Theo Stijntjes

Opgetekend door J (Sjef )Smeets 

Vandaag, 19 april 2024, noteerden we in Geldrop de oorlogsherinneringen van de – op 16.10.1930 te Lonneker geboren - heer Theo Stijntjes. (Lonneker maakt tegenwoordig deel uit van de gemeente Enschede. J.S.)

Op 14 mei 1940 werden wij vroeg in de morgen wakker van zwaar gebrom. Dat bleek veroorzaakt te worden door een aantal eskaders van telkens vier Junker bommenwerpers. Zij vlogen heel laag, misschien slechts op 50 tot 100meter. Ik denk dat er vijf of zes van die formaties overvlogen, op weg naar Rotterdam, zoals later is gebleken.

Dit was voor mij de kennismaking met wat de 2e Wereldoorlog ons zou brengen.

Verder was er bij ons in die eerste dagen weinig te merken van wat er gaande was. Ik heb een paar Duitse motorordonnansen gezien. En in het dorp waren wat versperringen aangelegd, maar die waren ook snel weer opgeruimd.

 

Ik was het jongste van de zes kinderen in het gezin. Mijn oudste broer, Henny, was al 19 toen de oorlog uitbrak. Dus kwam hij in aanmerking voor de Arbeitseinsatz in Duitsland. In zijn geval werd dat werken als “grensarbeider”, iets voorbij Gronau. Mijn tweede broer, Gerard, is in 1942 in Delft gaan studeren. Daar werd hij geconfronteerd met de op 13 maart 1943 door de Duitse bezetter ingevoerde verplichte loyaliteitsverklaring. (In die verklaring moesten studenten beloven dat ze zich zouden 'onthouden van iedere tegen het Duitse Rijk gerichte handeling'. Er was tot 10 april de tijd om de verklaring te ondertekenen. Wie niet tekende, mocht geen college meer volgen. J.S.). Gerard wilde dat niet en moest zich daarom (toen 18 jaar oud) melden in Almelo. Daarvandaan werd hij met meerdere studenten afgevoerd naar Nienburg/Weser (D), niet ver van Hannover, om te gaan werken in een vliegtuigfabriek.
Mijn derde broer, Joop, was geboren in 1926 en dus te jong om opgepakt te worden.

Joop en ik gingen “gewoon” naar school, voor zover de gebouwen niet gevorderd waren door de Duitsers. Toen dat uiteindelijk toch gebeurde, misten we meteen een heel jaar. Daarna was school wisselend op meerdere locaties, bijvoorbeeld op een zolder bij een café. Toen ik 13 was ging ik naar de middelbare school bij de Karmelieten in Oldenzaal. Ook dat gebouw werd weer gevorderd en ook het noodgebouw, dat daarna kwam, trof na een jaar hetzelfde lot. Toen dus wéér een heel jaar geen school tot aan het eind van de oorlog.

 

Wat maakten we nog meer van dichtbij mee?

Er zitten tal van gevechtshandelingen, met elkaar in de lucht bestrijdende en neerstortende vliegtuigen, in mijn geheugen. De geallieerden kwamen Twente regelmatig bombarderen.

(In totaal is Enschede 61 keer gebombardeerd, waarbij 356 mensen om het leven kwamen. J.S.)

Het bombardement van Enschede op 22 februari 1944 werd lange tijd gezien als een vergissing van de geallieerden. Eerder, op 10 oktober 1943, waren de bommen bestemd voor vliegveld Twente, toen al het uitgebreide “Fliegerhorst” geheten.

Wij zaten vlakbij dat vliegveld. Ons huis stond onder een van de aanvliegroutes. Aan de weg voor ons huis stond ook een paal met een lamp er op, die ter oriëntatie aanging als vliegtuigen kwamen landen. Normaal waren die lichten gedoofd. Er is een tijd geweest dat je iedere avond de klok er op gelijk kon zetten: om half twaalf eerst het gebrom en dan boem,  boem, boem, smeten ze een stel bommen op de startbanen.

Soms doken Britse jachttoestellen, Spitfires, omlaag om vliegtuigen op het vliegveld te bestoken. Een keer had ik samen met mijn vriend, Bernard Bartelink, (de later bekend geworden organist/componist van de St. Bavokerk in Haarlem) melk gehaald in Oldenzaal. Op weg naar huis fietsten wij een keer net onder de lange startbaan, waar de bommenwerpers opstegen. Precies op de open plek bij de steenfabriek, zo’n honderd meter voordat de bebouwing van Lonneker begon. We zagen drie Spitfires aankomen, vlak boven ons hoofd, die doken naar beneden om het vliegveld te bestoken. Intussen werden ze zelf beschoten door afweergeschut. Ze vlogen zo laag, dat de geschutstoren ze niet kon bereiken. Wij fietsten gewoon door, maar het was wel even spannend.

