Frits Vermeer
'Ondanks dat ik spijt had van mijn aanmelding voor de Landstorm ben ik de dag daarop toch naar de Dam gegaan omdat ik bang was dat mijn ouders anders last zouden krijgen.'
Steeds vaker worden wij benaderd door kinderen van ouders die de oorlog hebben meegemaakt. Het zijn vaak verhalen die jaren lang onbekend zijn gebleven.Omdat er niet over gepraat kon worden of uit schaamte.
Zo ook het verhaal van de vader van Erica, Frits Vermeer. (op verzoek van de dochter fictieve namen). Frits heeft zich in 1945 uit noodzaak aangemeld bij de Landstorm Nederland om zo het gezin van 12 kinderen waar hij uit kwam te voeden. Het verhoor dat na de oorlog is vastgelegd, vertelt de ware reden achter een op eerste gezicht dubieuze keuze.
Verhoor van verdachte 28 augustus 1946:
Op het moment toen de oorlog tegen Duitsland in mei 1940 uitbrak, was ik werkzaam als metaalbewerker op de metaalwarenfabriek AMEFA. Daar werkte ik tot, naar ik meen, juni 43. Daar ik het toen niet langer in de fabriek meer kon uithouden zocht ik ander werk en kwam in betrekking bij een groentehandelaar, genaamd Blom, op de Krommert.
Een half jaar later nam ik ontslag en kwam daarna in dienst bij een groentehandelaar genaamd Barends, Kleine Kattenburgerstraat 81. Daar heb ik als knecht gewerkt tot oktober 1944. Vanaf die tijd tot aan januari 1945, toen ik naar de Landstorm Nederland ging heb ik wat gescharreld in kolen, die ik van het spoorwegemplacement aan de Kruislaan alhier uit de Duitse wagons pikte en ze daarna voor levensmiddelen verruilde. Ik deed dit omdat mijn ouders zonder eten zaten… Op het laatst durfde ik het echter niet meer te doen want de bewaking was zo scherp geworden dat het levensgevaarlijk was om op het terrein te komen.
Het was januari 45 dat ik in de stad liep in de buurt van de Dam en daar zag ik de jongens in en uit het aanmeldingsbureau voor de S.S. komen. Toen ik daar zo voor de etalage van dat gebouw ging staan viel mijn oog op de verleidelijke aanbieding die er gedaan werd wanneer men zich wilde melden voor de S.S. Die aanbieding behelsde o.a. extra levensmiddelen en kolen. Omdat er thuis niets meer te eten was, heb ik mij toen maar met een gekke kop gemeld en werd daar meteen gekeurd. Na goedgekeurd te zijn werd mij medegedeeld dat ik de volgende dag moest terugkomen. Ik tekende daar een stuk, waarin ik mij voor de duur van de oorlog verbond als soldaat in de Landstorm Nederland. Toen diezelfde dag thuis kwam had ik al spijt van mijn daad en drong het tot mij door dat ik mij daardoor aan de kant van de Duitsers had geschaard. Ik zei tegen mijn ouders dat ik getekend had voor het N.S.K.K. om ze enigszins gerust te stellen. Mijn moeder lag geheel uitgeput van de honger in bed en later toen ik bij de Landstorm was weggelopen hoorde ik van mijn vader dat zij enige dagen na mijn vertrek naar het ziekenhuis was gebracht.
Ondanks dat ik spijt had van mijn aanmelding voor de Landstorm ben ik de dag daarop toch naar de Dam gegaan omdat ik bang was dat mijn ouders anders last zouden krijgen. Ik kreeg daar een stuk brood met boter en worst en werd toen met nog meer jongens per trein naar Zwolle gebracht. De volgende dag werden wij naar Hoogeveen gebracht en daar in een school ingekwartierd. Wij werden daar voorzien van een uniform die er als volgt uitzag: Een veldgrijze tuniek met dito lange broek en hoge zwarte schoenen, Op de linker mouw van de tuniek was een adelaar aangebracht. Het hoofddeksel was een z.g. skipet. Om het middel droeg ik een gele canvas riem met daaraan een bajonet. Later is mij ook nog een geweer uitgereikt. Na 2 dagen in Hoogeveen te hebben vertoeft werd ik overgebracht naar Hollandsveld waas het opleidingskamp lag. Wij moesten van Hoogeveen naar Hollandsveld lopen en toen wij daar aankwamen was mijn hiel stukgelopen en kwam op bed te liggen. Na ongeveer 10 dagen werden wij overgebracht naar Apeldoorn en werden ondergebracht in een kamp. Daar ontvingen we onderricht in exercitie en het hanteren van het geweer, benevens theorie. Na ongeveer 14 dagen werden wij overgebracht naar de omgeving van Tiel. Daar werden wij in verlaten boerderijen ondergebracht. De bedoeling was dat wij van daaruit zouden worden ingezet tegen de geallieerden.
