Van Haren

‘Het luchtalarm ging vaak ’s nachts af. Ik kan me nog herinneren dat mama ons dan wakker maakte en gebood om onder de trap te gaan zitten, want dat was meestal het enige dat overeind bleef staan tijdens een bombardement. We hadden buiten wel ergens een schuilkelder, maar die was te ver uit de buurt...’

 

 

Interview mw. van Haren

Door: Henriëtte van’t Wout

 

Op 8 mei 1936 werd ik in Haarlem geboren. De stad was toen nog niet zo groot als nu. Wij woonden toen aan de rand, in de Barbarossastraat 45, in een eenvoudige rijtjeswoning in de Kruisvaardersbuurt. Mijn ouders hadden drie dochters, waarvan ik de middelste ben. We speelden veel buiten op straat en vermaakten ons met knikkeren, tollen of hoepelen.

Toen ik vier jaar was brak de oorlog uit. Ik kan me het begin ervan niet meer precies herinneren. Ik wist niet beter dan dat er Duitse soldaten door de straat liepen. Zij gedroegen zich gedisciplineerd. Ik heb nooit gezien dat er mensen werden opgepakt ofzo.

Verder was in mijn verbeelding alles altijd al op de bon. Als mijn moeder schoentjes voor ons nodig had, dan moest ze daarvoor een bon aanvragen. Mama stelde het op prijs dat we er goed uitzagen, dus heeft ze zo zelfs wel eens lakschoentjes voor me gekocht. Die zaten vreselijk, maar waren wel erg mooi. Ook hadden we een naaister, die haar diensten aanbood tegen een goede maaltijd.

 

De beginjaren van de oorlog waren nog niet zo heftig. Ik ging gewoon naar school en vader werkte bij Van Gend & Loos. (Hij heeft zelfs nog met paard en wagen gereden voor de onderneming.)

Mijn moeder was ziek. Zij had borstkanker en werd bestraald in de Mariastichting, het stadsziekenhuis van Haarlem. Ze nam mij en mijn zusjes gewoon lopend aan de hand mee daarnaartoe, zo’n anderhalve kilometer verderop van ons huis. Mama was een vrolijke, dappere vrouw en ze liet ons nooit merken hoe ziek ze was.

We hebben in die beginjaren zelfs nog eens Sinterklaas bij onze oma gevierd. Ik kan me herinneren dat er snoep op een schaaltje op tafel lag en allerlei kleine kadootjes. Mijn beer, die behoorlijk versleten was, was ‘door de Sint’ weer helemaal opgekalefaterd en zat daar op een stoeltje me op te wachten. Wat was ik daar blij mee! Zo wist mijn moeder er toch nog een feest van te maken.

 

In 1943 nam de oorlog grilliger vormen aan. Er vlogen regelmatig vliegtuigen laag over het huis. De Engelsen en Duitsers leken hun strijd boven onze wijk uit te vechten. De vliegtuigen van de Tommies, maakten een angstaanjagend, gierend geluid en de bommenwerpers van de Duitsers klonken zwaar ronkend. De Duitsers probeerden onze infrastructuur te treffen, wat de geallieerden tegen wilden gaan.

Het luchtalarm ging vaak ’s nachts af. Ik kan me nog herinneren dat mama ons dan wakker maakte en gebood om onder de trap te gaan zitten, want dat was meestal het enige dat nog overeind bleef staan tijdens een bombardement. We hadden buiten wel ergens een schuilkelder, maar die was te ver uit de buurt.

Mama begon altijd hardop te bidden als dat gebeurde. Ik weet ook nog dat ik een keer naar buiten keek en de vliegtuigen erg laag zag overvliegen. Er vielen ook poppetjes uit sommige vliegtuigen, waarschijnlijk parachutisten. Ik heb er later nog veel over gedroomd. Het was een heel angstige tijd, maar we wisten niet beter.  

 

Op 16 april 1943 vielen er bommen, die bedoeld waren om de werkplaats van de spoorwegen te vernielen, op de Amsterdamse buurt achter ons. Er vielen toen 85 doden en 100 gewonden. Meer dan 1600 huizen liepen schade op. De stadwijk achter ons huis was helemaal weggevaagd, maar ons huis was gelukkig blijven staan. Zou het dan nooit ophouden?

 

Over verzetsmensen werd er nooit gepraat. Dat mocht absoluut niet. ‘Want anders worden ze gefusilleerd,’ werd ons op het hart gedrukt. Ik had geen idee wat dat moeilijke woord betekende, maar ik begreep wel dat het ernstig genoeg klonk om er mijn mond over te houden.

 

In 1944 overleed mijn moeder op 34-jarige leeftijd. Mijn vader bleef achter, met hun drie jonge kinderen. Hij stopte met werken, maar aangezien de Duisters in die tijd zomaar langs de huizen gingen om jonge mannen op te pakken om voor hen te werken, besloot vader om onder te duiken. Voor ons zocht hij onderdak. Mijn ene zus werd naar Friesland gebracht, want daar was genoeg te eten. Mijn andere zus werd bij een tante gebracht die met een SS-er was getrouwd. Ook zij hadden voldoende te eten.

