Ton van Houtert

Vandaag, 15 mei 2023, halen we in Eersel herinneringen op bij de heer Ton van Houtert, geboren te Eindhoven op 20 september 1939.

 

Ik ben nog bezig mijn levensverhaal te schrijven. Daarmee begin ik op 6 augustus 1944, mijn eerste en meest indrukwekkende herinnering die ik heb van voor mijn vijfde verjaardag. We sliepen toen thuis met het hele gezin, onze ouders en vijf kinderen.

Die nacht schrok ik wakker van een enorme knal. Een overbuurjongen, Cor Tielemans, hij zal toen 20 geweest zijn, tilde me uit mijn bed en vloog in allerijl met me de trap af, naar buiten toe. Daar zette hij mij op straat  neer. En toen zagen we twee Duitse militairen in een vlammenzee staan, met de handen omhoog. Ik heb dat nog steeds in beeld: de twee in hun Duitse uniformen, schreeuwend als speenvarkens. Nog steeds als ik een brandlucht ruik, dan is dat voorval het eerste waar ik aan denk.

 

Cor nam me eerst mee naar zijn ouderlijk huis. Daar zijn we heel even binnen geweest. Er bleven alsmaar vliegtuigen overkomen. Daarom vluchtten we vervolgens naar de Tramstraat, waar we even onderdak vonden bij Cors’ broer, die trouwens ook gewoon Broer heette. Zijn zus heette, wat denk je? Gewoon Zus.

Onderweg daar naar toe duwde Cor me telkens, als het weer even iets rustiger was, in een volgend portiek. Maar al heel snel gingen we toch weer naar huis, want ik wist dat mijn ouders met  de andere kinderen naar oma toe gingen. Daar ben ik ’s middags om ongeveer vier uur, met veel omwegen, ook terecht gekomen.

Wij woonden dicht bij het vliegveld. Dat wilden de Duitsers vernielen om er landingen van de geallieerden onmogelijk te maken. Dus we zaten in de aanvliegroutes voor die beschietingen. Zo kwam het dat ook de St. Trudokerk, tegenover ons huis, in brand werd geschoten.

 

Toen ik Cor veel later nog eens ontmoette, vertelde hij me dat die twee Duitse militairen de opdracht hadden om een groot vat met springstof in het gangetje te plaatsen tussen de twee geconfisqueerde huizen. Daarin hadden ze een Kartestelle (opslagplaats voor topografische kaarten J.S.). De beide huizen lagen van boven tot onder vol landkaarten. Het was de bedoeling van de, toen al met terugtrekken bezig zijnde, Duitsers die beide huizen, met alles erin, op te blazen. Cor wist me ook te vertellen dat de twee militairen zich stevig moed ingedronken hadden alvorens die opdracht uit te gaan voeren. Maar ze waren te dronken om op tijd weg te kunnen komen, toen ze de explosieven in brand staken.

Hun lijken zijn uiteindelijk door de groep jonge verzetsmannen, waar Cor ook deel van uit maakte, door het gangetje bij zijn huis gesleept en daarachter op de plaats gelegd. Daar mocht je, als je er ook op spuugde, gaan kijken hoe verbrand ze waren.

De twee huizen waren letterlijk in de lucht gevlogen en weer terug gevallen. Bij ons huis  brandde het dak en daarom werden wij heel snel uit bed gehaald.

Cor vertelde me, dat ik had staan huilen omdat ik naar mijn moeder toe wilde. Die stond in de voordeur, met een wit nachthemd aan, dat helemaal met bloed doordrenkt was. Ze was namelijk net onder haar oog getroffen door een glasscherf. Het bloed stroomde uit de wond. Ik herinner me ook dat beeld nog heel goed.

