Cor Sprengers
Opgetekend door J. (Sjef) Smeets
Vandaag, 17 mei 2024, noteren we in Eindhoven de oorlogsherinneringen van de aldaar ook, op 24.2.1935, geboren heer Cor Sprengers:
Op Koninginnedag, 31 augustus 1939, waren we bij de feestelijkheden in de stad, toen mijn vader (als oud-Luchtmachtmilitair) gemobiliseerd werd. Hij kwam uiteindelijk terecht in Rotterdam, bij een soort centrale keuken in een christelijke ambachtsschool.
Op 9 mei 1940 ben ik met mijn moeder en mijn broer Jan, vier jaar ouder dan ik, naar Zeist gegaan, waar mijn moeder vandaan kwam. Er zou een familiefeestje zijn wegens een 12,5 jarig huwelijk. Maar dat feestje werd ’s nachts verstoord door veel lawaai. Toen bleek vliegveld Soesterberg gebombardeerd te worden.
Mijn vader is na de capitulatie in Rotterdam krijgsgevangene gemaakt. Hij werd, na vijf en een halve dag, ‘s nachts doodmoe in een park neergelegd tussen allemaal mensen, dacht hij. Maar toen ze ’s morgens wakker werden rook het er onfris en bleken ze tussen lijken te liggen. Hij is in zijn militaire pak naar Zeist gekomen. Daar heeft mijn broer trouwens nog even in de 2e klas van de lagere school gezeten en ik op de kleuterschool.
Het heeft twee of drie maanden geduurd voordat wij weer eens terug naar huis konden.
We moesten daarvoor met de trein van brug naar brug, die allemaal onklaar gemaakt waren.
Terug thuis kwamen we in de oorlog terecht en maakten we van alles mee, zoals bij voorbeeld het 6 decemberbombardement in 1942. Na dat bombardement gingen wij slapen bij een broer van mijn vader en diens vrouw in het stadsdeel Tongelre. Daar liepen we elke avond naar toe en ’s morgens weer terug naar huis en naar school. We woonden aan de Iepenlaan tussen de Philipsfabrieken en dat zou met het oog op eventuele bombardementen niet veilig. Een keer liepen we net bij De Laak, waar de familie Philips woonde. Toen we daar richting het stadsdeel Tongelre keken, zagen we allemaal vliegtuigen aankomen en zaten we opeens toch midden in een bombardement.
Medio 1943 kwamen “tante Mientje” en mijn neef Jap (Jasper) in beeld. We gingen toen niet meer naar Tongelre om er te slapen.
Eerst het verhaal van Jap.
Die werkte in Rotterdam als accountant op het Havenkantoor. Hij had papieren achterover gedrukt voor de Ondergrondse en daar waren ze achter gekomen. Een secretaresse wist dat er naar hem gezocht werd en zei: “Jap, nu wegwezen”. Hij was nog geen kwartier weg of de Grüne Polizei stond er op de stoep. Hij is toen naar ons toe gekomen in Eindhoven en naar Philips, daar stikte het al van de onderduikers.
In diezelfde tijd kwam “tante Mientje” op de proppen. Zij was al sinds 2.4.1941 in Eindhoven ingeschreven. Vader en moeder zeiden: “We krijgen een logé, “tante Mientje” dus, een klein vrouwtje. Mijn moeder heette ook Mien, dat klonk niet vreemd. Zo werd ons gezin ineens met twee personen uitgebreid. Zij bleef veertien dagen en toen ging ze weg. Maar in de week daarop werden mijn broer en ik door onze ouders toegesproken: “tante Mientje” zou terugkomen en wij kregen ook te horen wat er eigenlijk aan de hand was. En dat we daar met niemand over mochten praten. Ik was toen acht en mijn broer twaalf.
“Tante Mientje” was tussentijds even ondergedoken bij een van de verplegers van de RPI (de Rijks Psychiatrische Inrichting) nu “De Grote Beek” geheten. Op het terrein tegenover het gebouw van Philips Nederland stonden huizen, waar het verpleegkundig personeel in woonde. Toen de Duitsers een stuk van de RPI vorderden om er een lazaret van te maken, moest het RPI-personeel er weg. Dus ook de familie De Viet, waar “tante Mientje” verbleef. Een Duitse officier was de huizen komen inspecteren. Hij keek ook wat er aan slaapkamers was. Een daarvan was de kamer van “tante Mientje”. Wat deed die, 62 jaar oud en heel slim, net alsof ze zich stond te verkleden, trok ze de jurk over haar hoofd, toen de Duitser haar kamer binnen kwam. Die was vermoedelijk netjes opgevoed, want hij zei: “Verzeihung” (“Excuses”) en vertrok. Maar zij zag er wel zo Joods uit, dat ze er niet langer kon blijven. Zo is ze weer bij ons teruggekomen. En een heel jaar, tot aan de bevrijding, bij ons gebleven. Bijna tegenover ons woonde een NSB-familie en aan de andere kant een heel foute Rijks Duitser.
De NSB-familie waren op zich heel aardige mensen. Hun dochter zat op school bij mij in de klas. Hij was christelijk gereformeerd, in 1932 lid van de NSB geworden en dus trouw aan de leer. Het was een lange, stijve vent, die in zijn zwarte uniform rondliep met een heel groot geweer, waar wij maar een beetje om lachten. Hij is na de oorlog veroordeeld. Toen Juliana koningin werd, kregen gevangenen amnestie (groepsgewijze gratie), maar die heeft hij geweigerd: “Ik ben fout geweest, dus ik zit mijn straf uit”. Daar heb ik dan toch weer respect voor.