De tijd die wij bij Tiel doorbrachten werd besteed om te oefenen in het schieten met het geweer. Na ongeveer 5 dagen, het was intussen 23 of 24 februari 1945 geworden, ben ik met nog een jongen, van Vliet genaamd die in Ouderkerk woonde, van daar uit gevlucht. Na 2 dagen zwerven kwamen wij in Amsterdam aan. Na de duisternis te hebben afgewacht, begaven wij ons naar het huis van mijn ouders waar van Vliet van mij een burgerpak leende en de nacht doorbracht bij een broer van mij die ook in de Kleine Kattenburgerstraat woonde. De volgende dag is hij naar huis vertrokken, maar het aan hem geleende kostuum heb ik tot op heden nog niet van hem terug ontvangen.
Na ongeveer 12 dagen liep ik op het Kattenburgerplein, toen ik 3 man van de Feldgendarmerie zag aankomen en zich in de richting begaven waar ik woonde. Toen ik later thuis kwam hoorde ik van één van mijn broers dat ze inderdaad aan de deur waren geweest en hadden gezegd dat ik mij binnen de 24 uur aan het Museumplein alhier moest melden en wanneer ik dat niet zou doen, zouden zij mijn vader meenemen. Om die reden heb ik mij de volgende dag maar gemeld aan de Marinekazerne vlak bij mijn woning, want ik had geen zin om zo ver te lopen. Ik werd daar ingesloten en de volgende dag door de feldgendarmerie afgehaald en overgebracht naar het Museumplein. Diezelfde dag nog werd ik naar het Huis van Bewaring aan de Weteringschans overgebracht. Daar ben ik 2 keer gehoord afgewisseld met stompen in mijn gezicht. Na ongeveer 2 maanden daar te hebben gezeten werd ik er op een zekere dag uitgehaald en met nog 14 andere jongens geboeid overgebracht naar Hilversum. Vandaar moesten wij lopen naar Woudenberg en daar ingedeeld in de z.g. hemelvaartcompagnie. Het werk dat wij daar onder bewaking moesten verrichten bestond uit het opruimen van mijnen en versperringen.
Na ongeveer 4 dagen dit werk te hebben gedaan heb ik de benen genomen. Even buiten Woudenberg kwam ik al Canadese motorrijders tegen. In Driebergen kwam ik een Hollander in een Canadees uniform tegen die aan mij vroeg waar de reis heen ging. Ik heb hem toen de hele geschiedenis verteld. Ik liep nog in het Duitse uniform en kon zo niet ongemerkt in Amsterdam aankomen. Genoemde persoon had nog een tweede Canadese broek bij zich die hij mij schonk. Verderop heb ik nog een burger jasje gekregen en ging zo op Amsterdam aan, alwaar ik, naar ik meen, op 8 mei aankwam. Na ongeveer 3 of 4 dagen werd ik echter op het Kattenburgerplein door een rechercheur van politie aangehouden en overgebracht naar het politiebureau Kattenburg. Vandaar werd ik diezelfde dag overgebracht naar Hotel Schiller op het Rembrandsplein.
Na 2 dagen werd ik naar de Levantkade getransporteerd, vanwaar ik op 23 juli werd overgebracht naar de Noord-Oostpolder. Op 21 maart 1946 werd ik naar het kamp te Laren gebracht en op 28 juni naar het kamp `Fort Erfprins´ waaruit ik tenslotte op 3 juli 1946 werd ontslagen…
Verder verklaar ik nog dat ik van mijn diensttijd in de Landstorm nimmer geld heb ontvangen. Ook thuis hebben zij nooit een enkele cent gehad. Zij hebben thuis echter wel een keer een levensmiddelenkaart gehad maar geen extra brandstoffen…
Ik heb nimmer de eed van trouw op de Fuhrer af behoeven te leggen en ik ben ook niet van een bloedgroepteken voorzien.
Ik heb er reuze spijt van mij voor de Landstorm te hebben gemeld en verzeker u dat ik nu nog feller anti ben dan ik ooit geweest ben. De honger heeft mij tot die daad aangezet. Meer kan ik niet verklaren.
