Dick Verkijk

 

Interview met Dick Verkijk (93)

Door: Petra Bontje

Het is een half uurtje wandelen vanaf station Haarlem naar de Zaanenlaan. Ik sta voor de erkerwoning van de 93-jarige Dick Verkijk. Even later vertelt hij me dat hij het huis nog als kind gebouwd heeft zien worden. De toentertijd vijfjarige kleuter was verbaasd toen ze een kijkje gingen nemen bij de bouwwerkzaamheden en er zand op de vloer lag in plaats van beton. Moet dit ons huis worden? dacht hij. Na verschillende omzwervingen woont Dick Verkijk sinds enkele jaren weer in zijn ouderlijk huis.

De dag van het interview is het 10 mei 2023, precies 83 jaar geleden dat Duitsland Nederland binnenviel.

10 mei 1940

De tiende mei 1940 weet ik me te herinneren alsof het gisteren is gebeurd. Ik was tien jaar oud. Op één hoog keek ik met mijn vader uit het raam. Er vloog een Fokker G1 over. Dat was voor mij het begin van de oorlog. Het was de zaterdag voor Pinksteren, we gingen gewoon nog naar school. Een klasgenoot zei: Kijk! Daar wordt een vliegtuig neergeschoten. Toen wilden we allemaal gaan kijken voor het raam, maar dat mocht niet van die juffrouw. ‘Jullie blijven zitten.’ zei ze.  [Mijnheer lacht hartelijk.]

Oktober 1944 - Naar de bevrijde linies

In 1944 verliep de geallieerde opmars in Normandië erg langzaam. Ik had op mijn kamer frontkaarten hangen waar ik op een dag naar zat te kijken. Op 1 augustus 1944 schreef ik: ‘Als het front in principe zo wordt, dus als Duitsland militair verslagen moet worden, dan duurt de oorlog nog twee jaar!’ Dat briefje prikte ik boven de kaart.

Aan de overkant van de straat, op nummer 116, woonde een vriendje van me, Dik van den Haak. Met z’n tweeën bedachten we om naar het bevrijde Zuiden te gaan. We dachten: Weet je wat? We gaan naar Kesteren (in de Betuwe), dat ligt vlak bij het front. Dan worden we daar bevrijd en kunnen we meedoen, al wisten we zelf niet waaraan precies want we waren te jong om mee te vechten. Om 4 uur ’s ochtends vertrokken we. Voor mijn ouders had ik een afscheidsbrief geschreven, die ik tussen de borden voor het middageten had gelegd:

Haarlem, 25-10-1944

Beste mam, pap en Nettie,

Dik en ik zijn vanmorgen om 4 uur vertrokken in zuidelijke richting met het doel de Engelse linies te bereiken. Ons plan is tot in de puntjes uitgewerkt. We hebben ongeveer 100 gulden bij elkaar gescharreld. We hebben aan alles gedacht, zelfs thee-surrogaat is in ons bezit. We hebben een noodtent bij ons, waar we eventueel kunnen slapen....’

......Een stevige poot voor jullie en een kusje voor Nettie [Dicks toen 7-jarig zusje]. Tot ziens in een bevrijd Nederland en in een bevrijd Haarlem!!

OZO!!

Jullie zoon, Dick.

P.S. ’t beste met je hand, hoor mam. Vergeet vooral niet de groeten aan de meisjes en jongens te doen!!!

OZO was de afkorting voor ‘Oranje zal overwinnen’, licht mijnheer toe.

[Dik en Dick kwamen die dag niet in Kesteren aan. Om half zes, anderhalf uur na vertrek, waren ze weer terug op hun vertrekpunt, de Zaanenlaan. Het eerste wat Dick deed, was het briefje tussen de borden uithalen. Zijn ouders hebben nooit iets van dit avontuurlijke plan geweten.]

Dik zag het niet meer zitten en vond zijn rugzak te zwaar. Na dit fiasco bedachten we dat we dan maar wat anders moesten gaan doen. We besloten een krantje te gaan maken.

