Angeline van Berlo-Veltrop
Op 2 juni 2022 nam onze vrijwilliger Sjef Smeets het relaas op van mevrouw Angeline van Berlo-Veltrop (geboren op 10.5.1930, dus 92 jaar oud, maar buitengewoon wel bespraakt en accuraat).
Mijn ouders waren in 1930 uit Schoonebeek (Drenthe) naar Griendtsveen gekomen omdat er in de Peel werk was voor mijn vader. Mijn moeder was zwanger van mij. Later kwam er nog een broertje bij. Maar vader overleed al snel, in oktober 1935, toen ik nog maar vijf jaar was. Na mij is nog mijn jongste broertje geboren. Moeder bleef achter met de zes kinderen.
Op 10 mei 1940 brak de oorlog uit. Ik zat op school. Mijn moeder had nog gauw een brood gebakken, dat half gaar was. Zij was 8 mei jarig geweest en had van de familie een pot Boerenjongens gekregen. Die namen we ook mee. We moesten namelijk opeens weg. Lopend evacueren naar Zeilberg (bij Deurne). Daar kregen we verplicht onderdak bij een smid.
Toen de Duitsers binnen vielen in 1940 hebben ze niet gevochten in de Peel. Ze kwamen op hun motorfietsen met zijspan, weet ik nog. Ze trokken door. En toen zagen we voor het eerst ook vliegtuigen.
Na een week konden we weer naar huis. In die jaren was alles op de bon. Mijn moeder had het heel zwaar. Ze had heel veel werk. Overdag bij de tuinders poetsen en ook in de kerk. En ‘s avonds zat ze achter het naaimachine. Nadat mijn vader gestorven was kreeg ze van de gemeente maar een paar gulden en daar moest ze het mee doen. Mijn moeder heeft altijd hard gewerkt en alles voor haar kinderen gedaan. Het was geen luxe. Maar we hebben geen honger geleden in de oorlog. We moesten wel heel zuinig zijn.
Ik kan me nog herinneren als ik uit school kwam dan had mijn moeder een kopje thee en een sneetje brood met stroop. ’s Avonds stond de pan op tafel met aardappeltjes en boontjes uit het eigen tuintje. Dat was ook nodig, want in Griendtsveen was geen groenteboer.
Ik heb geen studie gehad, mijn moeder kon dat niet betalen en in Griendtsveen was ook niks. Voor de HBS moest je helemaal naar Helmond.
In 1944 werd het echt oorlog en werd er in de Peel ook gevochten. In Liessel, in Asten, Neerkant en ook in Griendtsveen. Ik was heel bang. Ik werd door mijn moeder vanwege de bombardementen naar de betonnen kazematten gebracht, die er waren om in te schuilen. Op een zondagmorgen zei de pastoor: “Zorg dat je iets klaar hebt staan als we moeten evacueren.
Mijn moeder zat op een gegeven moment aardappelen te schillen voor de volgende dag met het mandje op schoot. Toen lieten ze de spoorbrug, vlak bij ons huis springen. En het mandje vloog door de kamer. Om een uur of drie, half vier ’s middags stonden de Duitsers aan de deur: ”Raus” riepen ze. Dus we moesten weg. Mijn moeder vroeg: “Waar moeten we naar toe?”
Ze is toen met haar vijf kinderen richting Helenaveen gelopen om te kijken waar we onderdak konden krijgen. Moeder nam de kruiwagen mee, daar lagen twee dekens op. Mijn oudste zusje was toen net getrouwd en woonde in Deurne. We zijn daar het kanaal overgestoken, dat kan ik me nog herinneren.
We werden ontvangen door een heer, een geestelijke denk ik. Er was een gebouw waar jongens opgeleid werden voor missionaris. Maar die waren toen naar huis. Dus mochten wij vijf weken in die barakken overnachten. Daar was ook een kapelletje bij, waar we ’s zondags naar de kerkdienst konden.
Op een dag zaten we in dat kapelletje, toen de Duitsers kwamen en zeiden dat we naar buiten moesten. Alle mannen namen ze mee. Mijn oudste broer was eerder door de Duitsers opgepakt om te werken. Is gevlucht en kreeg een kogel door zijn been, toen de Engelsen op de Duitsers schoten. De tweede zondag kwamen de Duitsers terug en gingen de barakken langs. Mijn broer liet zijn open been zien. Dat is zijn geluk geweest. Hij werd niet meegenomen naar Duitsland.