_______________________________________________________________
Verzoek vrijlating 5-7-1945:
Ondergetekenden verklaren dat Frits Vermeer geen NSB-er is en dat alles dat gebeurd is uit honger en ellenden thuis is voortgekomen. Wij verzoeken u beleefd of er aan gewerkt kan worden voor zijn vrij lating. Zoo blijf-ven wij beleeft in afwachting
W. Vermeer Kl. Kattenburgerstr. 138’’’
Reden internering: S.S. Landsterm 19 jan. 45 – eind febr. 45.
Ingangsdatum ondertoezichtstelling 12-9-46
Datum van plaatsing 6 maart 1947
Gearresteerd 12 mei 1945 van huis (Kattenburgerstraat 85’) overgeplaatst naar
21 maart 46 Laren
19 juni 46 Fort Erfprins - Den Helder
24 juni 46 vrijgelaten.
29 augustus 1946
Getuigenverklaring van Gerarda Arnolda Leeuwendaal, 25 jaar:
Ik ken de door u bedoelde F. Vermeer doordat hij tijdens de oorlog naast mij heeft gewoond. Het is mij bekend, dat Vermeer in 1945 bij de NSKK is gegaan. Ikzelf heb hem echter nooit in uniform van de NSKK gezien. Wel heb ik gehoord, van zijn moeder, dat hij 3 weken bij de NSKK is geweest en toen is ondergedoken. Aangezien de Duitsers herhaaldelijk bij zijn ouders huiszoeking deden en daarbij dreigden zijn vader in arrest te stellen, heeft hij zich een week daarna gemeld. Zij beschouwden hem als deserteur en brachten hem over naar de Weteringschans, waarna hij door het Duitse gerechtshof ter dood was veroordeeld. Op de Weteringschans heeft hij 6 weken gezeten. Twee dagen voor de bevrijding van ons land is hij overgeplaatst, naar welke plaats is mij niet bekend. Hij stond in de buurt bekend als anti Duits gezind, maar de honger heeft hem gedwongen dienst te nemen bij de NSKK..
_______________________________________________________________
17 sep 1946
Stelt zich onder toezicht van de stichting “Toezicht Politieke Delinquenten”….
… doet uiterlijk heden afstand van alle hem in eigendom toebehorende roerende goederen, welke van overheidswege in beslag zijn genomen….
Proeftijd van 3 jaren
Voor de tijd van 10 jaren ontzegd:
-het bekleden van ambten
-het dienen bij de gewapende macht
-het kiezen en de verkiesbaarheid
Toen er grote voedselnood was, waarvan dit grote gezin bijzonder te lijden had en een paar oudere broers in Duitsland werkten, gevoelde de jongen zich verplicht iets te doen om de nood te verlichten. Zonder medeweten des ouders tekende hij 19-1-45 voor de S.S. Landstorm; hij werd in Apeldoorn opgeleid, doch had er spoedig genoeg van en eind februari 45 sloeg hij op de vlucht. Hij dook in Amsterdam onder, doch werd door de Feldgendarmerie gepakt en in de Weteringschans opgesloten. Voor de bevrijding werd hij naar Hilversum vervoerd, waar hij kans zag te ontkomen. De jongen is een geboren Kattenburger, wat ..?.. en impulsief, waardoor hij tot de ..?.. stap is gekomen, waarvan hij spoedig berouw had.
1-11-48
Afdeling Jeugdzaken
Op 12-9-46 werd onder nr. 6216 voorwaardelijk buiten vervolging gesteld Frits Vermeer.
Sinds zijn ondertoezichtstelling heeft betrokkene zich voorbeeldig gedragen.
Hij stamt uit een echt Kattenburgse familie, de ouders kregen 12 kinderen, waarvan er nu 7
–betrokkene inbegrepen- zijn gehuwd. Het gezin is keurig, alle kinderen passen goed op, werklustige mensen.
Ook betrokkene heeft steeds goed en tot volle tevredenheid van zijn werkgever werk verricht.
Enige tijd geleden huwde hij met een meisje uit een keurige klein-middenstandsfamilie
-meubelmaker- , vrij van enige politieke smet. Hij ging met zijn jonge vrouw bij zijn schoonouders inwonen en verliet dus Kattenburg.
Waar nimmer van enige politieke infectie bij betrokkene iets bleek, hij thans in dubbel opzicht, door huwelijk en verhuizing naar ander stadsdeel een nieuw leven gaat beginnen, zouden wij U een en ander in overweging willen geven na te gaan of hier termen aanwezig zijn het toezicht van betrokkene op te heffen.
Laten wij uit de geschiedenis van Frits een les trekken en eerst nadenken alvorens te oordelen. Wij willen de familie van Frits ontzettend bedanken voor het delen van deze geschiedenis. Deze heeft namelijk altijd twee kanten.