De Oprechte Haarlemmer

In de herfst van 1944  zijn we een illegaal krantje begonnen. Ik was veertien jaar en Dik zeventien jaar. We begonnen met getikte doorschriften en zijn later overgegaan op gestencilde krantjes. De vader van Dik was lid geweest van allerlei linkse organisaties en had een stencilmachine op zolder. ‘Hoe zullen we het krantje noemen?’ zeiden we tegen elkaar. Ik stelde ‘De Oprechte Haarlemmer’ voor. ‘Die naam bestaat al,’ zei Dik. Je had in die tijd ‘De Opregte Haarlemsche Courant’, die werd in de wandelgangen ‘De Oprechte Haarlemmer’ genoemd, maar het was geen officiële naam. Dus toen is de naam van ons krantje ‘De Oprechte Haarlemmer’ geworden.

Rond de 200 exemplaren werden hier in de buurt verspreid. We hadden een heel verspreidorgaan, sommigen vriendjes kregen 20 of 30 exemplaren mee en hadden weer onderverspreiders. Dat ik één van de verspreiders was, vond ik achteraf eigenlijk fout van ons. Als ik gepakt zou worden, zouden ze meteen weten waar dat krantje gemaakt werd. Ik dacht: als ik een keer gepakt word, ga ik, als ik dicht bij nummer 116 ben, hard schreeuwen, zodat Dik weet dat er wat aan de hand is en de boel kan opbergen. Gelukkig heb ik nooit hoeven roepen.

Buurtkinderen hadden geen idee dat wij dat krantje maakten. We wilden ook absoluut niet dat zij dat wisten. Dik en ik trokken een pokerface als ze er naar vroegen. Pas na de oorlog hebben we verteld dat het krantje bij Dik op zolder werd gemaakt.

We luisterden naar wat toen ‘de Engelse zender’ heette, die onder andere de Nederlandse uitzendingen van de BBC uitzond. Daar luisterden we naar, en naar Radio Oranje met Lou de Jong, die elke week op vrijdagavond het nieuwsoverzicht gaf. In 1943 moest iedereen zijn radio inleveren. We ontvingen de zenders daarna via een spoel (via een kristalontvanger). Die spoel zat vast aan een antenne aan de achterkant van het huis, want je moet natuurlijk oppassen dat die antennes niet-zichtbaar waren (Mijnheer lacht weer hartelijk).

We hadden maar één koptelefoon, waar Dik naar luisterde. Hij was ook degene die het allemaal opschreef in een zelf ontwikkelde stenovorm. Een keer hebben we in ons krantje een oproep geplaatst dat we een extra koptelefoon nodig hadden. Binnen de kortste keren kregen we die ook. Ik heb geen idee hoe dat gegaan is. Ik luisterde vanaf toen dus ook mee en kon met spelden en draadjes op landkaarten de frontlinie aangeven. We vonden dat we echt steno moesten leren en zijn toen naar een speciale school in de Haarlemse van Egmondstraat gegaan om steno en typen te leren.

Ik weet nog, toen president Roosevelt overleed, hij opgevolgd werd door president Truman. Omdat we Engelse woorden alleen maar fonetisch konden schrijven, dachten we dat je dit schreef als ‘Trueman’, maar het bleek dus Truman te zijn, zonder die -e.

Aanvankelijk kwamen we één keer per week uit, later zijn we twee keer per week uitgekomen. Ik had een ander vriendje die het krantje bij mij kwam ophalen. Ook tegenover hem deed ik net of ik die krantjes van een ander kreeg. Op een keer hadden we problemen met de stencilmachine. Hij kwam hier om het krantje op te halen en mijn moeder zei tegen hem dat ik aan de overkant zat. Veertig jaar na de oorlog zei dat vriendje tegen mij ‘ik zag toen dat je zwarte inkt aan je handen had en toen begreep ik dat jullie daar het krantje maakten, maar dat heb ik je nooit verteld omdat ik je niet ongerust wilde maken.’

Mensen gaven ons af en toe geld, want we moesten het papier van die kranten zelf betalen. Het kwam meestal binnen onder een pseudoniem, bijvoorbeeld ‘BM, 1 gulden 50.’ Dat bedrag en pseudoniem drukten we af in het krantje, zodat de gevers wisten dat het geld goed terecht was gekomen. Tot op de dag van vandaag weet ik niet hoe dat geld bij ons kwam.

