Sjef Smeets
"Onderweg werd de stoet die zich door de modder een weg zocht - ondanks harde afspraken met de Amerikanen en de Duitsers over een staakt het vuren tijdens het passeren van de ruim 30.000 mensen - door de Duitsers beschoten".
Hieronder delen wij graag de persoonlijke herinneringen van Sjef Smeets aan de Tweede Wereldoorlog met jullie.
Ik ben geboren op 20 juli 1939. Mijn ouders woonden - vanaf hun huwelijk op 21 oktober 1936 - op de 1e verdieping in het huis van mijn grootouders van moeders kant, opa en oma Wouters op het adres Teutelbroekstraat 91 in Kerkrade.
Op 10 mei 1940, de dag van de Duitse inval in Nederland was ik dus pas ongeveer 10 maanden oud. Toch is me van de laatste oorlogsjaren veel bijgebleven, zoals ik hieronder kan weergeven. Mijn herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog verdeel ik in 3 fasen:
1. Thuis in de bezettingstijd 2. De evacuatie en het leven op de twee achtereenvolgende evacuatieadressen 3. Na de bevrijding
1. Thuis in de bezettingstijd
Om de geallieerde vliegtuigen minder oriëntatiemogelijkheden te bieden, mocht er van de Duitsers nergens straatverlichting branden en mocht er geen licht uit huizen naar buiten schijnen. Alle ramen van huizen moesten daarom ’s avonds en ’s nachts verduisterd worden door middel van zwart papier. Papa was bij de Trouwe Wacht, een groep mannen uit onze straat die ’s nachts om beurten buiten bleven. Zij waarschuwden de mensen o.a. bij luchtalarm. Dan moest iedereen telkens naar de kelder. Ons huis had een grote kelder, langs een trap en een ondergrondse gang vanuit de hal te bereiken. In de kelder was een voorruimte, waarin weckflessen stonden en grote stenen potten, waarin eieren in kalk en zuurkool en snijbonen, afgedekt met een doek en een platte steen goed werden gehouden. Er stonden twee blauwgrijze Keulse potten en een donker bruine pot. En verder lag er fruit en andere etenswaren. Aansluitend was er een gang waarin we, tijdens alarmfases op banken tegenover elkaar konden zitten en tenslotte volgde een ruimte waarin de kolen en schlam (slijk van de mijnen) om in kachels te stoken werd bewaard.
In de laatste drie maanden voor de evacuatie hebben we met de hele familie heel veel in de kelder geleefd, vanwege de aanhoudende bombardementen, beschietingen en luchtgevechten. Kerkrade was lange tijd frontgebied. In mijn herinnering leek het later altijd alsof we in de kelder niets anders dan wortelstamp te eten hadden gehad. Er werden altijd achter elkaar twee soorten luchtalarm gegeven: eerst een signaal betreffende luchtgevechten die waarschijnlijk dichtbij zouden komen of de nadering van overvliegende vliegtuigen waarmee vuurwisseling kon ontstaan en vervolgens “alarm in de gemeente”. Dat was dus heel lokaal alarm en dat laatste betekende in elk geval onverwijld de kelder in. Bij die situaties bleven me nog twee zaken bij: de zwarte hond van opa (Mirza geheten) jankte vervaarlijk bij het horen van het alarm en opa moest, voordat hij de kelder in kon, van de zenuwen, altijd eerst naar het toilet op de begane grond waar hij dan lange tijd verbleef; tot ongerustheid van de hele familie. Want als het huis getroffen zou worden, zat hij daar boven natuurlijk heel erg onveilig. Vanaf een bepaald moment gingen we trouwens naar buiten bij luchtalarm in plaats van naar de kelder. Wij gingen dan langs de muur van het huis op de grond liggen, de ouders ter bescherming boven op de kinderen. Dat kwam doordat bij eerdere bombardementen huizen waren ingestort en de bewoners daarbij waren bedolven. Als de situatie weer veilig was loeiden de sirenes opnieuw. Dan ging iedereen weer uit de kelder of als we buiten hadden gelegen weer naar binnen.
De Duitsers waren vanaf een bepaald moment ook permanent gelegerd in de tuin van onze buren, omdat zij daar een put met waterpomp ter beschikking hadden en ook verderop in de straat bij een groot huis van de familie Vink. Dat waren zelf ook Duitsers, die op de hoge stoep voor hun huis de Duitse militairen, toen die de buurt binnenmarcheerden met schnaps hadden verwelkomd, zo vernam ik later.
Er zijn in de oorlog ook wel fijne dingen gebeurd. Zo trouwden in 1943 Tante Finy met Oom Harry en in 1944 Tante Netty met Oom Alphons. Beide zussen van mama trouwden vanuit het ouderlijk huis, waar wij woonden. Als oudste kleinkind was ik bij beide bruidsjonkertje en mocht ik mee in de koets met een paard ervoor, naar de kerk.
