Jan Vörgers

“…Iedere dag, net voor één uur, zag ik de hele familie de trap op vliegen. Halverwege bleven ze dan met z’n allen zitten. Ikzelf werd er nooit bij geroepen en ik kon niet zien wat ze nou precies deden…”

 

Interview met dhr JBR (Jan) Vörgers (1932)

Door: Henriëtte van’t Wout

 

Wij woonden aan de Oude Molenweg in Hengelo (Ov) in een twee-onder-één kapwoning. Het was een klein oud huisje in een goede buurt. Iedereen kende en hielp elkaar. Zelfs met onze Duitse buren hadden wij een goed contact.

Ik was de oudste van het gezin en had destijds twee jongere broers. Tijdens de mobilisatie werd vader opgeroepen voor militaire dienst en gestationeerd in Weert. Moeder bleef alleen achter met drie kinderen. Gelukkig was ze erg ondernemend en handig. Zij naaide onze kleren zelf en deed dat ook voor anderen. Ik weet nog dat ik als klein jongetje eens vreemd zat toe te kijken toen ze, midden in de woonkamer, bij iemand een rok stond af te spuiten.

 

Toen Duitsland ons land binnenviel, ben ik aan de Oldenzaalsestraat gaan kijken naar de intocht van het Duitse leger. Als achtjarige knul vond ik het fascinerend om zoveel voertuigen en soldaten bij elkaar te zien. De volgende morgen kwam onze hoofdmeester Le Belle op het schoolplein vertellen dat we bezet waren. Tijdens de oorlogsjaren is deze man een paar keer opgepakt en heeft hij zelfs in Kamp Amersfoort gezeten. Ik weet niet waarom hij werd gearresteerd. Waarschijnlijk zat hij in het verzet, maar daar werd nooit over gesproken. Als hij weer eens in een kamp had vastgezeten was dat duidelijk aan hem te zien. Dan zag hij er erg verwaarloosd uit.

 

Tijdens de capitulatie werd mijn vader door de Duitsers ingerekend en als krijgsgevangene naar Bielefeld in Duitsland gebracht. Ik heb geen idee hoelang hij daar heeft vastgezeten, maar toen hij weer werd vrijgelaten kwam hij per goederenwagon terug. Onze buurvrouw vertelde ons dat vader er ook bij zat.

Toen onze mannen terug waren, moesten ze zich eerst melden bij de markthallen. Daar werden ze geregistreerd en tevens ontluist. Mijn vader was er niet best aan toe. Ik weet nog hoe hij met andere soldaten binnenkwam. Via veel omzwervingen is hij uiteindelijk in een fabriek gaan werken.

 

Na de capitulatie werden er veel scholen en gebouwen in Hengelo door de bezetter gevorderd en ingericht als kazerne of werd ten dienste van de legerleiding ingericht. Ook de meisjesschool bij het klooster aan de Burgermeester Jansenstraat werd door de bezetter als kazerne in gebruik genomen. Sindsdien werden onze lessen aan deze Bernadusschool gesplitst; ’s morgens kregen de jongens daar les van de nonnen en ‘s middags de meisjes. 

Andere scholen werden gevorderd voor het onderbrengen van soldaten. Zo zat in de St.Jansschool de Duitse SS, aan de Onze Lieve Vrouwestraat de Nederlandse SS en in de Schaapmanschool werd een Kriegslazeret ingericht, met een rood kruis aan alle kanten op het dak. Het Gerardus Mariëlle kreeg eveneens die kruizen op het dak en werd zo ook een oorlogshospitaal.

 

Als oudste van het gezin moest ik vaak de boodschappen doen. Ik kan mij nog goed herinneren dat er bonkaarten waren en dat men deze moest inleveren voor brood, vlees of algemene zaken.

Wij hadden het voordeel dat we een grote tuin hadden en zelf groenten en aardappels konden verbouwen. Ook kenden wij een veehouder, waar wij ’s avonds twee liter melk mochten halen. Verder hadden mijn ouders kennissen in Neede, waar mijn vader regelmatig op de fiets naar toe ging, om er roggebrood of ander voedsel te halen. En er was ook een klompenmaker voor onze klompen.

 

Maar het werd er allemaal niet beter op. De bezetter vorderde auto’s en fietsen. Ook de radio moest worden ingeleverd en er kwam een avondklok. De mensen die wel na acht uur de straat op mochten, waren die ten gunste van de bezetter. Zij kregen een Ausweis. Joden doken onder of werden anders gearresteerd.

 

Doordat er steeds minder les werd gegeven, was ik veel bij mijn opa en oma, ooms en tantes aan de Oldenzaalsestraat. Zij hadden daar een klokkenmakerij en vanuit de garage werden er fietsen en motoren verkocht. Er werd ook wel voor de Duisters gerepareerd, maar dit werd dan ook ten gunste gebruikt. Zo zijn we wel eens met een legervrachtwagen aardappels gaan halen uit het veengebied bij Vriezenveen en werd er clandestien een koe geslacht.

Iedere dag, net voor één uur, zag ik de hele familie de trap op vliegen. Halverwege bleven ze dan met z’n allen zitten. Ikzelf werd er nooit bij geroepen en ik kon niet zien wat ze nou precies deden. Later begreep ik dat ze daar ergens een radio verborgen hielden en zo stiekem de berichten van Radio Oranje beluisterden. Maar ik werd er altijd angstvallig buitengehouden, want als kind zou ik me zomaar kunnen verspreken.

 

Er kwam steeds meer gebrek aan allerlei levensbehoeften, waardoor de zwarte handel en ruilhandel populairder werd. Bij de locomotiefloods aan de Parallelweg werden briketten gestolen. Ook werd er uit het vuur van de ketels de cokes door mensen verzameld, om zo nog iets warmte te kunnen krijgen.