De oorlog heeft me tot journalist gemaakt

Vroeger wilde ik vliegtuigbouwer worden, omdat Antony Fokker een Haarlemmer was. De oorlog heeft mij echter tot journalist gemaakt.

In de oorlog heb ik geleerd hoe belangrijk vrijheid van meningsuiting is, dat het een onderdeel is voor een democratische samenleving. Voor mij als jongen was het belangrijkste dat we dat krantje gingen maken. Ik dacht toen: ik moet na de oorlog ook maar journalist worden. Of eigenlijk ‘blijven’, want ik was het al.

Sinterklaasrazzia

Mijn vader is tijdens de zogenaamde ‘Sinterklaasrazzia’ opgepakt1,2. In de nacht van vijf op zes december 1944 hielden de moffen een razzia in Haarlem om mannen in de leeftijd van 18-40 jaar op te pakken voor de Arbeitseinsatz. We waren gewaarschuwd door een eerdere razzia in Rotterdam, waar 55,000 mannen opgepakt zijn. In Rotterdam waren geen geboortejaren genoemd, maar was alleen gezegd dat mannen tussen 17 en 40 jaar zich moesten melden. In het Haarlemse "bevel" van de Duitsers stonden de geboortejaren 1905-1928. Maar de verwarring over die leefijdsverschillen was groot en ook 17-jarigen (zoals mijn vriend Dik van den Haak) dorsten de deur niet meer uit.

Niet alleen mijn vader maar bijna niemand was grondwerker en de maaltijd was een (1) bord soep per dag met bijna niets erin en mishandeling was de orde van de dag. Mijn vader werd met Kerstmis "Ärbeitsunfaehig" verklaard maar kwam was pas eind december 1944 thuis.

Een aantal mannen is toen ondergedoken bij boeren in de buurt, maar dachten dat er op Sinterklaasavond wel niets zou gebeuren. In die nacht hebben de moffen de hele stad afgezet. Aan de overkant van onze straat liep de Wehrmacht. Die bonsden op de deuren. Als er niet open werd gedaan, liepen ze verder. Aan deze kant echter liep echter de Grüne Polizei, dat waren fanatiekelingen. Toen is mijn vader opgepakt, terwijl hij eigenlijk een jaar te oud was. (De Duitsers riepen mannen op geboren tussen 1905 en 1926. Dick Verkijks vader was van 1904).

Mijn vader lag ziek op bed met koorts. Die politieman dacht echter dat hij het simuleerde. Ze hebben hem meegenomen naar een werkkamp in Rees, net over de grens. De mannen moesten loopgraven en tankgrachten graven. Mijn vader was geen grondwerker en kreeg nauwelijks te eten. In een paar maanden tijd zijn er honderden mannen doodgegaan van de narigheid. Uiteindelijk is mijn vader ‘Arbeitsunfähig verklaard, niet in staat om te werken. Met Kerstmis kwam hij weer thuis, psychisch totaal in de war. ‘Ze gaan allemaal dood, ze gaan allemaal dood,’ zei hij. Dat was heel erg, wat die moffen daar hebben uitgehaald.

Jeugdstorm

We hadden op school een paar NSB jongens die lid waren van de Jeugdstorm. Ze waren op een gegeven moment verplicht om twee dagen in de week in uniform op school te komen. In onze klassen stonden eenpersoons banken, behalve bij biologie. Daar had je tweepersoons banken. Een van de eerste keren dat die jongens in uniform op school kwamen, hadden we biologie. Rechts naast mij zat Frits Groen. Naast hem zat een jongen van de Jeugdstorm. Frits stak zijn vinger op en zei tegen onze leraar: ik wil niet naast die jongen zitten in dat uniform. Meneer Postma wuifde de vraag weg en ging door met de les. Weer stak Frits zijn vinger op en zei: ‘Mijnheer, ik heb gezegd: ik wil niet naast de jongen in dat uniform zitten.’ Weer werd het weggewuifd. Toen stak hij voor de derde zijn vinger op. Mijnheer Postma zei: ‘ Jij gaat voor straf helemaal achterin zitten.’ Frits vond dat schitterend, natuurlijk.

