Henk Valkenburg
Vandaag, 16 juni 2023, halen we in Heeze herinneringen op bij de op 4 juni 1940 te Eindhoven geboren heer Henk Valkenburg.
De eerste herinnering is dat mijn moeder me uit bed haalde. Dat ze dan heel bang was en met me wilde bidden. Ik snapte natuurlijk niet waarom.
Opa, die met Oma naast ons woonde, zat bij ons wel eens naar een hele oude radio (een apparaat uit 1930) te luisteren. Als ik dan vroeg: “Opa, waar luister jij naar?” Dan zei hij: “Stil, jongen”. En dan hoorde je: “Radio Vrij Oranje”. En dan kwam Koningin Wilhelmina. Opa zat met zijn oor tegen het toestel aan om alles goed te horen.
Die radio is op een gegeven moment door de Duitsers in beslag genomen. Maar na de bevrijding hebben ze ‘m, wonder boven wonder, terug gekregen bij een bezoek aan het Distributiekantoor. (Waar je voedselbonnen op moest halen). Mensen konden daar ook komen kijken of ze er tussen allerlei spullen iets terugvonden.
Mijn vader heeft me later verteld dat hij op ’n gegeven moment bezoek had gekregen van iemand die zei: “Jan, we hebben een heel mooie aanbieding voor jou, die goed verdient”. Toen puntje bij paaltje kwam, bleek dat hij “een handje op de deur” zou moeten hangen, dat stond voor “Heil Hitler”. Het was dus van de NSB. Waarop vader heeft gezegd: “Pak je spullen op en maak dat je weg komt”
Mijn moeder reed op de fiets met opgelapte banden naar Someren, zeg 20km en weer terug, om bij een boer een of twee broden te halen. Een keer had de boer een jong poesje voor mij meegegeven. Dat kroop onderweg telkens weer uit de tas. Ze moest dat beestje dus steeds weer terug er in doen. Maar ze is er toch mee thuis gekomen. Een keer kwam ze huilend thuis, want toen hadden de Duitsers haar onderweg het brood afgenomen. Met die boerenfamilie hebben we trouwens tot enkele jaren geleden nog regelmatig contact gehouden. Totdat de boerin, 95 jaar oud, is gestorven. Het waren zo’n goede mensen. Anderen zetten de stadse mensen af, maar daar waren zij te eerlijk voor. Soms gaf een van de dochters zelfs een stukje spek mee. Als er geen brood was, dan zorgde mijn moeder toch altijd dat er nog iets was. Ik herinner me dat we wel eens donker brood met reuzel en suiker er op hadden. Heel vet was dat. Voor zo ver ik me herinner hebben we maar een dag echt honger gehad.
Wegens de dreigende bombardementen zijn we ook wel eens voor 14 dagen geëvacueerd. Ik droeg daarbij een klein ijzeren koffertje. We zijn toen met 24 man, een heel groot deel van de familie, bij een zus van moeder terecht gekomen in Tivoli, een woonwijk tussen Eindhoven en Geldrop. Haar man was een Zeeuwse politieagent, die een prachtige schuilkelder had gemaakt.
Ook ons huis moest ’s avonds helemaal verduisterd zijn. Dan gingen de rolluiken naar beneden. Wij woonden een paar honderd meter van fabriek DAF I. Die konden we boven vanuit het achterraam zien liggen. Maar dat kon een doel voor bombardementen worden. Mijn vader had dus in de gaten dat we daar niet veilig zaten. Dus op een gegeven moment was hij in de tuin aan het spitten. Toen ik vroeg: “Papa, wat bende gij aan het doen?”, toen zij hij: “Ik ben een hut aan het maken”. Hij wilde mij niet bang maken en daarom zei hij niet dat hij een schuilkelder bouwde. Het was een flink gat met een dak van palen. Elke dag deed hij er wat bij. Bij het bombardement van 19 september 1944 zaten we in onze schuilkelder. Mensen waren echt door het gevaar overvallen. Een man liet zich onder onze notenboom plat op de grond vallen. Vader riep: “Hier moet je zijn”. Dus liepen heel veel mensen bij ons achter binnen. We zaten met negen mensen in de schuilkelder, terwijl er maar plaats was voor vier. Een vrouw jammerde, toen ze mij zag: “Kun jij niet wat voor ons bidden, kindje. Jij hebt toch het Wees Gegroetje geleerd”. Ik kende het nog niet helemaal. Maar ik bleef bidden. Want niemand zei dat ik op mocht houden. Ik herinner me nog heel goed de angst in de schuilkelder, als de grond helemaal trilde.
Er viel toen ook een bom op het kerkhof, vlak bij ons. Na uren was het wat rustiger geworden en durfden wij er uit komen. Toen lagen alle ruiten van het huis er uit. De volgende dag hebben ze er allemaal planken tegenaan getimmerd.
We zijn nog naar het centrum gegaan waar alles in puin lag. Het dak van de Catharinakerk was naar beneden gekomen.
De Duitsers gingen op de hei tussen de Heezerweg en Geldrop oefenen. En dan hoorde je die ijzers onder hun laarzen zo heel nadrukkelijk in een vast ritme. Er was een kleine kruidenierswinkel waar ik, enkele honderden meters bij ons huis vandaan, een paar boodschapjes moest doen. Ik liep mee te huppelen naast een Duitse troep, waaruit een man naar mij riep “Abhauen”, (weg wezen!). Hij draaide zich om en richtte zijn geweer op mij. Ik wist: “Dat is heel gevaarlijk. Daar schieten ze mensen mee dood”. Ik was toen maar 4 jaar oud. Dat maakte enorm veel indruk op mij. De winkel was van een klein manneke, Walterke, die heeft me mee naar binnen genomen. Ik ben er onder de toonbank gaan zitten. Later heeft hij mij aan de hand naar huis gebracht.
Ik heb trouwens na de bevrijding Montgomery met zijn rode baret op in de stad gezien. Op een heel groot veld waren de geallieerden neergestreken. Daar gingen we als kinderen naar kijken. Het waren voor ons vriendelijke en leuke soldaten allemaal. We kregen wel eens “cigarettes for your father and chocolate for your mother”. Dan was ik de koning te rijk. Daar zag ik ook voor het eerst bananen en tomaten.
In verband met de woningnood hebben mijn ouders kort na de bevrijding ook verplicht iemand in huis moeten nemen. Dat was een politieagent, Paul van Rooij uit Budel. Die is elf jaar bij ons gebleven.
Interview: J. (Sjef) Smeets