Nellie Terpstra Maijer 01-04-1935
Opgetekend door Riemke Oosterbeek
Wie Nellie Tersptra spreekt hoort gelijk dat ze geen geboren Groningse is. De Utrechtse tongval is goed blijven hangen ondanks dat ze al in de oorlog haar eerste tijd in Groningen doorbracht.
Als klein meisje groeide ze op in Utrecht. De eerste jaren was ze enig kind. Vader werkte in de fabriek, moeder bestierde het huishouden en maakte schoon bij anderen. Het huis was onderdeel van een lange rij woningen. Volgens moeder was Nellie een bijdehandje die als vierjarige snel door had dat het oorlog was.
Regelmatig waren er razzia’s in de buurt. Uit angst dat vader ook werd opgepakt, maakte hij een luik onder de tafel. Toen iemand uit de buurt, met een zelfde plek, werd ontdekt, verplaatste vader deze naar onder de trap van de buren. In de kast op de kamer van Nellie.
Na elke razzia werd Nellie naar buiten gestuurd om peuken te gaan zoeken die de Duitsers in de goten hadden gegooid. (foto poppenwagen Ondiep 1943)
Uit angst dat Nellie toch een keer zou verraden waar vader was, maar in de hoop dat ze iets meer zou aansterken, werd Nellie naar het Noorden gestuurd.
De eerste keer kwam ze voor een paar maanden in Oldehove terecht. Samen met Jopie Jansen, het buurmeisje. Opa bracht de meiden naar een huis tussen Oldehove en Electra. Nellie kwam bij een gezin te wonen en moest daar in een “kast” slapen. Nellie was een bedstee niet gewend, en dat de deuren dicht gingen vond ze maar niks.
Na een aantal maanden gingen ze met de trein terug. Deze werd toen beschoten en de meisjes moesten onder de banken gaan liggen.
In Utrecht hielp ze moeder mee. Als kind werd je soms sneller geholpen bij het halen van bonnen en eten. En voor vader was het onveilig vanwege alle razzia’s. Als Nellie een pan met eten had gehaald nam ze stiekem wel eens een likje uit de pan. Moeder waarschuwde altijd “laat je pannetje niet afpakken”.
Ook ging ze, in Utrecht, een keer met moeder mee naar een boerderij. Daar kochten ze kuikens. Vader maakte een hokje voor ze. Moeder verzorgde ze. Op een dag waren ze ineens weg en moeder wilde niet vertellen waar ze waren. Tot Nellie in de kelder de Weckflessen zag staan.
In 1944 was er een broertje op komst. Om vader en moeder te ontlasten moest Nellie weer naar het Noorden.
De reis was georganiseerd door de kerk. Vanuit Utrecht in een vleeswagen die kant op. Als ik controle krijg, had de chauffeur gezegd, dan roep ik “allemaal Fleisch”, en dat klopt want jullie zijn ook vlees. We mochten niet lachen en gelukkig ging het allemaal goed. Nellie kwam deze keer in Feerwerd terecht.
Haar gastvrouw noemde ze tante Trientje, ze was een bekende die ook moeder in het verleden wel eens opgevangen had. Bij tante Trientje hadden ze een varken in de schuur. Het werd haar taak om deze elke ochtend te voeren voor ze naar Ezinge moest lopen om naar school te gaan. Vaak verzamelden de kinderen op de brug om samen naar school te lopen. Op school moest Nellie wel eens voor de klas komen om de A, O, U en IJ uit te spreken omdat ze dit zo duidelijk kon. Juf wilde dat iedereen haar na ging praten om zo een beetje beschaafd Nederlands naast het Gronings te leren.
Als het alarm ging moesten de kinderen op school, onder de jassen gaan zitten. Dit was het laagste deel van school, hier waren ze het meest veilig mocht er iets instorten.
Nellie was bekend met de bombardementen rondom Utrecht. Dit lag vlakbij Soesterberg wat regelmatig een doelwit was. Meester had de kinderen toen eens mee genomen naar een woning dat was gebombardeerd. Hij liet ze de flessen en potten onder de trap zien, deze waren allemaal nog heel. Zo leerde Nellie dat het onder de trap veilig was.
Op een ochtend, onderweg naar school, vlak bij de molen in Feerwerd hoorden ze ineens een dikke gil. ’T Swien bleek geslacht te worden. De hele dag zat Nellie er mee in haar maag op school. Eenmaal thuis hing het varken daar. Voor Nellie, als stadskind, was dit toch wel een schok. Dat vlees hoefde ze niet.
Feerwerd werd in stilte bevrijd. Er waren geen soldaten in jeeps, geen uitzinnige bevolking en er waren maar weinig vlaggen.
Vader en moeder waren lopend naar het Noorden getrokken, kleine broer in de kinderwagen. Het was voor hun niet meer houdbaar in Utrecht. Onderweg konden ze gelukkig overnachten bij boeren.
Samen gingen ze terug naar het oude huis in Utrecht. Het hele dorp zwaaide ze uit. Afgezet in Groningen gingen ze verder met bussen en vrachtauto’s naar Utrecht. Alles stond er nog, de onderwoning met de tuin. Nellie was 10 jaar oud toen ze terug kwam in Utrecht.
In de jaren na de oorlog ging Nellie weer naar school. Ze volgde nog 1 jaar op de ULO. Jaren heeft ze op kantoor gewerkt. Daar zag ze vaak de bussen voorbij rijden. Ze solliciteerde en werd conductrice.
Op de bus leerde ze haar 1e man kennen. Wonend in Den Bosch kregen ze twee jongens en een meisje. Na een aantal jaren zijn ze gescheiden en ging ze tijdelijk met haar kinderen bij haar ouders, in Utrecht, wonen.
Daar ontving ze post uit Feerwerd, van een oude schoolvriendin uit de tijd dat ze daar verbleef. Ze reisde af om daar te gaan logeren. De kinderen bleven bij opa en oma. Eenmaal in Feerwerd leerde ze Jaap kennen. De zwager van haar vriendin Areen. Ergens kenden ze elkaar al uit de oorlog, van school, dit contact werd nu weer aangehaald. Het klikte zo goed dat Jaap elke twee weken naar Utrecht kwam. Dat ze al kinderen had was voor Jaap geen probleem. Ze trouwden. Jaap regelde een huisje in Garnwerd, samen kregen ze nog twee kinderen.
Samen stonden ze vaak op de kermis met de hele familie. Uiteindelijk zijn ze 52 jaar samen geweest.
Op het moment dat Mw. Terpstra haar verhaal doet heeft ze 13 kleinkinderen en 13 achterkleinkinderen. Nog dagelijks is ze druk bezig met haken, o.a. voor Oekraïense kinderen die naar Nederland waren gekomen.
Nel: “Gooi die mobieltjes eens aan de kant en ga een fatsoenlijk gesprek met elkaar aan. Het laat ons wel meer zien van de wereld, maar zijn we ook bewust van wat er om ons heen gebeurt?”
Foto 1: Molen Joeswert
Foto 2: Nel ,Areen en Jaap
Foto 3: Nel met haar buurmeisje
Foto 4: Nel op straat in Utrecht