Die jongen waar hij naast zat was Frans Schifferstein. Die woonde in de Jan Haringstraat en was lid van de Nationale Jeugdstorm. We hadden niets afgesporoken, maar toen die NSB jongens in uniform naar school kwamen, liep de hele school op het schoolplein achter hen aan. De directeur van de HBS-B, meneer Thie, was een beetje een bangebroek. Op een gegeven moment vond hij dat achter die jongens aanlopen toch te veel een anti-nazi demonstratie. Hij was als de dood wat voor voor gevolgen er zouden komen en heeft toen verordonneerd dat we in de pauze niet meer naar buiten mochten. (Mijnheer Verkijk schaterlacht).

Hongertocht naar Sint Pancras

Nadat mijn vader terug was gekomen uit het werkkamp, hebben we een keer een hongertocht ondernomen naar ‘de Noord’. We zijn helemaal tot Sint-Pancras gelopen om kool te kopen. We hadden een handwagen mee. Hoe we daaraan zijn gekomen weet ik niet meer. De kool laadden we op de handkar en duwden deze voort. In de verte zagen we een mof die mensen controleerde. Sinds het werkkamp in Rees was mijn vader als de dood voor alles wat maar in Duits uniform rondliep.

We zijn gestopt en zeiden tegen elkaar: Wat moeten we doen? Van de buurman, die hoofd van de burgerlijke stand was, had mijn vader een ander persoonsbewijs gekregen, waar hij een jaar ouder was. Mijn vader zat te dubben of hij nu dat ‘Arbeitsunfahig’ bewijs plus zijn eigen persoonsbewijs of dat vervalste persoonsbewijs laten zien? Terwijl we dat aan het bediscussieren waren, was die mof al weg. Toen zijn we doorgegaan.

We hadden gelukkig geen last van de zogenaamde Centrale Crisis Controle Dienst (CCCD). Je ging toen richting Haarlem nog met de pont over. Als je die pont afkwam, stond daar regelmatig die crisiscontroledienst. Dat waren rotzakken. Zogenaamd om zwarte handel tegen te gaan, namen ze, zodra je meer bij je had dan voor één maaltijd, goederen in beslag. Niemand ging natuurlijk naar ‘de Noord’ voor maar één maaltijd.

Mijn hele familie woonde in Den Haag. Voor een broer van mijn vader hadden we ook kool meegenomen. Hij heeft de kool bij ons opgehaald en naar Den Haag meegenomen. In maart 1945 is toen echter een bombardement op Bezuidenhout geweest en toen is de ruimte waar het eten opgeslagen was, weggebombardeerd. Echt verschrikkelijk.

Tijdens de hongertocht zagen we een Spitfire die naar beneden dook, net toen wij de afslag naar Sint Pancras namen. We hoorden die Spitfire schieten en zijn onder een boom gaan schuilen. We dachten dat het waarschijnlijk een moffenwagen was geweest en zijn weer verder gegaan. Op de terugweg liepen we langs het politiebureau in Alkmaar en daar stond een burgerwagen van Johan Enschedé, helemaal doorschoten. Wij vroegen wat er gebeurd was. Ze vertelden ons dat het een bus met kinderen van personeel van Johan Enschedé was, die ondergebracht werden bij mensen in de Rijp om aan te sterken. Bij die beschieting zijn dertien kinderen omgekomen. De chauffeur van de bus was zwaar gewond. Een Duitser wilde hem helpen. Die zwaargewonde man zei dat hij door hem niet geholpen wilde worden. Die mof zei toen: "Je bent beschoten door een Spitfire en wil niet door mij geholpen worden? Als antwoord daarop zei de chauffeur ‘Als jullie er niet geweest waren, was ik nooit beschoten door die Spitfire.’ Later is hij overleden in een ziekenhuis in Alkmaar.