2. De evacuatie en het leven op de twee achtereenvolgende evacuatieadressen
Op maandag 25 september 1944 (zoals ik uiteraard later pas heb vernomen) werd de bevolking van Kerkrade geëvacueerd. Iedereen moest de stad uit vanwege het feit dat het oorlogsfront door de stad liep. De Duitsers bevonden zich in de stad en de Amerikanen lagen er tegenover, al wel binnen de stadsgrenzen in het stadsdeel Spekholzerheide. ‘s Morgens om 07.00 uur was het verzamelen op en bij de Markt in het centrum. Daarnaar toe en vervolgens de hele tocht naar ons 1e evacuatieadres in Kunrade heb ik gelopen. Dat herinner ik me goed. Ik was toen dus 5 jaar. De mensen in de stoet hadden fietsen, kruiwagens, diverse soorten karren en bolderwagens bij zich, waarop zij de spullen hadden geladen die ze zeker niet achter wilden laten. Met een hand hield ik me vast aan de kinderwagen, die mijn moeder voortduwde en waarin mijn jongere broertje Bertje zat. Die was toen 3 jaar en herinnert zich natuurlijk niets van dit alles. Later bleek, dat papa onder mijn broertje in de kinderwagen papieren had verstopt, die het bezette gebied uit gesmokkeld moesten worden voor de bevrijders. Mama is daar toen ze er achter kwam verschrikkelijk kwaad om geworden. Zij had nu eenmaal geen begrip voor de verzetsactiviteiten van mijn vader. Opa had een grote lichtgroen geverfde bolderwagen bij zich.
Hele stukken heb ik met opa aan de houten trekboom van die wagen “meegetrokken”. Mijn aandeel in dat werk zal wel beperkt zijn geweest. Niemand wist trouwens wat de bedoeling was en waar alle mensen naar toe geleid zou worden. Onderweg werd de stoet die zich door de modder een weg zocht - ondanks harde afspraken met de Amerikanen en de Duitsers over een staakt het vuren tijdens het passeren van de ruim 30.000 mensen - door de Duitsers beschoten. Dat was bij Imstenrade. De doden en gewonden lagen zomaar in de stoet. Wij moesten er omheen lopen. Ik weet me zeker te herinneren dat ik in een van de dode slachtoffers ene van Tuyl herkende. De man had naast ons huis zijn groentetuin. Bij een hoge heg opzij van de weg is de hele familie Wouters en aanhang uit de stoet gestapt en daar hebben we - min of meer verscholen - gewacht tot iedereen voorbij was.
Onze familie wilde, indien mogelijk, proberen Kunrade in het bevrijde gebied te bereiken. We hebben die middag de tocht vervolgd en zo zijn we op eigen houtje - los van de grote massa mensen, waar we uren lang tussen hadden gelopen - verder getrokken. In dat deel van Voerendaal woonden de gezinnen van twee zussen van papa: Tante Ria en Tante Bertha. Wij, mama, broer Bertje en ik zijn terecht gekomen bij het gezin van Tante Ria, papa’s oudste zus. Tante Bertha woonde schuin aan de overkant. Ik herinner me dat ik met hun kinderen, voor zover die er toen al waren, in hun huis speelde. Na een aantal weken zijn we naar een ander evacuatieadres verhuisd en wel naar Opa Smeets en zijn (tweede) vrouw. Die hadden een café aan een pleintje in het centrum van Voerendaal: “Bij J. Smeets in de Groote Pot” stond er op het raam. Die ondertitel “In de Groote Pot” sloeg op de grote halve liter bierglazen, met een klepdeksel er op, waar dit café om bekend stond.
Op het pleintje met bomen voor het café hadden de Amerikanen een veldkeuken. Wij maakten daar kennis met vierkante plakken Corned Beef uit blik. En dat ben ik sindsdien nog heel lang heel erg lekker blijven vinden. Natuurlijk kregen we ook chocolade van het merk Meurisse en chewing gum van de Amerikanen. En verder kwam opa Wouters af en toe. Hij verbleef zelf met zijn gezin in Kunrade bij de ouders van zijn schoonzoon Harry Moonen. Opa nam me wel eens mee naar hen toe. De boerenfamilie Moonen had bij hun boerderij weiden met fruitbomen. Met opa liep ik ook een keer helemaal van Voerendaal naar Schinnen en terug, door alsmaar weilanden met val- en draaihekken om stroop te gaan kopen. In Zuid-Limburg aten we ook toen al stroop op het brood in combinatie met kaas of vleeswaren. Dat moet bij de nu nog steeds bestaande fabriek van Canisius zijn geweest (van de “prima rinse appelstroop”).
In de oorlog heb ik trouwens schoentjes gedragen, waarvan het neusleer bovenop uiteindelijk werd weggesneden omdat die schoentjes me te klein waren geworden. Alleen hebben ze die schoentjes te laat opengeknipt. Want toen had ik op elk teentje een bultje van een botje, doordat mijn voeten doorgroeiden en te weinig ruimte hadden in de schoentjes. Die bultjes hebben er nog vele jaren gezeten en zijn uiteindelijk gesleten. Maar de afgeplatte botjes zie je nog zitten.