Het werd er steeds drukker. Op een gegeven moment was er geen eten meer. Dus na vijf weken moesten we weer evacueren. En toen zijn we door de Peel, helemaal binnen door gelopen naar Sevenum in Limburg. Daar kwamen we aan, allemaal vluchtelingen zoals je nu uit Oekraïne ook ziet.
In Sevenum hebben alle mensen de eerste nacht allemaal bij elkaar in het Patronaat geslapen, op een strozak, die we van de boeren kregen. De volgende dag kregen we onderdak bij een boer, een weduwnaar met twee dochters. Moeder nam daar alle werk over, om maar een beetje vrede te houden. Elke avond moesten we in de schuilkelder, want het was echt oorlog.
Op een morgen hebben ze die prachtige kerk van Sevenum, midden in het dorp nog laten springen. En toen kwamen de Engelsen binnen. Ik zie de tanks nog staan, met al dat vrouwvolk er op. De volgende dag is mijn broer ons komen halen. We zijn in totaal elf weken van huis geweest.
Wij zijn de volgende dag, ook als kinderen, ik was toen veertien, helemaal langs het spoor gelopen van Sevenum naar Deurne. Onderweg moesten we ook telkens weer in de sloot gaan liggen vanwege granaten, die over kwamen. Daar is toen echt gevochten. Daar lagen ook overal mijnen, waar je goed voor uit moest kijken. Ik kan de mensen uit Griendtsveen zo opnoemen die op een mijn zijn gelopen en omgekomen. Ook twee jonge jongens, die visten bij het kanaal, liepen op een mijn en waren op slag dood.
We kwamen in Deurne aan en wat moesten we? Mijn zusje was getrouwd, woonde er zelf hoogzwanger op een zolderkamertje. Mijn moeder zat die hele winter bij een boer in een koud kippenhok, samen met mijn vier jaar jongere broertje. Maar daar kreeg ze geen distributiebonnen. Dat deed Deurne niet. Dus ging ze van armoede weer naar Griendtsveen. Dat was gemeente Horst. Maar daar kreeg ze wel weer bonnen.
Mijn moeder heeft een advertentie gezet en daarop ben ik in Helmond in betrekking gegaan bij fabrikanten. Ik had ’s avonds een keer heimwee. Toen heeft mijn moeder ergens een fiets kunnen lenen en stond ze onverwachts voor me. Ik vond een baan, eerst anderhalf jaar bij de familie Deimann. En heb daar alles geleerd wat je als meisje moest kunnen. Na anderhalf jaar ben ik naar de familie Besemer gegaan. Die hebben me opgevoed als hun eigen dochter. Ze zijn mijn tweede vader en moeder geweest. En van daar ben ik op mijn vijfentwintigste ook “uitgetrouwd”, zoals dat heette.
Wat ik nog moet vertellen, ik wilde graag ’n keer naar ons moeder. Toen heerste er schurft. Had lekker bij mijn moeder in bed geslapen. En toen ik vertrok gaf mijn moeder een flesje mee dat heel erg stonk. Mevrouw Besemer liet een zuster komen van het Wit-Gele Kruis, die moest mij in bad doen. Ik schaamde me als meisje van vijftien jaar, dat ik door een non in bad moest worden gedaan. Die smeerde me helemaal in.
O ja, dat heb ik ook nog niet verteld. Mijn broer kon weer een beetje lopen en was toen ook in Helenaveen. Hij was de enige man bij al dat vrouwvolk. Maar hij zei plotseling tegen mijn moeder: “Ik hou het hier niet vol, ik vertrek”. Hij liep de Peel in en daar in de armen van de Amerikanen of de Engelsen. Maar die pakten hem op, omdat ze hem aanzagen voor een spion. Hij werd vastgezet in Deurne. Er waren twee heren, Smeets en Krul, die bij van der Grienten op kantoor zaten. En die meneer Smeets heeft toen een goed woordje voor hem gedaan bij de burgemeester, zodat hij weer vrij kwam.
Dat zijn zo mijn herinneringen, die ik nog weet.
Dit verhaal hebben we ook op onze facebookpagina geplaatst. Zie hier de reacties op dit verhaal.