Bombardement Amsterdamsebuurt

Ik heb ook het bombardement op de Amsterdamsebuurt (wijk in Haarlem) meegemaakt, op 16 april 1943. Het luchtalarm klonk en er vlogen vrij laag vliegtuigen over. Ze vlogen die kant uit, maakten een bocht, en gingen weer terug. Ik dacht: wat is dat voor raars? Ik had geen klap of niets gehoord. De buurvrouw hing over de schutting en zei dat haar man was opgeroepen omdat de Amsterdamsebuurt gebombardeerd was. Ik hoorde dat ik en wilde natuurlijk gauw gaan kijken, maar dat mocht niet. Ik zag de vuurgloed van de Amsterdamsebuurt. Het is een zwaar bombardement geweest met 68 doden en honderden gewonden. Ik luisterde naar de BBC Nederlandse uitzending en hoorde dat de Engelsen de centrale werkplaats (waar ze treinwagons maakten) gebombardeerd hadden. Toen wist ik dat dat het doel was geweest. Door de wind waren de bommen echter op de verkeerde plek terecht gekomen. Van mensen, die hier twee huizen vandaan woonden, is een broer bij dit bombardement omgekomen. Hij kwam de schuilkelder uit en dacht dat het afgelopen was. Het gebied aan de andere kant van de Delft hebben ze helemaal geëvacueerd, daar mochten mensen niet meer wonen.

Buren lid van NSB

De mensen hiernaast waren lid van de NSB. Hun zoon Kees, was mijn boezemvriend. Als kind kwam ik bij hen thuis. Er stond een klompje met een gleufje erin waar het NSB logo opstond. Ik was tien of elf jaar oud en vroeg mijn moeder wat dat voor ding was. ‘Dat is net zoiets als de SDAP (waar de ouders van Dick Verkijk lid van waren), maar dan anders,’ zei ze.

Het waren goede vrienden van ons, ik zei oom en tante tegen ze. Later zijn ze naar de overkant verhuisd. Ik vermoed dat ze het toch vervelend vonden om naast een SDAP gezin te wonen.Op 10 mei 1940 werden ze opgepakt. Kees logeerde toen een paar dagen bij ons. Ik realiseerde me toen natuurlijk niet dat dat hij een totaal andere afloop van de oorlog wilde dan ik.

De spiegel van Auschwitz

In 1958 ben ik voor het eerst in Auschwitz geweest. Ik werd rondgeleid door een mevrouw die zelf in Ravensbrück had gezeten als politiek gevangene. Ik was de enige bezoeker, niemand kwam daar in die tijd. Ik werd door haar rondgeleid en heb een aantal dingen gevonden, waaronder een schoen. Zij zei: ‘Neem die schoen mee, dan kun je in Nederland laten zien wat er allemaal mis is gegaan.’ Tegenwoordig mag je, volslagen terecht natuurlijk, niets meenemen uit Auschwitz, maar toen kon het nog. (Mijnheer Verkijk laat me een vitrine zien met een schoen en andere voorwerpen uit Auschwitz). Dit zijn opgeblazen, verbrande voorwerpen van de gaskamers en dit was zo’n elektrisch ding waar ze hoogspanning opzetten.Als je dat aanraakte, was je er geweest. Een hele hoop mensen hebben daar op die manier ook zelfmoord gepleegd. Ik heb dit aangeboden aan het Holocaustmuseum en ze zijn ze erover bezig. Ik noem het ‘de spiegel van Auschwitz’.

 

Bronnen:

  1. Dick Verkijk, Van pantservuist tot pantservest. Zestig jaar (on)journalistieke ervaring. (Uitgeverij Aspekt BV, 1997).
  2. Verkijk, De Sinterklaasrazzia van 1944(Uitgeverij Aspekt BV, 2004)
  3. https://www.nationaalarchief.nl/beleven/nieuws/arbeidsinzet-sinterklaasrazzia-6-december-1944
  4. 4. https://www.noordhollandsdagblad.nl/cnt/dmf20200206_46743861?utm_source=google&utm_medium=organic
    5. https://onh.nl/verhaal/verwoestingen-in-de-amsterdamse-buurt-in-haarlem

Dick Verkijk 10 jaar

De oprechte Haarlemmer

De spiegel van Auschwitz