3. Na de bevrijding
Op 5 oktober 1944 is Kerkrade officieel bevrijd. Als tastbare herinnering aan dat feit heb ik een rijkelijk bewerkte granaathuls in mijn bezit. Onder andere zijn er op te zien twee leeuwen naast een gekroonde W (van Wilhelmina). Er waren twee van die hulzen bij mijn ouders. Ik weet niet waar de tweede is gebleven. Ik denk dat mama die na de oorlog verkocht of geruild heeft voor iets wat nodig was. Begin november 1944 zijn we pas weer teruggekeerd in Kerkrade. Alle potten en pannen van veel mensen in de straat bevonden zich in het huis van de eerder genoemde familie Vink. Daar waren ze door de Duitsers vanuit diverse huizen verzameld. Het bestek, dat voor de evacuatie in de tuin was begraven, werd door opa weer opgegraven. Ik herinner me dat we op een van de eerste dagen na thuiskomst met z’n allen in de serrekamer zaten te eten. Opa had zijn stoel aan het hoofd van de tafel, in de serre, omgeven door ramen. Toen hij even was opgestaan werd door de luchtdruk, die een dichtbij afgevuurd projectiel ontwikkelde, een groot deel van de ramen vernield. De scherven lagen in de stoel van opa.
We aten in die tijd elke dag aardappelen in de schil, meen ik me te herinneren. Ik was in die tijd nog een heel verlegen manneke. Op een dag stond ik in mijn eentje naast de voordeur op straat, toen een open Amerikaanse jeep voorbij reed. Een van de mannen in die jeep verloor zijn veldmuts. Omdat schuin boven mij de buurvrouw in het raam lag uit te kijken, durfde ik die niet op te rapen. Daar is later die dag dus iemand anders gelukkig mee geweest. Misschien die buurvrouw wel? Op de trottoirs van veel straten in onze buurt stonden aanvankelijk op gezette afstanden kisten met munitie van de Amerikanen opgestapeld, ook bij ons voor de deur. Wat me ook is bijgebleven is de speciale, voor mij onbekende geur van de brandstof, waar de Amerikaanse vrachtwagens op reden. Dat rook lekker, vond ik toen. Toen ik met mama een keer naar de winkels ging in de kern van Chèvremont liepen we terug door de Lindelaan. En daar stonden op de brede trottoirs onder de bomen rijen kleine eenpersoons vliegtuigjes van de Amerikanen.
De bevrijding werd op verschillende manieren gevierd. In onze straat werd een keer ’s avonds gedanst en om de straat voor dat dansen wat gladder te maken was er erwtenpoeder uitgestrooid, dat voorheen was gedistribueerd om erwtensoep van te maken. Er was in die tijd trouwens ook melkpoeder in plaats van echte melk en surrogaat in plaats van koffie. Voor de smaak ging daar cichorei bij. Ik herinner me dat het geelwitte melkpoeder best lekker was. Het smaakte namelijk een beetje zoet. Ook werden er bevrijdingsoptochten georganiseerd, waar kinderen met versierde fietsjes en steps aan meededen. Een optocht werd in het centrum van Kerkrade gehouden, waar we dus eerst vanuit Chèvremont naar toe moesten lopen. Mijn stepje was niet sterk genoeg, dus al snel zakte het treeplankje op de grond. Dat betekende niet verder steppen, maar met het kapotte ding verder lopen. Dat had ik natuurlijk weer. Nog lang liepen de mensen trouwens met rood/wit/blauwe of oranjestrikjes op hun revers gespeld, om de bevrijding te vieren. Gedurende bepaalde tijd lieten de Amerikanen dunne strookjes zilverpapier uit vliegtuigen naar beneden dwarrelen. De verklaring daarbij was, voor zover ik me herinner, dat ze dit deden om vijandelijke radar te storen. Ik herinner me dat papa in Valkenburg een grote openluchtvergadering en contactdag bijwoonde van De G.O.I.W., de Gemeenschap van Oud Illegale Werkers. Zo’n bijeenkomst werd in elk geval in augustus 1945 gehouden. Mama was het bepaald niet eens met papa’s deelname aan die reünies van verzetsmensen, die daar werden toegesproken door vooraanstaande Nederlanders uit de politiek en uit kerkelijke kringen. Mama snapte duidelijk gedurende de oorlog al geheel niets van papa’s motivatie voor het verzet en zijn daarmee verband houdende veelvuldige afwezigheid thuis. Al was dat ook vaak, omdat hij net als alle mannen, die nog niet waren afgevoerd naar Duitsland om daar in fabrieken te werk te worden gesteld, regelmatig moest onderduiken. Papa heeft vaak grote risico’s genomen in het verzet. Zijn, en nu dus mijn, oorlogsarchief levert daar de bewijzen voor. Ik ben er trots op. Als hij ergens vóór was, dan ging hij daar ook voor. In 1982 is hem postuum het Verzetsherdenkingskruis toegekend. Ik was daar op 18 september van dat jaar bij in de Burgerzaal van het gemeentehuis te Kerkrade, toen die onderscheiding aan mama werd uitgereikt door de Burgemeester van Kerkrade, in opdracht van het Nationale Comité Verzetsherdenkingskruis.
Dit verhaal hebben we ook op onze facebookpagina geplaatst. Zie hier de reacties op dit verhaal.