Dat de Duitsers de twee huizen naast ons zouden willen opblazen was niet geheel onverwacht. Cor had met zijn vriendengroep van studenten contacten bij het verzet. Hij was daardoor gewaarschuwd dat de bezetter, alvorens te vertrekken, de intentie had alle zich in de twee huizen bevindende informatiedragers, heel gedetailleerde stafkaarten en dergelijke, kost wat kost uit handen van de geallieerden te houden. Die waarschuwing “Er gaat wat gebeuren hiernaast” heeft via Cor en zijn vrienden ook mijn ouders bereikt, maar ze hebben daar niets mee gedaan. En bleven met ons in het huis naast de Duitsers zitten. Wel sjouwde vader toen als reactie, om werkelijk onbegrijpelijke redenen, alle meubilair en al wat verder waarde had, naar de zolder. Ook het geld dat nog in huis was. Hij snapte achteraf zelf niet waarom. Want die zolder brandde als eerste uit.

 

Een paar dagen na die zesde augustus ben ik met een tante in onze tuin perziken gaan plukken. Wij vonden het zonde om die vruchten daar te laten hangen, ook al waren ze nog niet rijp. Die hele tuin en de omgeving lag vol met landkaarten. Als vijfjarige realiseerde ik me natuurlijk niet dat ik er toch echt wel enkele had moeten meenemen.

 

Van de bevrijdingstijd heb ik niets bijzonders onthouden. Behalve dat op een dag de Britse Generaal Montgomery, staande op een tank, door onze straat kwam rijden. Alle kleuters kregen toen een vlaggetje om naar hem te zwaaien.

Ik mocht daarna nog wel eens met vader mee achter op de fiets om eieren en melk te halen bij een boer, vlak bij het vliegveld. Ook toen moesten we nog soms van de fiets en in het gras gaan liggen, als er vliegtuigen overkwamen. En ook ging ik wel eens mee naar de gaarkeuken. We namen daar voedselbonnen mee na toe om eten te halen.

 

De eigenaar van ons huis heeft nog gedurende tien jaar geweigerd om onze zolder te herbouwen, terwijl hij daar van de oorlogsschadecommissie geld voor had gekregen. We moesten het doen met voortdurende lekkages omdat zijn herstelwerk slechts bestond uit het jaarlijks teren van planken, waarmee hij het boven had dichtgelegd.

Om te beginnen verbleven we echter een half jaar  bij mijn andere opa en oma, waar ik ook bij de nonnetjes naar de bewaarschool (kleuterschool J.S.) ging. Vader zat in allerlei kerkcommissies, reden voor het gezin om maar niet te verhuizen naar elders.

 

Cor speelde later nog weer opnieuw een zeer belangrijke rol in ons familieverhaal.

Ik had drie broers. Een van hen, de vijftienjarige Gijs, is in 1956 verongelukt. Het was een goede gymnasium-leerling. Maar op die woensdagmiddag liet een van de paters hem voor straf terugkomen naar school. Op weg daarnaartoe viel hij bij het kruispunt Wal – Vrijstraat – Kleine Berg (bekend punt in hartje Eindhoven J.S.) voor de wielen van een vrachtwagen van een steenfabriek. De gevolgen waren desastreus.

Mijn vader kon dat drama absoluut niet verwerken. Gelukkig was Cor er ook toen.

Hij was als maatschappelijk werker in dienst bij het Labrehuis (opvanghuis voor dak- en thuislozen J.S.) in Eindhoven, waar hij samenwerkte met de legendarische pater Mijnsbergen.

Cor ging op een gegeven moment een vakantiereis maken naar Zwitserland, samen met zijn vrouw Tineke, zijn zus Zus en daar een vriendin van. Mijn moeder had er op aangedrongen dat vader mee zou gaan. Zij dacht dan heeft Cor onderweg de gelegenheid om eens goed met hem te praten en hem te helpen het verlies van zijn zoon een plaats te geven. Dat is er ook van gekomen. In hotels in de buurt van de Gotthardpas was geen eenpersoonskamer voor vader te vinden. In principe wilde hij alleen slapen. Maar uiteindelijk moest hij het bed delen met Cor. Die nacht hebben ze samen aan een stuk door gepraat. Daarbij heeft Cor zijn deskundigheid aangewend om vader te helpen het verlies van zijn zoon een plaats te geven en was moeders’ doel bereikt.

 

Interview: J. (Sjef) Smeets