 

Als de startbanen weer eens omgeploegd waren door een bombardement, dan zocht de Ortskommandant arbeidskrachten. Iedereen van 18 of ouder kon daarvoor opgetrommeld worden. Daar hadden mijn broers geen zin in. Dus ze doken onder bij boeren in Rossum. Je had een identiteitskaart nodig om aan dat werk te ontkomen. Mijn zus Annie woonde boven café Warmers in Lonneker. Ik bracht de identiteitskaarten van mijn broers daarnaar toe. De waardin gaf de Ortskommandant, die daar zat, goed te eten. Zo bleef hij lang genoeg van zijn kantoortje om haar de kans te geven de kaarten van onze broers en van anderen af te stempelen. Daarmee waren ze vrijgesteld van het werk aan de startbaan. Ik moest vervolgens de gestempelde kaarten naar mijn broers brengen. Ik wist wel dat ze in Rossum waren, maar niet waar. Dus ik moest bij boeren langs om ze te zoeken. De eerste boer, waar we wel eens kwamen, noemden wij “Boer Bidden”, omdat  daar een zoon van ’n jaar of 18 in de keuken altijd de rozenkrans zat te bidden. De boerin bood me koffie aan en toen ik vertelde waarvoor ik kwam, toen zei ze op z’n Twents: ”Ze bint hier wel west, moar ze bint noe bie ‘nen aane boer”. Dus op naar een volgende boer, die me verwees naar  een boer waar wij wel eens zakken ruilden voor rogge. Dat noemden wij de ‘Zakkenboer”. Daar waren ze.

 

Zo waren we ook weer eens samen naar Rossum, achter Oldenzaal, geweest om melk en eieren te halen, toen hoog in de lucht een zware, viermotorige Engelse bommenwerper aankwam vliegen. Vreemd genoeg was die helemaal alleen in de lucht. Hij maakte ook al een raar geluid. Wij zagen dat een van de motoren brandde. Ze wilden wel terugvliegen naar hun thuisbasis, maar ze hadden de bommenlast nog aan boord. We zagen opeens allemaal zilveren sigaren met veel gefluit naar beneden komen. Wij fietsen op een weggetje bij een boerderij. Daar achter kwam een van die bommen terecht, terwijl wij aan de kant van de weg in de sloot lagen. Toen we opkeken was de hele lucht vol modder.

 

Een andere keer zag ik achter ons huis dat een aangeschoten Engels vliegtuig met geweldig veel kabaal brandend omlaag kwam, om uiteindelijk midden in Enschede terecht te komen. 

We zagen ook vuurgevechten in de lucht. Eens was ik met een meisje uit de buurt, Annie Trachter, twee jaar jonger dan ik, in Enschede brood gaan halen dichtbij de Menkofabriek. Naast die fabriek stonden wat arbeidershuisjes. We zagen in de lucht jagers op elkaar schieten. Mensen die er in de deur bij hun huis stonden riepen: “Kom maar hier binnen”. Wij stapten van  de fiets af. Op het moment dat we richting de deur liepen, was er opeens een knal. Ik voelde alleen iets aan mijn armen. Maar Annie, die links naast me liep, kreeg de volle laag. Haar rug zat vol granaatscherven. Ze heeft het gelukkig, na een lang verblijf in het ziekenhuis, overleefd.

 

Een schoolvriendje, Herman Scheepers, de zoon van een smid, had de hobby om zelf kruid te fabriceren. Daar experimenteerde hij mee. Op een gegeven moment had hij een proefopstelling gemaakt bij hun buren. De zoon daar had met Herman een houtblok opgesteld, gevuld met kruid. Dat lieten ze ontploffen onder de ogen van de Duitsers, die daar tegenover in de school zaten. Die namen Herman mee naar hun lazaret (Duits veldhospitaal), want hij had zelf ook wat schade opgelopen bij dit experiment.

 

In Lonneker bij de textielfabriek had je bleekvelden (kort gemaaide grasweiden om katoen te bleken) en een grote vierkante bult zand. Daar ging ik een keer met broer Joop op een zonnige dag bramen plukken. We hoorden en zagen een stuk of zes vliegtuigen in formatie aan komen vliegen om het vliegveld te bombarderen, zoals later bleek. Daar kwamen ook weer zilveren sigaren uit.  Die bommen vlogen altijd eerst met het vliegtuig mee en geleidelijk gingen ze pas afbuigen naar beneden. We dachten eerst dat ze recht op ons af zouden komen. Dus meenden we er goed aan te doen tegen die bult aan te lopen, dan zouden ze wel over ons heen gaan. Maar ze bleven gelukkig nog ver weg en ontploften uiteindelijk op het vliegveld. Maar we waren toch weer even erg geschrokken.

