Ria van Hoof-Kerkhofs
Onze vrijwilliger Sjef Smeets haalde herinneringen op bij mevrouw Ria van Hoof-Kerkhofs te Eersel. Haar herinneringen gaan ook terug naar het bombardement op Montfort ... 78 jaar geleden ...
Als het eerste kind van haar ouders kwam zij op 28 mei 1940 ter wereld in die andere Kempengemeente: Bladel. Veertien dagen dus na het begin van de Duitse bezetting. In 1943 kwam er nog een broertje bij. Haar opeenvolgende herinneringen aan de oorlogsjaren noemt ze “bedrijvigheden”, gebeurtenissen die voor extra drukte of opwinding in huis of in de omgeving zorgden.
Een van de herinneringen was het overkomen van zogenaamde Vliegende Bommen, waarvan er een in het nabije Bladels Bos viel. Wij moesten naar de kelder. En ik gebood angstig: “Moeke, moeke, bid toch, bid toch”. Dat was waarschijnlijk een van de eerste keren dat ik bang was. Ik moet toen ongeveer vier jaar zijn geweest. In de school, bij ons aan de overkant, waren de Duitsers ingekwartierd. Iedereen lachte als ik aan de andere kant van het hek parmantig met die soldaten mee marcheerde.
Ook gebeurde het dat een oom in de kelder een daar pas getimmerde wand kwam schilderen in dezelfde kleur als de muren rondom. Daardoor zou het niet opvallen, dat er een nieuwe ruimte was gecreëerd om de radio in te verstoppen, zoals de jonge Ria pas na de oorlog heeft vernomen. In die tijd moest ik mijn slaapkamer afstaan aan een Duitse Oberfeldwebel. Die man in ons huis maakte het extra gevaarlijk. Moeder moest ook voor hem koken. De pannen stonden in de kelder voor het wandje waar achter zich de radio bevond. De Duitser hielp zelfs om de pannen daar terug te zetten. Dat was telkens spannend.
Een andere bedrijvigheid speelde zich in de tuin van de buren af, toen daar gezamenlijk een schuilkelder werd gegraven met jute zakken en zand er boven op. Waarschijnlijk durfde de familie, beducht om instortingsgevaar, niet in de kelder onder ons huis.
Samen met de buurmannen is vader op een gegeven moment ook het korenveld in gevlucht bij een razzia. Maar soms ging het leven ook gewoon zijn gang. Spelend met de buurkinderen hadden we iets zien liggen achter onze tuin. Wij wisten niet wat het was, maar dat bleek een granaat te zijn. Een keer was mijn vader naar een oudtante van hem. Daar ging hij wel eens sigaren ruilen voor melk en eieren. Mijn vader werkte toen namelijk bij de Agiosigarenfabriek in Duizel. Ik weet ook nog heel goed: de oude eigenaren van Agio, Adriaan en Marcel Wintermans, waren familie van mijn vader. Hun moeder was een nicht van mijn oma. Toen wij moesten evacueren zei zij: “Komen jullie maar hier naar toe”. Mijn broertje was gehandicapt en die kreeg er een prachtige kamer in het huis van de fabriekseigenaren, omdat we toch familie waren. Zij hadden toen ook een aangenomen kind, een jonge dame, Corrie Wintermans. Later toen ik in Hapert hoofd van de kleuterschool werd, kreeg ik een zoon van haar bij me in de klas en ben ik nog eens bij haar op huisbezoek geweest.
In Reusel woonde een tante van me. Die bleef in het begin van de oorlog, nadat haar man Ome Janus, was overleden, achter met acht kinderen. Toen Reusel onder vuur kwam te liggen en onder andere de kerktoren werd geraakt evacueerden zij naar ons toe. En ik herinner me dat die acht kinderen toen bij ons in de kamer naast elkaar op de grond sliepen.
Vóór de Coronatijd is er in Reusel een revue opgevoerd over hoe de mensen moesten vluchten. En zodoende weet ik dat het najaar van 1944 is geweest.
Na de oorlog hadden ze een platte kar met daarop een pop van stro, dat moest Hitler voorstellen. Die gingen we verbranden. Ik zie me nog achter die kar lopen. Dat gebeurde, denk ik, op de plaats waar nu ook nog een monument voor de gevallenen staat, langs de weg van Bladel naar Netersel.
Nog een bedrijvigheid: in de tuin tussen ons en de buren was er een ligusterheg. En daar achter tussen de heg en een “mutserdmijt”(samengebonden takken) lag mijn vaders’ fiets verstopt. Maar ook dat is me naderhand verteld.
Mijn zoon heeft nu nog een hutkoffer van hout, gemaakt door mijn opa, de vader van mijn moeder, die fijn-meubelmaker was. Op een gegeven moment was die koffer weg. Waar was die gebleven? Die was in de tuin onder de grond verstopt. Ik weet niet wat er in gezeten heeft. Maar na de oorlog is ie weer opgegraven en hij staat nu bij mijn zoon.
Als je na de bevrijding geen evacuees had, was je verplicht om een Nederlandse soldaat of iemand die uit Duitsland terug kwam van de Arbeitseinsatz op te nemen omdat ze nog niet verder naar huis konden reizen. Het westen was immers nog niet bevrijd. Zo kwam bij ons Kees Kolder uit Rotterdam in huis.
De Engelsen waren best goed voor ons. Ze zagen dat ik een gehandicapt broertje had. Dus kreeg mijn moeder van alles, zoals ook boter, toegestopt. Mijn vader had van hun een blikje waar sigaretten in gezeten hadden. Hij maakte daar een gleuf in en dat was mijn spaarpot. Nu staat dat blikje bij mijn zoon.
Het eerste uitje na de bevrijding was naar het café van Miet van Bommel in Bladel. Zij kwam uit de geboorteplaats van mijn vader, Lage Mierde. We zagen er een of ander filmpje. We kregen er ook koekjes, van die harde biscuitjes. Een aantal jaren geleden is zij in huis overvallen en vermoord. Dat is toen heel groot in het nieuws geweest.
Wij hebben ook in Montfort, bij Roermond, gewoond. Montfort is tussen 20 en 21 januari 1945 gebombardeerd door de Royal Air Force. Het gewilde doelwit waren de Duitse verbindingslijnen. Er vielen daarbij 183 doden. Er is een monument voor hen opgericht. In de recentelijk uitgezonden prachtige Belgische tv-serie “Dwars door de Lage Landen op het Pieterpad” wilden Arnout Hauben en zijn twee tochtgenoten het monument in Montfort persé gaan bekijken. Ze kwamen er ook bij de kerk waar ik handwerkles had en veel zelf handwerk maakte.
Dit verhaal hebben we ook op onze facebookpagina geplaatst. Zie hier de reacties op dit verhaal.