!

Het einde in zicht!
‘Op een dag stond er een varken in de paardenstal. Enige weken later was hij zomaar verdwenen, maar er werden wel ’s avonds van allerlei stukken ham en vlees binnen gebracht. We mochten mee naar de keuken om te helpen worsten te draaien. Och, als kind was de oorlog toch best wel een leuke ervaring; we wisten immers niet wat zich allemaal in het westen afspeelde. Ja, we moesten bruinbrood eten en dat waren we niet gewend, iedereen at alleen maar witbrood. We hadden ook geen pindakaas meer, voor kinderen is dat een groot gemis als beleg op je boterham. Wij maakten surrogaatpindakaas, zo genaamd moet ik zeggen, want daarvoor werd er tarwe (of rogge, ik weet dat niet) geroosterd en daarna heel fijn gemalen (waarschijnlijk toch met een beetje olie erbij). Och, dat vonden we ook best lekker.

Toen de oorlog voorbij was hebben we kinderen in huis gehad uit het westen om bij te voeden, zij hadden erg veel honger geleden. Daar zijn hele leuke vriendschappen uit voort gekomen. Als zij hun verhaal vertelden begreep je pas wat de oorlog eigenlijk was geweest. Nee, in Drenthe op het platteland was het best goed toeven. Vers gemolken melk van de koeien achter ons huis in de wei: we kregen van de boer een litertje over het gaas aangereikt, dat vonden we best wel lekker. De oorlog was ten einde. Mijn ouders hebben toen heel enthousiast de vlag tevoorschijn gehaald en liepen daarmee de straat op, te wapperen. Plotseling zagen ze de moffen om de bocht aankomen, ze zijn zich rot geschrokken en vlogen het huis weer in. Gelukkig is dat goed afgelopen. In de meeste steden en dorpen was het toch zo, dat de moffen maar langzaam vertrokken. Zij kwamen gedurende enige dagen steeds weer terug, maar uiteindelijk toch helemaal weg! Alles werd weer normaal.’