 

Een keer waren we in de “zouttoren”, de opslag van keukenzout voor de textielfabriek. Die toren stak boven de fabriek uit, dus daarvandaan kon je de omtrek goed overzien. Joop en ik waren er in geklommen en konden richting het vliegveld kijken. Je zag  er de vliegtuigen goed opstijgen. In onze richting lag een startbaan en daarop kwam een Duitse bommenwerper naar ons toe. Maar die had een defect en stond in de fik. Hij  bewoog daardoor eerst recht op ons af. Waar konden we naar toe? Daarna ging hij in een iets afwijkende route en alsmaar lager. We zagen de piloten op de vleugels klimmen. Op het laatst vloog hij door de toppen van een rij populieren die de piloten van de vleugels afmaaiden. Het vliegtuig kwam in een wei terecht en brandde met een hoop explosies verder helemaal uit. Dat zagen wij allemaal gebeuren. Wij wilden wel gaan kijken, het was maar een halve kilometer bij ons vandaan. Maar het terrein werd afgezet.

 

Ook werden er eens over een hele strook brandbommen afgegooid, waarvan er enkele bij ons in Lonneker terecht kwamen. Papa haalde persoonlijk zo’n ding van het dak af om erger te voorkomen en gooide het in de tuin. Wij woonden bij de textielfabriek van Blijdenstein, waar vader chef-machinist was bij het finishingbedrijf.  

 

Naarmate de oorlog vorderde, waren er steeds minder nachten zonder dat we drommen vliegtuigen over hoorden komen. Op weg van Engeland naar Duitsland en terug. Het was waarschijnlijk een “veilige” route om via Twente het Ruhrgebied te naderen of verder Duitsland in te vliegen. In Oldenzaal had je zwaar afweergeschut op het spoor staan. Dat zagen wij vuren en we zagen ook de lichtkogels, die de Duitsers afschoten om de vijandelijke vliegtuigen te vangen. In Almelo stond ook een installatie om de V1 en de V2 mee te lanceren. Die zagen we vliegen. De V1 verdwaalde nog wel eens en kwam dan bij ons over. Ze vlogen laag en je wist nooit waar het ding terecht ging komen.

 

Toen Gerard na 2,5 jaar uit Duitsland terugkwam schrok ik enorm omdat hij zo mager was geworden. Hij was misschien wel 20kg kwijtgeraakt.
Hij is op de terugweg eerst nog zes weken in huis geweest bij een veearts in Zeeuws-Vlaanderen, die hij ontmoet had in Heerlen, toen hij daar over de grens kwam. Hij was gaan liften van Nienburg over Paderborn en zo in Zuid-Limburg het land binnen gekomen. In Paderborn verbleef hij nog twee nachten in een klooster.

Wij zijn niet weg gemoeten voor het oorlogsgeweld. Bij ons op het platteland was ook geen voedselnood. Pa kon van de fabriek wel eens wat textiel krijgen om te ruilen tegen voedsel. Daarmee gingen mijn broers vaak op de fiets “de boer op”.

 

Bij de fabriek, achter ons huis, was een schuilkelder. Aan het einde van de oorlog is iedereen, die daar nog woonde er in gaan zitten. Op de dag van de bevrijding, 1 april 1945, kwamen eerst nog Duitse gevechtswagentjes voorbij en daarachteraan de Engelsen. Mijn oudste broer, Henny, en ik zijn nog ’n keer naar huis gegaan om er, op verzoek van mijn moeder, wat eten te halen. Het was maar 50meter van de schuilkelder. We waren goed en wel thuis, toen er de kogels tegen de muur kletterden. Er zaten dus nog Duitsers, die met de Engelsen in gevecht raakten.

 

De Duitsers hadden niet zo ver bij ons vandaan, op een vijfsprong van wegen een zwaar stuk geschut opgesteld staan. Daarmee konden ze over de weg van Enschede naar Oldenzaal schieten. Over die weg wilden de geallieerden oprukken. Maar bij dat kruispunt waren Engelse tanks in de modder terecht gekomen. Ze zijn daar een halve dag opgehouden.

 

De Duitsers hadden een kilometer verder op, richting Oldenzaal, op de hoek  bij bakker Baveld een gevechtswagen met 20mm geschut richting Enschede opgesteld. Daar ging ik na de bevrijding naar kijken. Ik klom er op en schrok enorm. Daar zat nog iemand achter het geschut, die was gedood door een handgranaat in zijn buik. Dit heb ik nog nooit aan iemand verteld, ook destijds thuis niet. Ik was er alleen en hield het voor me.. Je kon rare dingen tegen komen in die tijd.