Bij café Ter Welle aan de Oude Molenweg was de bevoorrading van het Duitse leger. Daar stonden de mensen op den duur te bedelen om wat van het brood dat er geleverd werd. Toen er eens iemand een brood onder het dekzeil vandaan probeerde te stelen, moet er zelfs zijn geschoten.

 

In de fabriek waar mijn vader werkte, werden onderdelen voor duikboten gemaakt. Tegen het einde van de oorlog werd de fabriek, compleet met personeel, door de Duitsers verhuist naar Bodenwerder aan de Wezer. Zo zat mijn vader ineens weer gevangen in Duitsland.

 

Tijdens de oorlog is Hengelo enkele malen gebombardeerd. Meestal ging het om kleine bombardementen, met weinig schade. Ik herinner me nog wel de schade bij Oosterholt Wiegering aan het begin van de oorlog en de aanvallen met Spitfires op de munitiewagons van het rangeerterrein aan de Parallelweg.

De grootste bombardementen zal ik nooit meer vergeten. Het begon op 6 oktober 1944.

Mijn moeder was hoogzwanger en ik moest die vrijdag een paar boodschappen voor haar doen bij de verszaak aan de Nieuwstraat, bij ijzerhandel Ter Weer en tenslotte bij stalhouderij Smithuis aan de Burgermeester Jansenstraat. Daar moest ik een rijtuig bestellen om mijn grootmoeder op te halen, want er was geen ander vervoer meer voorhanden.

Toen ik bij Smithuis was aangekomen werd er juist iemand voor mij geholpen, dus moest ik even wachten. Ineens klonk het luchtalarm en meteen daarop een hoop gebulder en geknal. De vrouw van het Smithuis gebood me onmiddellijk om mee te gaan naar de schuilkelder. Een Duitse soldaat greep me vast en bracht me, dwars door de woonkamer, ernaartoe. Toen we daar waren, begon het lange wachten tot het weer veilig was. We zaten er met wel zo’n tien man.

Eindelijk klonk buiten het geloei van de eentonige toon, ten teken dat het weer veilig was op straat en kon ik terug naar het huis van mijn moeder. Ze zou inmiddels wel flink ongerust zijn en daar hadden ze immers ook een kelder om te schuilen.

Buiten schrok ik van het puin dat ik in de straten zag liggen. Ik zag een deel van de meisjesschool (bij het klooster) en van de markthallen in puin en ook het gebouw van de ingang van de markt was getroffen. Moeder stond me al ongerust op te wachten, samen met de buren.

De dag erna, op 7 oktober, besloot moeder om naar haar ouderlijk huis te gaan. Mocht er nog een keer gebombardeerd worden, dan hadden ze daar een kelder om in te schuilen. We verbleven er tot aan de middag en gingen toen weer naar huis. Eenmaal thuis kwam het tweede bombardement. Waarschijnlijk hadden de aanvallen van de vorige dag niet voldoende doel getroffen. Wij doken  bij de buren in de schuilkelder en ik kan me nog goed herinneren dat ik vreselijk bang en in paniek was.

Tussen de Oldenzaalstraat en Enschedesestraat zijn toen enkele huizen geraakt, maar tussen de Molenstraat en het station was het echt flink raak. Daar zijn de meeste doden gevallen en werden veel gebouwen geraakt. Het Station emplacement had de minste schade. Ik zag hoe er mensen werden afgevoerd naar het ziekenhuis.

Op 12 oktober, enkele dagen na de bombardementen, werd mijn broertje Benny geboren. Moeder is toen naar Borne gegaan, omdat het daar veiliger was.

 

Toen men na de bombardementen begon met opruimen, werden de kozijnen uit de gehavende huizen gesloopt om ze te stoken. De bruikbare stenen werden eruit gebikt. Die zijn later gebruikt in de wijk Het Kotte. Omdat ze verschillende kleuren waren, hebben ze besloten de huizen wit te pleisteren. De rest van het puin is in het FBK-stadion verwerkt. Daar zijn de tribunes op gebouwd.

 

Het Duitse leger werd op veel fronten verslagen en de bevrijders kwamen steeds dichterbij. De bruggen over het Twente/Rijnkanaal, waaronder de Oelerbrug, werden door de Duisters opgeblazen, waardoor de bevrijders een omweg moesten maken om bij Hengelo te komen.

Uiteindelijk kwamen de geallieerden vanuit Enschede en gingen ze bij De Broeierd de Bosweg op, richting Pentrop. Zo kwamen ze samen bij de kwekerij, met de troepen die uit de richting van het vliegveld kwamen.

Bij de Bosweg stuitten ze nog op hevige tegenstand. Café Pentrop en Café Het Rot gingen in vlammen op, maar tenslotte wonnen de geallieerden toch. Het duurde nog een tijd voordat we weer naar buiten mochten, want dat was nog veel te gevaarlijk.

 

Door de oorlog heb ik mijn lagere school nooit af kunnen maken. Ook heb ik nooit een rapportje gehad. We hebben veel gemist. Maar hulde aan mijn ouders die dit alles hebben doorstaan!

 

Bij toeval kreeg ik, ver na de oorlog, dagboekstukken van onze schoolmeester Le Belle, die hij destijds in Kamp Amersfoort heeft geschreven. Na zijn overlijden, tijdens het opruimen van zijn huis, waren de stukken gevonden. Die verslagen waren erg zwaar om te lezen. Ik heb ze uiteindelijk naar museum Oud Hengelo gebracht. Opdat wij nooit vergeten…