Adriana Hollander
Wij hebben een bezoek gebracht aan Adriana Hollander (1940). Zij groeide als klein meisje op in Kamp Molengoot. De inmiddels 81-jarige Delftse maakte daar tussen 1941 en 1947 gebeurtenissen mee waar ze na de oorlog zelden meer over sprak, maar die ze nu toch nog wil delen.
'Ons gezin werd dakloos nadat onze woning in het Bezuidenhout in Den Haag werd platgebombardeerd. Alleen de trap stond nog overeind. Ik ben samen met mijn broertje, ouders en grootouders verhuisd naar Kamp Molengoot, een opvangkamp vlakbij Hardenberg voor gezinnen die dakloos waren door bombardementen. Voor haar op tafel liggen herinneringen aan die tijd, die ze veelal door de erfenis van haar ouders heeft gekregen.'
Zoals drie kogels. Ze pakt de grootste op. “Deze kogel is dwars door de arm van m’n grootvader gegaan en kwam daarna in de voet van m’n oma. En deze kleine is in het ziekenhuis van Enschede achter het oor van m’n broertje vandaan gehaald.”
Op een groepsfoto met kinderen van het kamp wijst ze naar een meisje op de bovenste rij. “Zij was doofstom. Ze had nog nooit wat gezegd. Totdat haar vader, samen met die van mij, voor haar ogen werd gefusilleerd. Toen riep ze heel hard: Papa! Vanaf dat moment sprak ze weer.”
Meerdere mannen werden, in de jaren dat ik in het kamp verbleef, gefusilleerd. “Zeker tien.” Omdat ze in het verzet zaten en werden verraden. Het is één grote ramp geweest.” Ik heeft wel een vermoeden wie achter het verraad zat, maar wil dit niet hardop zeggen.
“Soms kwamen er in het kamp Duitsers met van die doodskoppen op hun petten. De kampbeheerster zat dan met ze kleppen en te doen… Toen begreep ik dat niet. Nu ik ouder ben wel.”
‘OVERAL SLOEGEN GRANATEN IN’
Het kamp werd drie keer beschoten. Eerst door Duitsers, toen door Canadezen die dachten dat het een Duits kamp was en tegen het einde van de oorlog wederom door Duitsers.
“Bij die laatste beschieting wilden ze het hele kamp vernietigen. Overal sloegen granaten in en mijn opa, oma, moeder èn broertje raakten gewond. M’n oma was net pannenkoeken aan het bakken. Na die beschieting had ze alleen nog het steeltje van de steelpan in haar hand. Ik was een kind, maar jongen; ik kan het me nog zo verschrikkelijk goed herinneren. Ik heb er nog steeds nachtmerries van.”
Wat ik ook nooit meer vergeet, was een traumatische gebeurtenis die zich vlak voor de poorten van het kamp afspeelde. Adriana heeft het er zichtbaar moeilijk mee als ze die herinnering naar boven haalt. “Er kwamen een boerenjongen en een meisje aan: zijn verloofde. Twee Duitsers pakten die boerenjongen beet, de derde verkrachtte het meisje. En die jongen moest toekijken. Het gebeurde allemaal op de openbare weg.”
Ook ik zag het gebeuren, vertelt ze met tranen in de ogen. “Ik heb hier niet veel eerder over gepraat”, legt ze uit. “Ik wilde het m’n graf in meenemen. Het was zo verschrikkelijk. En dan mogen we geen haat hebben tegen Duitsers. Als je dit hebt meegemaakt, mag je dan haten?”
Ze bezit nog meerdere bonkaarten en een distributiestamkaart. “Als je die kaart niet had kon je geen bonnen krijgen. Dan had je niks te eten.” Ook heeft ze volle bonkaarten voor textiel. “Want er was geen textiel.”
Bijzonder is een pamflet dat ze bezit waarop de ‘lieve kameraden’ worden herdacht die bij een bombardement op een krijgsgevangenkamp in Krefeld omkwamen. Toentertijd illegaal vervaardigd door ‘de achter gebleven kameraden’ en verkregen via haar oom, die krijgsgevangene was.
Iets vrolijker wordt het als ze haar speelgoed uit die tijd showt. Zoals een vlooienspel van Jumbo, dat haar moeder tijdens de oorlog met moeite wist te bemachtigen. “Daar hebben we ons uren mee vermaakt, want verder was er natuurlijk niks.” Ook laat ze een servet zien die haar oma heeft gemaakt in het kamp van rest stukken stof. Wij zijn blij dat ze de tastbare stukken aan onze stichting wil toevertrouwen.
‘ALS WE VOOR HEN TWEE MINUTEN STIL MOETEN ZIJN, VIND IK DAT NIET MEER DAN BILLIJK’
Op 4 mei is ze, vertelt ze, nooit zo happy. En om 20.00 uur, tijdens dodenherdenking, is het in haar huis muisstil. Het is een belangrijk moment, vindt ze. “De eerste de beste die hier in mijn huis op dat moment z’n mond open doet, die zou ik er - na die twee minuten - eigenhandig uitzetten. En die komt er nooit meer in. Er zijn zóveel mensen die in de oorlog hun leven hebben gegeven, mensen die zijn afgevoerd, soldaten die zijn omgekomen en mensen die achtergebleven zijn. Als we voor hen twee minuten stil moeten zijn, dan vind ik dat niet meer dan billijk.”
Ze hoopt dat jongere lezers van Oorlogsherinneringen door haar verhaal er weer even bij stilstaan. “Want velen weten niet hoe de mensen in de oorlog hebben geleden.”