Tiny van de Broek
Vandaag, 25 april 2023, haalden we herinneringen op bij de heer Tiny van de Broek in Eindhoven, aldaar ook geboren op 17 maart 1933. Negentig jaar dus en met een boeiend, ook weer uniek verhaal:
Ons gezin telde in 1940 dertien personen: vijf kinderen, die moeder al had met haar eerder overleden man en vier van vader, die toen ook al weduwnaar was. Samen hadden mijn ouders ook nog twee kinderen gekregen. Eerst kwam in 1930 mijn broer en in 1933 volgde ik als laatste. Mijn moeder heeft het extra zwaar gehad in die oorlogsjaren, want haar tweede man, mijn vader, overleed aan kanker in 1941.
Op 10 mei, toen de Duitsers ons land binnenvielen, was ik dus 7 jaar.
Er was die dag wel driemaal luchtalarm. Ik lag nog in bed en hoorde de vliegtuigen overkomen.
Een van mijn eerste herinneringen is dat ik op weg van school naar huis langs een gebouw kwam waar Duitse militairen me vroegen om ijsjes voor ze te gaan kopen.
Er was op 30 maart 1943 een bombardement van de Engelsen op de Philipsfabrieken, dat zit echt in mijn geheugen. Ik zag vijf of zes vliegtuigen heel laag overkomen en holde zo hard als ik lopen kon naar huis. Mijn moeder was erg bang. Daarom ging ze toen met mijn broer en mij van de Kleine Berg naar haar zus, die aan de Voorterweg woonde.
Haar man, mijn oom, had koper en geld in de grond verstopt. Daar had ik bij gestaan.
Onder hun huis zat een kelder. En op 19 september, ’s daags na de bevrijding van Eindhoven, toen het bombardement begon had hij de pot met zilvergeld net opgegraven. Die donderde door de luchtdruk van explosieven de kelder in, waar wij ook zaten. Daar zocht toen zijn dochter net het hondje, dat echter van schrik onder het fornuis was gekropen. Zij kreeg dus onder het bombardement die volle scheut geld over zich heen.
In het huis ernaast woonde een broer van mijn moeder. Er werd aan beide kanten veel gebeden. En regelmatig werd er over en weer tegen de muur geklopt en geroepen: “Leven jullie nog?”
En nog iets, de wc was buiten. Op ’n gegeven moment zei ik tegen mijn moeder: ”Ik moet plassen”. Waarop mijn moeder zei: “Daar staat een pan, doe het daar maar in”. Toen riep mijn tante: “Maar jongen toch, nou plas je in mijn erwtensoep”. Waarop mijn moeder zei: “Dat geeft niet, want morgen zijn we toch allemaal dood”
Op een gegeven moment waren in de Voorterweg de daken beschadigd. Dus ging mijn moeder met mij terug naar de Kleine Berg. Intussen had zij zich ook in verbinding gesteld met onze huisdokter. En toen ben ik bij de “de bleekneusjes” terecht gekomen, kinderen, die voeding van kwaliteit tekort waren gekomen. Mijn moeder kon mij dat ook niet geven. Ik werd gekeurd door de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst en toen kwam ik in aanmerking om naar Engeland te gaan. Op 8 februari 1945, ik was nog elf, ben ik voor vier maanden naar Engeland gegaan met vijfhonderd kinderen uit Maastricht, Den Bosch, Tilburg, Nijmegen en Eindhoven. Op die donderdag was het verzamelen in het Philips Ontspanningscentrum in Eindhoven. Daarvandaan ging het naar Tilburg. Daar werden we eerst ontsmet. Op vrijdagavond gingen we met de nachttrein naar Oostende. En vervolgens ’s zaterdags om 13.00 uur op een Engelse boot, de “Longford”, die onder een Rode Kruisvlag naar Tilbury voer.
Ik verbleef op het dek. En opeens zag ik twee golfbewegingen langs komen, op enkele honderden meters bij ons vandaan. Die werden, zo is gebleken, veroorzaakt door twee torpedo’s van een Duitse onderzeeër, die onze boot moesten torpederen. Ik hoorde een enorme klap. Een Engels vliegtuig heeft de onderzeeër toen met dieptebommen vernietigd.
We werden snel van het dek afgehaald naar onder in de boot. Van schrik kon ik niets meer uitbrengen. Die ervaring heeft ervoor gezorgd dat ik voor de rest van mijn leven op allerlei momenten snel bang ben geweest.
Enfin, intussen was het zondag geworden toen we ondergebracht werden in een verlaten legerkamp in Coventry, waar ik vier maanden ben gebleven.
En daar maakten we nog iets bijzonders mee. Een leider en een leidster van onze groep bedachten, omdat de Duitsers definitief hadden gecapituleerd, dat ze ons met een groepje van zes of zeven kinderen wel mee konden nemen naar Londen. En dat deden ze ook. Ze hielden een vrachtwagen aan, waar we mee mochten en ze spraken af dat die ons bij zijn terugrit ook weer mee zou nemen. Wij stonden op een gegeven moment bij Buckingham Palace en zagen daar Winston Churchill en de koninklijke familie op het bordes staan.
In Engeland zijn we gebleven tot 30 mei 1945. Mijn moeder was er al mee akkoord gegaan dat ik ook zes weken langer mocht blijven. Maar mijn school drong er op aan terug te komen omwille van de voortzetting van het onderwijs.
Terug in Eindhoven zag ik de Amerikanen vanuit Eindhoven richting Geldrop lopen.
De oorlog was toen voor ons hier in het zuiden van het land voorbij.
Interview: J. (Sjef) Smeets