En ik werd op een avond dik ingepakt en achterop de fiets met houten banden gezet, om naar zijn pasgetrouwde, jongste zus in Amsterdam Noord te worden gebracht. Zij en haar man woonden daar aan de Hortensiastraat. Om er te komen moest je altijd met een pont over het Ij varen.

Ik had geen idee waar mijn vader naartoe was. We hadden al die tijd geen contact en ons huis in Haarlem werd afgesloten, zolang er niemand meer woonde.

 

Het was de Hongerwinter en erg koud. Er waren geen kolen meer en geen licht. Sommige mensen zetten hun fiets in de huiskamer, om trappend nog wat licht te verkrijgen, maar dat was niet voldoende om erbij te kunnen lezen. Anderen hielden hun kinderen dagenlang in bed, zodat ze het niet al te koud zouden krijgen.  

De man van mijn tante had een drogisterij. Hij ging vaak in de late uurtjes tot diep in de nacht, met zijn broer, de polder in om producten te ruilen tegen eten. Zo leden wij geen honger. Mijn tante maakte er diverse stamppotjes van en schoof ons ook regelmatig gedroogde peulvruchten voor. Dat vond ik niet te eten, maar er was niets anders, dus at ik het wel op.

Soms vlogen er ook wel vliegtuigen over de stad, maar het was nooit zo akelig als toen in Haarlem. Wel had ik vreselijk last van heimwee.

In die tijd kwamen er ook vaak bedelaars aan de deur. Mensen leden honger en probeerden op allerlei wijze aan eten te komen. Ik vergeet nooit meer dat er zo eens een jonge vrouw, met een kind op de arm, voor de deur stond. Ze vroeg of wij misschien wat te eten hadden voor hen.

‘Wij hebben zelf ook haast niks,’ zei mijn oom. Wat vond ik dat onrechtvaardig!

Mijn oom en tante zorgden ook wel voor mijn oma, die dichtbij hen woonden. Zij at regelmatig met ons mee, dus misschien was het ook wel zo dat ze niet zoveel te eten hadden.

Ik droeg houten kleppers, die mijn vader zelf gemaakt had. Mijn jas werd veel te krap, maar daar moest ik het maar mee doen. Mijn tante naaide wel een keer een broek voor me, maar dat ding schuurde enorm langs mijn benen.

 

Toen de Bevrijding aanbrak, had ik geen idee wat dat betekende. Alle mensen gingen ineens juichend de straat op, met oranje vlaggetjes. Er reden jeeps met Canadezen soldaten door de straat, die uitbundig naar ons zwaaiden. Iedereen leek uitzinnig.

In plaats van bommen, gooiden de vliegtuigen nu voedselpakketten naar beneden. Er zat wittebrood in en korenkoekjes. Van die koekjes maakte tante een heerlijke pap.

 

Mijn vader heeft zijn dochters al snel weer naar huis gehaald. In de stad werden veel bevrijdingsfeesten georganiseerd, waarop er allerlei spelletjes werden gedaan.

Maar ik weet ook nog goed dat er eens een vrouw op een kar door de straat werd geduwd, gevolgd door een menigte joelende mensen. In de Byzantiumstraat, achter ons huis, werd de wagen tot stilstand gebracht. Mannen klommen op de kar en al het haar van de vrouw werd afgeknipt. De toeschouwers lachten haar uit en riepen gemene dingen naar haar. Toen de vrouw helemaal kaal was, werd er oranje menie op haar hoofd gesmeerd. Dat zag er heel vies en eng uit. Gelukkig werd er verder geen geweld bij gebruikt, maar het zal lang zichtbaar zijn geweest. Later begreep ik dat het één van de vrouwen was die met de vijand had geheuld. Ik weet niet of dat zo terecht was.

 

De naoorlogse tijd was erg armoedig. Er was nog weinig te eten, maar in september gingen we gewoon weer naar school. Waarschijnlijk waren we allemaal wel getraumatiseerd, maar daar werd verder niets mee gedaan. Iedereen had er last van en we moesten gewoon weer door.

We zaten met 40 leerlingen in een klas en het stonk enorm, maar we hebben veel geleerd en haalden het niet in ons hoofd om brutaal te zijn.

Mijn vader haalde een huishoudster in huis om voor ons te zorgen. Maar de priester vond het ongepast dat hij met een vrouw ‘samenwoonde’ en daarom is hij uiteindelijk met haar getrouwd.

‘Gelukkig was ze ook heel lief en daardoor ben ik ook van haar gaan houden,’ vertelde mijn vader later. Maar mijn moeder is toch altijd zijn grootste liefde gebleven.