Die andere, de Rijks Duitser, liep altijd in een groen pak rond. Als hij groette dan ging zijn arm omhoog en riep hij: “Heil Hitler”. Hun zoon was leider van de Nederlandse Jeugdstorm in Eindhoven. (De Nationale Jeugdstorm bestond vanaf 1 mei 1934 tot de bevrijding en was – hoewel formeel zelfstandig – de jongerenorganisatie van de NSB. J.S.)
Op 30 maart 1943 vond weer een Engels bombardement op de fabrieken van Philips aan de Emmasingel en de Willemstraat plaats. Naast de fabrieken werden ook een 60-tal huizen getroffen en het sportpark van PSV.
Op vrije plaatsen in tuinen waren schuilkelders gemaakt, maar daar gingen wij nooit in. Niet omdat we het niet vertrouwden, maar omdat we “tante Mientje” niet alleen thuis wilden laten blijven.
In 1944 speelde de brug bij Son een belangrijke rol in de operatie Market Garden. De draaibrug aan de Kanaalstraat was de enige brug die de Duitsers nog intact hadden gelaten. Maar toen op 17 september de Amerikanen rond half drie de brug genaderd waren tot op minder dan 100 meter, bliezen de Duitsers ook deze laatste verbinding op.
Wij zaten thuis op het dak. ’s Morgens hadden we de Duitse vliegtuigen ernaar toe zien vliegen om te bombarderen. En ’s middags zagen we de Engelse vliegtuigen met gliders erachter komen om er luchtlandingen uit te voeren.
Die zondag kwamen de Engelsen uit de richting van Aalst en de Amerikanen vanuit Son naar Eindhoven. Zij ontmoetten elkaar midden in de stad bij de St. Joriskerk. Wij stonden aan de kant bij de intocht van de Amerikanen op de Boschdijk, gewend aan het schrapen van de Duitse harde spijkerzolen. Maar onze bevrijders liepen aan weerskanten van de straat achter elkaar op rubberen zolen. Op een gegeven moment hoorden we de mensen om ons heen hard lachen. Toen zagen wij ook waarom, want daar kwam de soldaat aan met de kinderwagen vol ransels, wat een historische foto heeft opgeleverd.
“Tante Mientje” (haar echte achternaam was van der Heim, geboren op 5.11.1878 in Lekkerkerk) is tot de bevrijding, dus ruim een jaar bij ons geweest en ook altijd “onze tante” gebleven.
In onze huiskamer was ook de trap naar boven. Vanaf de dag dat ze bij ons kwam was altijd de vitrage dicht. “Tante Mientje” zat altijd in een hoekje, uit het zicht. Als er iemand achterom kwam, kon ze daarvandaan snel ongezien de trap op. Op de dag van de bevrijding, 18 september 1944, is ze ’s avonds met mijn moeder nog een rondje gaan wandelen. Voor het eerste na een jaar kwam ze toen weer buiten.
’s Daags na de bevrijding van Eindhoven werd de stad nog eens gebombardeerd.
Harmonie “Wilhelmina” zou uitrukken, dus daar wilde ik met een neefje naar gaan kijken. We waren er bijna bij, toen de lucht opeens vol oranje fakkels hing en het bombardement op Eindhoven losbarstte. Mijn vader haalde ons snel van de straat. Achter in de tuin hadden ze bij de buren provisorisch een schuilkelder gegraven. Die stortte deels in. Wat me altijd is bijgebleven: bij het huis tegenover ons zat een Amerikaanse soldaat in de vensterbank rustig een sigaretje te roken.
Moeder is met “tante Mientje” in die dagen op zoek gegaan naar haar familie. Hier in het centrum woonde namelijk een zuster met haar man, slager Blomhof. Maar ze begonnen de zoektocht bij een kruidenier, waar de zus klant was. Toen ze daar binnenkwamen werd meteen gezegd: “Och Miena, ik heb veertien dagen geleden nog illegaal aan ze geleverd”. Ze werden doorverwezen naar een groot huis in de stad. Daar stonden allemaal mensen voor het hek zich te vergapen aan dertien of veertien Joodse mensen die er ondergedoken hadden gezeten en nu naar buiten waren gekomen. Daarbij waren ook de zus van “tante Mientje” en haar man. “Tante Mientje” is toen bij de familie Blomhof gebleven. Ze heeft na de oorlog nog 20 jaar geleefd en is hier op het Joodse kerkhof begraven. Mijn vader, mijn broer en ik werden, naar Joods gebruik met hoeden op, uitgenodigd het graf mee dicht te scheppen.
De kinderen van haar zuster schreven jaren later een gedicht, waarin werd verwezen naar een onterechte roddel, die luidde: “Die van Sprengers zullen aan het onderdak geven waarschijnlijk goed rijk zijn geworden”. Wat natuurlijk totaal niet waar was. Mijn ouders hadden hun burgerplicht gedaan en dat vonden ze maar heel gewoon. Vader had sowieso zo’n verschrikkelijke hekel aan die moffen, hij had de verwoesting van Rotterdam meegemaakt. Als mijn ouders een Duitser tegenkwamen, dan trok mijn vader wit weg en nam mijn moeder hem aan de arm mee naar de andere kant van de straat.
Aan mijn vader en moeder, Petrus en Hermiena Sprengers – van Tellingen, is postuum de Israëlische onderscheiding Yad Vashem toegekend. Mijn broer en ik hebben die op 26 augustus 2003 in het Joods Museum te Amsterdam in ontvangst genomen. (Dit is een onderscheiding voor niet-Joden die tijdens de Holocaust hun leven waagden om Joden te redden. J.S.)
Foto 2 Israëlische onderscheiding Yad Vashem
Foto 3 Hermiena van Sprengers- van Tellingen
Foto 6 Petrus Sprengers
Foto 7 Tantje Mientje